*Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen ARTICLE

Title *Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen
Is same as work *Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen
Author Unknown journalist (to be identified)
Reference
Place
Date 1811
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['positive art. on dutch translation\n\n341\nGelijk het aan den eenen kant, onbegrijpelijk is, hoe een man van karakter en wezenlijke verdiensten zich tot iedere beuzelarij van de zoogenoemde groote wereld verlagen kan, en leven in den maalstroom van kleinigheden en ijdelheid, even als zij, die geheel daar te huis hooren, en, naar het schijnt, zoo iets houden voor het toppunt van \'s menschen bestemming en geluk; zoo is het aan den anderen kant, te bejammeren, dat menig man van verstand, geleerdheid en vaste zedelijke beginselen, zich onnut en ongeschikt maakt voor den beschaafden kring, door het geheel en al verwaarloozen van den daar heerschenden toon, en zoodanige kieschheid in handeling en omgang, als men daar verlangt; door zijne geheele onkunde van zoodanige kunsten, gebruiken, ook wel nietigheden, die op zichzelve de deugd en geleerdheid geenszins hinderen, en, mits men deze daaraan niet opoffere, en dezelve niet drijve tot eene bespottelijke hoogte, voorzeker ook wel iets bijdragen tot de genoegens in den gezelligen kring en verhooging zelve van het gevoel voor het schoone en goede. Het is, wel is waar, niet moeijelijk te bepalen, wat men liefst veronachtzamen of ontberen mag; in geval men hier kiezen moet; dan, er is doorgaans geene reden, waarom men hier het een\nniet \n342\nniet bij het ander zou kunnen voegen; en tusschen ware en fijne wellevendheid, beschaving van het uitwendige en beschaving en veredeling van verstand en hart, is, vele voorbeelden bevestigen het, geene strijdigheid. \nHet eerste Verhaal heeft ons in dit Boekdeeltje daarom ook zeer behaagd; het teekent ons in den rijken Forester een jongeling van eenen goeden aanleg, geoefend verstand en uitmuntende beginselen maar die dwaasselijk den hevigsten tegenzin heeft opgevat tegen de beschaafde zeden, gebruiken en uitspanningen van de fatsoenlijke wereld, zich daardoor gedurig bespottelijk maakt, en eindelijk, uit hoofde van dien weerzin, het huis van zijnen achtenswaardigen Voogd verlaat; tot dat hij in onderscheidene mindere standen door ondervinding geleerd wordt, het noodzakelijke en ook de waarde van veel, hetgeen hij miskende, gevoelt, en het wezenlijke voorregt, van tot eenen hoogeren stand en betrekkingen te behooren, dankbaar leert gebruiken; waarop hij dan eindelijk tot het achtenswaardig gezin van den Heer Cambel terug keert, wiens zoon, Foresters boezemvriend, indedaad in verstand en hart hem gelijk, met deze voortreffelijke eigenschappen alle de aangenaamheden en voordeelen der beschaafde wereld vereenigt; terwijl een neef, die mede tot dit gezin behoort, en niets dan de laatstgenoemde bezit, tevens overtuigend aanwijst, hoe geheel niets die beschaafdheid zij, indien men daardoor wezenlijke verdienden vergoeden wil.\nWij zijn het dus geenszins met den Heer Vertaler eens, die, in een paar aanteekeningen, de uitmuntende Schrijfster berispt, alsof zij hier des Heeren Forester\'s geschiedenis niet had behooren te eindigen, en haar geschrijf den schijn had, van spel en dans als onontbeerlijk, immers als uitmakende een wezenlijk deel der ware beschaafdheid, aan te prijzen; en het is ons moeijelijk te bevatten, hoe iemand, die deze geschiedenis leest, laat staan hij, die dezelve overzet voor het publiek, op zoodanig eene ongegronde aanmerking vallen kon; dezelve is toch, hoe veel waarheid de Vertaler bij deze gelegenheid ook zeggen moge, op dit Verhaal geheel niet toepasselijk; waarvan hetgeen wij uit den brief van den Heer Cambel aan zijnen pupil, toen deze zijn huis verlaten had, hier laten volgen, genoegzaam blijken kan, hetwelk tevens ook den Lezer nader nog bekend zal maken met het doel van dit geschrift:\n"Waarde Schoenlapper, Tuinman, Redenaar, of bij welk eenen anderen naam gij verkiest te worden aangesproken. Ik ben te oud om ergens over verwonderd te zijn, anders zou ik mij misschien over eenige bijzonderheden in uwen welsprekenden brief eenigzins verwonderd hebben. -- Gij \n343\nberigt mij dat gij niet leven kunt in den draaikolk der verstrooijing, of het brood der ledigheid eten. en dat gij voorgenomen hebt een tuinman te worden. Deze dingen schijnen geen noodzakelijk verband met elkander te hebben. -- Waarom gij u zelven zulke bittere verwijtingen doet wegens het doorbrengen van éénen avond in uw leven in eene danszaal, hetwelk ik denk de zaak te zijn, die gij bedoelt, wanneer gij spreekt van eenen draaikolk van verstrooijing, kan ik niet doorgronden. En waarom gij, met nog zoo veel onuitgebluschten eerlijken moed in uwe borst, niet eene bezigheid zoudt kunnen vinden, meer overeenkomstig uwe begaafdheden, en ruim zoo nuttig voor de maatschappij, als die van eenen tuinman, dit beken ik dat mij moeijelijk valt te begrijpen. -- Nadien gij, onder uwe andere ongelukken, het ongeluk hebt van geboren erfgenaam te wezen van een Jaarlijksch inkomen van vijf- of zesduizend ponden, zoudt gij wéldoen, u een weinig toe te leggen op het bestuur uwer zaken, uit vreeze, dat gij veelligt onder uwe arme of rijke medgezellen sommige zoudt kunnen aantreffen, die niet ten volle zoo eerlijk waren als gij zijt. -- Ik zal u overlaten aan u zelf, om door eigene ondervinding te leeren, daar het in mijne magt niet is, u de voordeden van de mijne om niet te doen genieten. -- Verder moet ik u waarschuwen, dat ik, zoo lang gij verkiest in eenen stand te leven beneden uwen rang, u de gewone jaarlijksche toelage niet zal verstrekken. Tweehonderd guinjes in een jaar zou, in uwe tegenwoordige omstandigheden, een al te overmatige onderstand zijn. -- Gij kunt niet rijk en arm te gelijk zijn. -- Gij kunt niet leven onder het gemeen (door het gemeen versta ik, menschen, wier opvoeding verwaarloosd is, onkundigen, zulken, bij welke noch edele gevoelens, noch aangename manieren te vinden zijn) en ter zelfder tijd de genoegens der beschaafde zamenleving genieten."\nEven weinig kunnen wij met den Heer Vertaler instemmen, dat de Schrijfster in het tweede Verhaal: De Pruisische Porseleine Vaas, te veel ingenomenheid zou doen blijken met de zeden, gebruiken en staatsgesteldheid van haar Volk. In dit welgeschreven Verhaal komt de onschuld aan den dag van eenen Edelman, die reeds onverhoord, en zonder zijne beschuldiging te weten, tot het Kasteel van Spandaw veroordeeld was; deze onschuld kwam daardoor aan den dag, dat de Koning, nu om bijzondere redenen, aan dezen gevangenen eene teregtstelling voor gezworenen, op de Engelwijze, vergunde; en de aanmerking, "dat zoodanige teregtstelling nu een stuk van gunst was, daar zij voor de Engelschen eene zaak van regt is," schijnt ons volkomen waar, en verdient den naam eener vooringenomenheid niet; dit zeggen wij vrijmoedig: want ook in dezen zin geldt het: virtus et in hoste laudanda. \n\nForse kritiek op de aanmerkingen die door de (mannelijke) vertaler bij het werk gegeven zijn:\n"Wij [recensent van de VLO] zijn het dus geenszins met den Heer Vertaler eens, die, in een paar aanteekeningen, de uitmuntende Schrijfster berispt, alsof zij hier des Heeren Forester\'s geschiedenis niet had behooren te eindigen, en haar geschrijf den schijn had, van spel en dans als onontbeerlijk, immers als uitmakende een wezenlijk deel der ware beschaafdheid, aan te prijzen; en het is ons moeijelijk te bevatten, hoe iemand, die deze geschiedenis leest, laat staan hij, die dezelve overzet voor het publiek, op zoodanig eene ongegronde aanmerking vallen kon; dezelve is toch, hoe veel waarheid de Vertaler bij deze gelegenheid ook zeggen moge, op dit Verhaal geheel niet toepasselijk;"\n\nen']
In this reception

No persons found

Via received works
Moral tales for young people Maria Edgeworth