*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Everardus Johannes Potgieter
Reference
Place
Date 1839
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['HOoms: typering van "vrouwelijke eigenschappen"; Hasebroek doet Potgieters gedachten hierover veranderen\n\nVia T. Streng, Geschapen om te scheppen, 1997, p.33-35, p.117\n\nAuthor E.J. Potgieter displays in this anonymous article that Hasebroek in Elize has shown women to be able to reflect on cause-consequence in characters. This work caused a change of mind about women writers\' capacities for the Gids critics. \n\nAlso scriptie Francien Petiet, UvA, 2002 – jws 11 05:\n\nPetiet, Van geniën spreken wij niet:\n[f]\n"Mevrouw Hasebroek levert met haar roman Elize het bewijs dat vrouwen eveneens met veel talent een goede roman kunnen schrijven. Haar karakters zijn levendig en sterk getekend; ze geeft verklaringen voor het ontstaan van iemands persoonlijkheid, waardoor zijn of haar handelen vanzelfsprekend wordt geacht. De schrijfster bezit een goed voorstellingsvermogen en bewijst dat bij haar niets onopgemerkt blijft. De roman wordt uitgebreid door Potgieter besproken, waarbij hij haar tevens op een aantal zwakheden in de roman wijst. Ondanks haar sterke karaktertekening ontkomt zij niet aan het vrouwenkwaaltje door sympathie of antipathie voor bepaalde personages de rechtvaardigheid geweld aan te doen. Daarnaast ontbreekt het enkele keren aan verklaringen van bepaalde keuzes die de personages maken, of gebeurtenissen die plaatsvinden.[...]\n[g] \n[...] Kortom Potgieter stelt aan het vrouwelijk schrijverschap zelfs hogere eisen dan aan het werk van mannelijke auteurs, omdat Hasebroek heeft bewezen eveneens mannelijke schrijftalenten te bezitten. Voornamelijk het vrouwelijk gemoed is voor vele mannelijke auteurs een onbekend gebied en ze kunnen hier alleen bekend mee raken door uitlatingen van de vrouw zelf."\n\n[p.488]\nELIZE, door de schrijfster van: Te Laat. Haarlem, Erven\nF. Bohri,-1.839, 8°., 300 bladz.\n\n»Wij wenschten, dat alle Schrijfsters zich bepaalden tot hetgeen\n»in haren kring behoort, het huisselijke, —het gezellige, — liefde\n»en vriendschap,— stille deugden,— huwelijksliefde en moeder-\n»trouw, — en dat alles voorstelden met die juistheid van opmer-\n• »king, die fijoheid van gevoel, die aandoenlijkheid van ziel, die\n»reinheid des harten, \'die godvruchtige stemming des gemoeds,\n»welke het erfdeel der vrouw zijn." Gids, Jaarg. 1837,1 Deel,bl. 414.\n«Wij weten wat het ons kost in het heiligdom van het vrouwe-\n» weiijk gemoed binnen te dringen: bij het schetsen van hare ge-\n«waarwordingen is onze mannelijke taal en uitdrukking of liard\n»en oppervlakkig, of afgetrokken en wijsgeerig, of overdreven en\n«sentimenteel: en daarom hebben wij zoozeer behoefte aan vrou-\n«welijke bekentenissen, vrouwelijke opmerkingen,vrouwelijke voor-\n»beelden." Gids, Jaarg. 1839, I Deel, bl. 48.\n— »Wat wij in Romans, door vrouwen géschreven, het meest be-\n»wondercn en eischen, is vooral de naauwkcurige opmerkingsgave.\n»Het is niet die wijsgeerige geest, die cch karakter vooraf in zijne\n• «innigste diepten opspoort en ontleedt om het \'— gelijk men van\n»AHATU\'S vioolen verhaalt — naderhand zooveel schooner weder\n»zaam te stellen. Het is meer die gelukkige tact, die de verschijnaselen\nin hun verband opvat1-, zonder over de werking en oorzaak\n»na te denken, noch er toe door te dringen. Het is die eigenaar-\n»dige harmonie van bewegingen, gelaatstrekken en tooi, die eenc\n«bevallige en beschaafde vrouw als door instinct magtig wordt, en\n»dic zich bij de geletterde uit het leven in h&re schriften over-\n» plaatst." Gids, t. a. p., bl. 54.\nOp onderscheidene tijden, in naam van onderscheidene personen,\nsprak de Gids deze drie tamelijk eensluidende orakelspreuken\nuit. Gedurende dien tijd verscheen Te Laat in het licht, ön verrijkte\nde Schrijfster onze letterkunde met het boek dat voor ons\n.ligt, ELIZE — dat voor ons ligt, maar dat zich als het ware bezielt-\nom tegen ons te getuigen, dat ondanks zijn vriendclijken schijn\n\' scherp van ons vordert aan de door ons gestelde regels te worden\ngetoetst, dat regt heeft om bij voorraad onze teviedenheid te eischen,\nj a , wat meer zegt, onze lofspraak. En echter\n[p.489]\nBidt voor ons, arme recensenten! Waut uw onderdanige dienaar\nis boetvaardig genoeg eene dier uitspraken, voor de zijne te\nerkennen. Het schijnt, dat wij alle drie op onze beurt eene galanterie\nhebben willen zeggen, en daarom iets zeer onzekers, iets zeer zwevends,\nkortom woorden gezegd hebben. Wij hadden er eigenlijk\nmede gemeend, dat — Het helpt niet! uitvlugten mogen\nniet meer gelden. Wij hebben ons pand verbeurd, en wij hopen,\ndat de Schrijfster genadig zal zijn met de boute, die zij ons oplegt.\nMaar wij vreezen bijna, dat hare nederigheid geen strenger straf zal\nweten-uit te denken, dan ons bevelen omtrent haar boek de waarheid\nte zeggen, zoo als wij die mcenen. Wij onderwerpen ons,\nwant wij zijn daardoor in de gelegenheid haar vele aangename\nwaarheden te doen hooren.\nAan onze lezers echter zijn wij Verpligt de verontschuldiging te\nmaken, die bij de^chrijfster niet helpt, en over ons schijnbaar\nterugnemen van het vroeger gestelde een woord te zeggen. Hei inneren\nzij zich de uitspraak van een onzer beroemdste Vaderlandsche\nSchrijvers, die verklaard heeft, dat zijne eigene gedachten behoefte\nhadden, zich aan iets vast te hechten, waarin gang was?\nWelaan — zoo ergens deze behoefte geoeld en gewaardeerd wordt,\nhet is bij de kritiek dat de overtuiging berust, dat terwijl zij al\nhet goede aan het beier mogelijke toetst, zij eene onoorzigtigheid\nzou begaan, met als zuiver ideaal iets te stellen, dat bereikbaar\'\nwas, en bereikt zijnde, het onvolkomene van den -voorgeschreven\nregel, het mogelijke van iets voortreffelijkere zou doen, zien. Het\njs geene ondankbaarheid, maar een noodzakelijk gevolg van haar\nkarakter en strekking, dat zelfs de beste Auteur voor haar het voetstuk\nwordt, waarop zij zich verheft. Als zij in een vlugtigen omtrek\nte kennen geeft, wat zij nog wenscht, weet zij zeer goed dat de\nverkregen wensch haar niet meer voldoen zal. Het gaat haar als de\nherdeis in den zang \'van DORILLA :\nHiet langer dan het weig\'ren duurt,\nNiét langer duurt het minnen.\nMisschien zweefde ons bij het nederschrijven der boven aangehaalde\nregels het denkbeeld voor den geest, dat de intrigue, de\nRoman van ieder verhaal het cadre der gedachten was, zonder hetwelk\nhet geheel goed kon afgeschilderd worden, en waarvoor iedere\nlijst hetzij ebben- of mahonyhout, hetzij verguldsel naar verkiezing\nkon worden pas gemaakt. Misschien was onze eisch wat\negoïstisch, en wilden wij, dat de Dames uit de school zouden klappen,\nopdat wij ons met hare secrets de tout Ie monde zoudenverrijken.\nOnze vrouwen, zoo als wij ze ontwierpen, verveelden onszelve,\nomdat onze idealen van derr dag er zich al te veel in af\n\n[p.490]\nspiegelden. Wij gevoelden, dat wij staag met een uiterlijken schijn\nhaspelden, die ons dikwijls bedroog, en echter waren wij overtuigd,\nhoe veelbeteekenend die schijn was voor het vrouwelijk gevoel:\nwij waren edelmoedig genoeg om overtuigd te zijn, dat wij op dat\npunt kortzigtiger en stomper waren dan zij, en wij wilden daarom\nvan haar zelve den-innerlijkcn grond, de innerlijke-waarheid,\nde geheime beteekenis weten van iedere situatie, die door haar\nin het leven geroepen werd. Wij wilden leerzaam ter schoole gaan,\n1 en beloofden zoo zij slechts even den bevalligen mond openden, met\neene hale les ons te vreden te stellen. Wij waren onbeleefd toegefelijk:\nwant het scheen_alsj5jF_wij_het schoone/e geslacht het regt\nmiskenden, eene wijsgeerte op hare eigene hand te hebben, waardoor zij\nieder karakter in zijne innigste diepten konden opsporen; wij schenen\naan tact en instinkt toe te schrijven, wat bij haar als redelijke\nen fijner dan wij gevoelende wezens, zoo al sret het zamenstel van\nredenecring, echter des te meer de opvatting was van een unsophisticated\nmind. De lezer neme het Engelsch voor lief, waar\nhet Ilollandsch ons ontschiet, en zie tevens in welk een onverwachten\nhoek de redeneeiing onzes ondanks bijna vei zeilt. Want\njuist door hetgeen wij van de Schrijfster van Tc Laat nog mecnen\nte mogen verwachten, heeft zij ons geleerd, dat wij onbeleefd geweest\nzijn door onzen geringen dunk van vrouwelijk talent.\nImmers mogen wij gereedelijk en volkomen toegeven, dat de\ndoor ons aan alle Schrijfsters gedane cischen zich in Elisa vervuld\nvinden, liet onderwerp behoort binnen den vrouwclyken kring:\nliefde, vriendschap, stille deugden, huwelijksliefdeen moedertrouw\nzijn er hoofdzaak. Bij de uitwerking vervult ons de Schrijfster\n met eerbied evenzeer voor haren geest als voor haar gevoel. Taal\nen stijl zijn in harmonische eendragt met den zachten fijnen toon,\ndie het geheel beheerscht. Maar ondanks alle die deugden gevoelen\nwij te meer van hoeveel belang het was, de karakters in hunne\ninnigste diepten na te sporen : de verschijnselen, niet alleen in hun\nverband, niet alleen in hunne werking, maar ook in hunne oorzaken\nna te gaan. Thans is slechts ten deele de sluijer opgeheven,\nen de enkele vistas ons daardoor vergund, doen ons vragen\nen zoeken naar haren onderlingen zamenhang. Thans gevoelen\nwij, dat intrigue en plan meer zijn dan eene enkele lijst: dat\ndaarvan de groepering, de ordonnantie afhangt, en dat zonder beide\nhet fraai gekleurde tafereel het oog verwarren, maar waartoe het\nharde woord? — het oog behagen kan, ofschoon het voorgestelde\nfeit in geen helder overzigt wordt begrepen.\nZonderling, dat de Roman eigenlijk met het einde begint. Het\nverhaal is aan eene huishoudster in den mond gelegd, die, na zich\naan de oppassing van een puden schatrijken neteligen kranke te heh\n\n[p.491]\nbeu toegewijd-, door diens dood van allé bestaan zou beroofd geworden\nzijn, had zich\'s mans erfgename niet over haar ontfermd, en\'\nzelve sedert jaren aan ziekte en hartzeer lijdende, haar ter harer.\nverzorging tot zich genomen. De ziekte, het geduldig lijden, het\nsterfbed van Miss. ELIZE DAVENANT, is, volgens de orde van hot Loek,\nbet eerste, volgens den aard der zake, het laatste bedrijf van het\ndrama, dat de Schrijfster ons voorstelt. Wij vermoeden aanstonds,\nom den titel die haar naam draagt, om de uitvoerigheid waarmede\nde Schrijfster ons dit karakter teekent, dat zij de hoofdpersoon\nvan den Roman is. Zacht en onderworpen onder het lijden\nhaars ligchaams, helder van geest tot in de laatste oogenblikken:\nbezorgd voor het heil en de rust dergenen- die haar omringen,\nmaar met het verlangen eener hcimweekranke uitziende naar den\'\nHemel die haar wacht, lezeres van VAN SALIS en KASPHOIZEN , slechts\ndoor céne gedachte, e\'e\'ne neiging aan het aardsche geboeid, maar door\neene vrouwelijke neiging , door eene dweepende neiging, — want in\'\nJOHAHNES, dien zij bemint, vereert zij de Christelijke liefde en zachtmoedigheid,\nhet beeld des Apostels van wien hij den naam draagt,—\nmaar ook die neiging verbergende, kluisterende, overwinnende tot\nop het einde — eerst na haar overlijden bewijst de haarlok op\nhaar hart gevonden, hoe teeder dit altoos voor hem heeft geklopt, T-,\nzie daar de hoofdtrekken, waarmede ons de Schrijfster hare hel-\'\ndin Miss DAVENANT schetst. Die trekken zijn die van een verheven,\nChristelijk, dweepend hooggespannen gemoed. — Tweede\nBedrijf: Miss DAVENANT vele jaren vroeger. Zij heeft zich pas in een\ndorp nedergezet. Wij ontmoeten haar eerst gesluijerd in de kerk,\nvrome, stille, Engelsch vrome toehoorster: vervolgens in den\nkring der dorpsnotabelen, waar zij door hare wereldkennis de\nnieuwsgierige bezoeksters beschaamt, en door hare lieftaligheid de\ntegen haar bevooroordcelden voor zich wint. Door de tusschen^-\nkomst van een vreemd geheimzinnig persoon, wordt hare kalme\nrust gestoord. Zijne komst brengt schrik en ontzetting in het huisgezin\nvan Miss DAVENAJST: de schok, de aandoening kost haar eene\nziekte. Doch ras vinden wij haar in den huisselijken kring terug,\nals teedere opvoedster van een bevallig meisje dat, zoo het al niet\nhare dochter is met innige genegenheid aan de pleegmoeder verkleefd,\nmet des te minder bevooroordeelde liefde door haar den levensweg\nwordt opgeleid. Ik ben der billijkheid verschuldigd een woord van.\nden • Dorpspredikant te zeggen, die, in algemeene omtrekken-ons\nals een waardig Evangeliedienaar voorgesteld, gezegd wordt de puriteinsche\nwel eens tot harde begrippen leidende strengheid, waarin\nELIZE opgevoed was, te hebben getemperd. Wij hadden gaarne van\ndien; omgang eene meer uitvoerige proeve gehad — waarom, zal ons\nlater blijken. Wij laten die aanmerking voorshands rusten, ohi He—\n\n[p.492]\nver te. wijzen, op de fraaije klimming in. de voorstelling onzer\nHeldin: de kerk; de maatschappij ; het huisselijken leven; wij zien\nde Christin, de vrouw van de wereld $ de moederlijke opvoedster,\nOok hier overal de kwijnende melancholie, die zich tot Christelijk\nlijden op het sterfbed verheerlijkt. — Maar de geschiedenis gaat\nvoort; EDDY; Miss DAVENAXTS pleegdochter, keert als ontwikkeld meisje""\nvan de kostschool terug met de wereld in het hart, die aan ÏLIZB\nlangzamerhand vreemder geworden is. Hoe innig nog verbonden\naan hare opvoedster heeft EDDY- de afhankelijke, toegevende, kinderlijke\nvertrouwelijkheid jegens haar verloren. Zij weet dat zij\n—.— schoon is,-en zij beproeft-de-kracht van dien- talisman-op- haren\nvorigen speelmakkcr JOHANNES VAN ARKEL, den zoon van den Predi- \'\nkant In schijn vergeefs: want/beide verstaan elkander niet zoo\n „ \' als vroeger, eene nieuwe scheiding moet de genegenheid uit hare\n«chors breken: en EDDY en VAN ARKEL scheiden werkelijk met teedere\nliefde, met de hoop op bestendiger vereeniging in de toekomst. Ook\nover JODANRES VAN ARKEL nader. Want wij willen door geene voorbarige\naanmerking het genot bederven voor het tooneel, dat ons\nwacht. EDDY is in het huisgezin van OEDENRODE gast geworden.\nWij leeren hare vriendin CECILIA uit onderscheiden fijne, maar even\nsprekende trekken kennen. Schoon, dartel, rijk, het bedorven\n•kind\'eens toegefelijken vaders, vol van zucht om te schitteren en\nin de groote wereld gevierd, grillig, beurtelings lieftalig en tyranuiek",\nbuigt alles in het huisgezin voor den onvasten maar hartstog- -\ntelijken wil der schoone erfgename. Slechts ée\'n man buigt niet; de\nBrit TRANCIS ELLIRGTON, sedert eenigen tijd huisgenoot in het gezin\nvan OEDENRODE. Hoe zou hij ook, met zijn openlijk gepredikte verachting\nvoor/vrouwen, die niet aan zijn ideaal beantwoorden,\ni roet zijn trotschen onbuigzamen geest zich schikken naar de luimen\n\'van het bedorven kind! \'En echter wanneer hij naast den\nfat CHARLES VAN ALMHOVER geplaatst is, gevoelt gij, dat hij bij\nde schoone CECILIA van een dieperen indruk, kan verzekerd zijn\nen echter merkt gij, dat hij er verre van af is, voor de goede hoedanigheden\nvan CECILIA ongevoelig te zijn: dat hij op haar hart\nde zege wil bevechten, maar zoo volkomen, dat zij zelve de wapens\nafleggen moet en zich op"genade overgeven. Hij bemint haar, maar\nhij bedwingt die liefde, door de kracht van zijnen geest. Alles\n.heeft de schrijfster aangewend om dit krachtige karakter levendig\nte schilderen, en waarlijk meermalen slaagde zij gelukkig, waar\nhet op het voorstellen van enkele situatien aankomt. Hadden wij\nvroeger geen regt, wanneer wij meenden dat het schoone geslacht\nin de levendige opvatting dier uitwendige\'verhoudingen scherper\nziet, dan wij? —Maar juist in het voorbeeld van ELLINGTOK blijkt hoé\n\'onmisbaar het is, die >erschijnsclen in hunne oorzaak na te spo\n[p.493]\nren. Het karakter dat zoo krachtig, zoo standvastig zoo. gelijkmatig\nis, kan geen gewrocht zijn van de omstandigheden die het omringen:\nzoo het dezeteiV beheerschen, rigten, wijzigen, dan ligt\nachter die handelingen een \'wil tot grondslag, die op moreele be-\'\nginselen rust. En waar zijn die bij ELLISGTON? waar zijn vooral\nzijne godsdienstige grondbeginselen ? — wij meenen het meest in den\ngeest der schrijfster te blijven, wanneer wij van morcele ieginseleu\nsprekende daaronder godsdienstige verstaan, — grondbeginselen, die\n. eene nieuwe kleur aan zijn karakter hadden kunnen geven, tegenover\nde ligtzinnige CECILIA, ter zijde van der vromen JOIIANKES VAN ARKEL,\nen de weleens overspannen ELIZE. Wij eischten daarom van\nde schoone schrijfster vrouwelijke bekentenissen, opdat wij achter\'\nden schijn zouden kunnen zien, dien zij voor ons vertoonen: als\nmannen, verzoeken wij haar, van de beste van ons geslacht te gelooven,\ndat hun uitwendig optreden op grondbeginselen berust.\'\nMaar dit alles ontneemt niets aan dé delicate voorstelling • van\nde onderlinge ontmoetingen, het onderlinge verkeer en de onderlinge\naantrekking en tcrugstooting van ELLISGTON en CECILIA. Zie \'\nvooral het eerste tooneel, waar ELLINGTON weigert het meisje op\nharen rid te vergezellen. Zie, hoe uitmuntend ieder afzonderlijk\'\ngeteekend zijn; zij, de eigenzinnige, die van het nieuwe paard deproef\ngaat nemen, terwijl zij hare vriendin alle-oogenblikken verwacht;\nhij, .de geheimzinnige, die EDDT in de bibliotheek van\nOEDENRODE verrast, en den schijn van moedwillige onbeleefdheid op\nzich laadt. Waarom wij die tooneelen niet uitschrijven? Omdat\nwij hét boek, dat zoovele verdiensten bezit, talrijke lezers toewenschen.\nDat ELLINGTON overwint, hebt gij reeds geraden; maar\nhoeveel de overwinning kost, hoe dikwerf hij zelf alle hoop op\nCECILIA opgeeft, omdat een gril der\'moedwillige zijne plannen kruist,\ndaarvoor eischt het boek eenige aandachtige lezing. Rijk is. het\naan even fijn geteekende als diep gevoelde toestanden, en draait\nook alles\', vooral van zijne- zijde op het uitwendige daarvan, toch\nis het een schitterend bewijs voor het uitstekend talent en de\nvernuftige opmerkingsgave van de schrijfster. Althans verdient de\nwijze allen lof, waarop zij de uitbarsting der hartstogt, — of hindert\nhaar, dit woord, — de openbaring der wederzijdsche genegenheid\nheeft voorbereid. Haar bijna verloor ik, uit ingenomenheid voor\nCECILIA en ELLINGTON den draad van het geheel. EDDY is onder\ndit gezin opgetreden, endaar als in eeue andere wereld verplaatst;\nopgemerkt door ELLISGTON, en, even als hare vriendin, in het\nonzekere, wie op dit overwonnen hart de meeste heerschappij uitoefent\n, treedt het beeld van den vriend harer jeugd in de scha- ,\nduw, maar deze vergeet haar niet. Hij openbaart aan ELIZE zijne\ngenegenheid; gemakkelijk laat zich gissen hoeveel die nieuwe schok\n\n[p.494]\nder gefolterde lijderes kost; maar zij buigt zich onder deze nieuwe\nbeproeving, schoon zij gevoelt hoe deze haar einde bespoedigt.\nJoniNiiES verschijnt in het huisgezin van OEDEKRODE; hij doet bij\nEDDY aanzoek om hare hand; maar verblind door de schitterende,\nbelangwekkende verschijning van ELLINGTON beantwoordt zij deliefde\nvan haren ouden vriend met stugge koelheid.- Eerst te laat\nontdekt zij haar zelfbedrog, toen ELLINGTON aan hare vriendin zijne\nliefde verklaard en JOHANNES haar eens voor altijd heeft verzaakt.\nDe omstandigheden, waardoor EDDY tot hare onbedachte weigering\nwordt gedreven, zijn met zooveel tact geschikt en geschakeerd,\ndat, ondanks het harde vonnis, dat ons verstand, geneigd_is_o_ve_r_\nhaar uit te spreken, ons gevoel het natuurlijke van hare daad on-,\ndervindt en tot zachte verschooning gestemd blijft.\nGedurende dit tijdsverloop hebben wij eenen anderen persoon in\nde -verte leeren keenen, die \'later blijkt een der hoofdspelers in het\ngansche drama te zijn. Het is Mevrouw HODRNLY, cene insgelijks\ndoor het wigt der tegenspoeden gebogene gestalte, de opvoedster •\nen vriendin van CECILIA VAN OEDEKRODE , thans de verpleegster van\nden lastigen ouden Heer, met wiens onverwacht overlijden.de\nRoman aanving. Door CECILIA wordt EDDY aan haar voorgesteld;\neene herinnering schijnt haar op het aanschouwen van deze te overmeesteren\n; maar de drang der omstandigheden , drokkc bezigheden\nbreken alle andere verklaring af. Helaas! want daardoor was tevens\nCECILIA buiten staat de geheimen van haar hart voor-hare vriendin\nte ontvouwen. Gelukkig! want daardoor wordt de ontknooping\nvertraagd, waarvan-7thans\' ELIZE alleen al de draden in handen\nheeft. Aan deze heeft EDDY , thans uit de familie van OEDEKRODE\nteruggekeerd, baar berouw over haar gedrag jegens VAN ARKKL beleden,\naan deze medegedeeld, hoe innig zij hem nog beminde}\nmaar de gemakkelijkheid van het onderlinge verkeer is tusschen\nbeide vrouwen verbroken. Een brief echter verbreekt de span*\nning; een dreigende brief van dcnzelfden onverwachten bezoeker $\ndie reeds eenmaal ELIZE\'S afzondering had gestoord. EDWARD ELIINGTON\nbedreigt de arme vrouw met eene tweede overkomst. En\n,wij ontvangen dien ten gevolge ELIZE\'S geschiedenis.\nZij is de kleindochter van WINDELS , den knorrigen ouden rijkaard,\ndien wij reeds meermalen ontmoetten. De dochter van dezen is\nmet een Engelschman van aanzienlijke afkomst gevlugt en gehuwd.\nVan der jeugd af was ELIZE een kind der smarte, want\nhare eerste blikken rustten op het tooneel van behoefte en kommer\n, dat haar in het ouderlijke huis omgaf. Door zijnen vader\n, Terstoten om het huwelijk met eene koopmansdochter, had de uit\nzijn geslacht verstooten CARTERET met moeite voor zijne vrouw en\nkroost den schamelen kost verdiend. En toen hij na het overlijden\n[p.495]\nzijner vrouw, om ELIZB\'S toestand te verbeteren, zijne laatste regten\nop het voorouderlijk erfgoed, en tevens zijne dochter aan een\ninhaligen broeder had afgestaan, was ELIZE\'S lot weinig verbeterd.\nIn hare tante vindt zij, ja ecne vrome, weldenkende pleegmoeder,\nin haar nichtje AUCE eenc lieve speelgenoot; maar stille afgetrokkenheid\n, dweepend haken naar iets hoogers, kwijnend heimwee\nnaar hare dierbare afgestorvene moeder maakt haar onvatbaarder\nvoor de genietingen, die haar omringen. Zij verliest hare verzorgster\ndoor den dood, hare pleegzuster ELIZE wordt van haar\nverwijderd en de eenige betrekking, die haar overblijft, is hare trotschc,\nlaatdunkende, belangzieke oom. ELIZB is vroom, vol van streng\ngodsdienstige begrippen en wij aarzelen om te beslissen of het deze\nzijn of veeleer wezenlijke liefde, die haar die inspanning geven\nom het hart van den jeugdigen ELLINGTON te kluisteren, te beheerschen,\nen van den boozen weg, waarop hij wandelt, terug te\nbrengen. Er mengt zich zeker veel vrome hoogmoed in die pogingj\nwant des te harder stoot zij den eenmaal beminde van zich af";\ntoen een valsche vriend met valschc beschuldigingen het reeds buitendien\nverdachte karakter van ELLINGTON had bezwalkt. Sinds\nspitst zich deze op wraak. Hij huwt ELIZE\'S nicht en vriendin,\nmaar het huwelijk is ongelukkig. AUCE door haren echtgenoot\nniet bemind, geeft der verleiding gehoor, en ontvlugt, met hare\ndochter. Haar vader sterft van hartzeer, en ELIZE wordt zijne erfgename.\nMaar de ongelukkige ALICE , thans tot inkeer van hare\nonberadenheid gekomen smeekt hare oude vriendin de verzorgster\nvan hare dochter te willen zijn. Die dochter is EDDY ; om zich aan\nhare opvoeding geheel toe te wijden en tevens de bedreigingen\nTan- ELLINGTON te ontgaan, wijkt zij naar Holland. Vergeefs, ook\nd&ir komt hij haar op het spoor; reeds eenmaal zagen wij hem\noptreden; toen heeft hij op geene andere voorwaarde aan ELIZE\nzijne dochter laten behouden, dan onder eenen eed dat zij zelve\nnimmer eenen anderen zou huwen. Ziedaar de bron van het\nlijden der vrouw. Zij met hare overdrevene naauwgezetheid verwijt\nzich, dat hare hardheid ELLINGTON van den weg des behouds\nheeft afgestooten. Zij lijdt onder den eed, die hare lippen uitspraken,\ntoen JOHANNES haar door zijnen beminnelijken Christelijken\nzin bo\'eide; zij lijdt meer, nu EDDY hem verstiet en JOHANNES haar\nalleen schijnt te willen behooren.\nELIZES geschiedenis is de sleutel der gansche intrigue. Mevrouw\nMODESLY is geen andere dan de eenmaal gevlugte ALICE. CECILIA ,\ndie ten gevolge van een misverstand zich door ELLINGTON opgegeven\nziet en met al den moed der liefde zich in het gevaar begeeft,\nwaarin deze verkeert, ten einde zijne genegenheid te herwinnen,\nwordt de oorzaak dat moeder en zoon elkander hervinden. Dat\n\n[p.495] . EIJZE.\nCECILIA en ELLIUGTON huwen, wordt u duidelijk, zoodra gij verneemt\ndat de oude ELLIHGTON door de Cholera bij zijne aankomst\nin Holland aangetast, zijn schuldig leven eindigt zonder andermaal\nde rust van ELIZE te hebben verstoord. Beider huwelijk is\ngelukkig, en de krachtige wil van\' ELLINGTON weet de luimen zijner\nbevallige echtgenoot te bedwingen, zonder dat de eigenaardige\nbcwegelijkheid van haren geest onderdrukt wordt. Voor ELIZE\nblijft de laatste, de zwaarste beproeving over. EDDV is ongelukkig\ndoor VAN ARKELS koelheid, en ELIZE is het, die den jongeling noode\nen alleen op gronden van pligt tot het besluit brengt haar te huwen.\nMaar kwalijk rijmt EDDY\'S aanmatiging met de zachtmoedige\nvastheid van haren echtgenoot. Zijne innige verkleefdbeid aan\nELIZE wekt de vonk der jaloezij in EDDY\'S boezem op. Ook die\nkoelheid der viiendin der pleegdochter was eene nieuwe kwelling\nvoor de vrome lijderes. Zal zelfs haar overlijden den band tusschen\nde echtgenooten herstellen? Wij wenschen het met de Schrijfster,\ndie ons dat bl. 297 kortclijk verzekerd heeft. Maar zoo wel bij haar\nals bij ons zijn wij overtuigd, dat die verzekering meer een wensch\ndan een dadelijk geloof is. Zoo JOIIANNKS maar niet de ongelukkige\nhaarlok op het hart van ELIZE had gevonden, dan hadden wij\nnog eenige hoop opvhet herstel der huissclijke rust overgehouden.\nHet is jammer, dat de opgave van een plan zoo vervelend dor\nis. Maai- wij moesten er on& toe leeneH om den Lezer eens vooral\nte toonen, dat hij hier geen verhaal zal ontmoeten, uit schitterende\ntegenstiijdigheden zamengcsteld , die de kunst van den auteur\ntot minnelijke schikking, door het leggen der intrigue, zal verbinden.\nEvenmin vindt hij hier een zoogenaamd zedelijk verhaal,\ndat niet meer dan eene romantische uitbreiding van een of meer\nder tien geboden is. Maar een zedelijk verhaal, dat den mensch\nniet alleen in zijne handelingen en de algemeene regels daarvan\ntracht op te vatten, maar dat tot de bijzonderheden van karakterschildering\n, maatschappelijke toestanden , verhoudingen, die alleen\ntot het gebied des gevoels behooren, afdaalt. liet is jammer, herhalen\nwij, dat de dorheid van ons verslag geen denkbeeld kan\ngeven van de schoonheden van schildering, taal en stijl, die ons\nherhaaldelijk boeijen. Maar het verslag was eene gebiedende noodzakelijkheid,\ndoor de billijkheid zelve ^ ooi geschreven , eer wij het\nkonden wagen aan de beoordeeling der Lezers onze weinige aanT\nnierkingen te onderwerpen.\n\nVervolg en Slot in een volgend Nommer.\n\n[p.532]\nELIZE, door de schrijfster van: Te Laat. Haarlem, Erven\nF. Bohrj, 1839, 8°., 300 bladz.\n" [Vervolg en slot van bl. 496).\nfin nu de aanmerkingen? vragen -onze Lezers. Zoo ooit hier\nzouden wij met de regels van onzen lievelingsdichter aanvangen:\nIk predik met gebogen knie,\nDus hoor mij zonder spijt.\nindien het eene andere dan deze Schrijfster betrof. Maar hare\nvoorstelling van CECIJLIA VAN OEDENBODE heeft ons geleerd, dat ook\neene bevallige vrouw waarlijk de waarheid bemint, en haar boven\neentoonige vleijerij de voorkeuze schenkt. CECILIA\'S naam valt ons\nuit de\' pen, niet bij toeval, maar omdat dat beeld het diepst,\nin ons hart gedrongen is, het levendigst tot onze verbeelding gesproken\nheeft, het duurzaamst-in harmonie met ons verstand blijft.\nZoo wij ons daaraan als ons rigtsnoer vasthechten bij de beoordeeling\nvan het overige, dan gelooven wij evenzeer met het .talent\nder Schrijfster, als met onze overtuiging te\' rade te zijn gegaan.\nWij gaan verder, wij gelooven, dat wij met haar sympathiseren\nten opzigte van den indruk, die het ontworpen beeld op ons maakt,\nen dat zij evenzeer als wij gevoelt, wat er aan hare overige beelden\nen toestanden ontbreekt, opdat niet de verkeering van CECILIA\neu ELUNGTON het ée\'nige lichtpunt zij. Wij gaan verder, zeggen\nf \n[p.533]\nwij, en stellen, dat in Romans van \nouwen niet alleen het zuivere,\nkiesche, innige gevoel, maar ook de scheppende fantasie,\nhet redenerend en schikkend verstand wordt vereischt. Want aar»\nalles laat het zich aanzien, dat dit tusschenbedrijf veeleer aan\nde scherpe, fijne, juiste opmerkingsgave der Schrijfster zijnen oorsprong\nheeft te danken, dan aan die innerlijke sympathie, welke\neigene gewaarwordingen verdedigt of opluistert. En waarom\nwij dit mecnen ? omdat de Roman ELIZE heet; omdat onze\naandacht onwillekeurig in haar de heldin der intrigue moet zoeken;\nomdat de aanvang ons iets belooft, dat con amore voorgesteld\nis, en wie zou met ons de Schiijfstcr niet huldigen, die\nhet zich tot taak koos eene verhevene vrouw voor te stellen , zooals\ndie door lijden beproefd, door lijden gelouterd, den Hemel te\ngemoet gaat? Dat lijden moest van fijneren aard zijn: het moest\nal de pijnlijke toonen omvatten, welke de stoimcn des levens aan\nde teedergevoelende ziel eener vrouw afpersen: dat verhaal moest\neindigen in de verheerlijking dier godsdienstige beginselen, of zoo\ngij wilt inwerkingen, waardoor de aaidsche hartstogt ondergaat in\neene volkomene overwinning der wereld, in verwantschap met\nhetgeen tot den Hemel behoort. En zoo is dan i ook het verhaal\nbegonnen, met de voorstelling van dit ideaal, en opdat wij het\nals ideaal erkennen zouden, heeft de Schrijfster in de treurende\ngestalten, die het sterfbed haier ELIZE omringen, in de herinneringen,\ndie zij achterlaat, of die hare woorden opwekken, naarde\nwijze der oude schilderstukken, zoo vele • deugden, zoo vele\nEngelen gerangschikt, welke ons luide toeioepen, wat, volgens\nhaie meening, die doode den levenden moet leeren. Zoo enkele\ntiekken ons mishagen, zoo wij hier en daar overdrevenheid, elders\nkleingeestigheid, en over het geheel iets dweepachtigs opmerkten:\nwij zouden onze subjectiviteit in de plaats der kritiek stellen; wij\nzouden welligt raistasten, indien wij niet\' onderstelden, dat de\nSchrijfster hierdoor gepoogd had het menschelijke in het rein geestelijke\nte doen onderscheiden: wij zouden aanmatigend zijn, indien\nwij het haar verweten, wat dagelijksche ondervinding in herhaalde\nvoorbeelden ons vertoont. Maar genoeg meencn wij gezegd te\nhebben, om ons van onbillijkheid vrij te pleiten, wanneer wij juist\nhier het hoofddenkbeeld, het hoofdmotief van den Roman zoeken.\nZou het hier niet de plaats zijn het gevaarlijke eener manier aan\nte wijzen, die de gewone vcihouding omkeeit, om — met het\neinde te beginnen? Wij gelooven gaarne, dat al de kracht van\novertuiging, van verbeelding, van sympathie zich kan hechten aan\nhet volkomene en als het ware uit ée\'nen vorm gegotene ideaal.\nBlaar het zedelijk verhaal, het verhaal, dat uit menschenkennis\nuitgaat en tot menschenkennis leiden moet, moet ook de gedeel\n\n[p.534]\nten daarvan, de wijze der zamenstelling aanwijzen en regtvaardigen.\nNaarmate met stouter greep, ten gevolge der inspiratie van\nhet oogenblik, het geheel ontworpen is, valt de teekening der\nbijzonderheden moeijelijker, vereischt zij te meer naauwkeurigheid,\nopdat die in alles aan het geheel beantwoorde. Met andere woorden,\nde naauwkeurige vlijt, waarmede de laatste oogenblikken van\nELIZE DAVENANT geschilderd zijn, vorderde gelijke zorg in het kiezen\nder middelen, waardoor dit doel werd bereikt. Zoo zijn wij bij\nhet sterven der edele vrouw met weemoedigen eerbied vervuld;\nwij zijn te zeer vijanden van vitten, om de verhouding van jaren\ntusschen haar en JOHANHES VAN ARKEL op de vingers na te lekenen;\nwij gedoogen gaarne de onderlinge genegenheid van beiden, mits\nmen ons slechts vergunne den tiek in ELIZE\'S beeldtenis te brengen,\ndien wij haar reeds vroeger onderschoveu: zij is ecne beminnelijke\ndweepster.- Te regt doet ons de Schrijfster die gemoedsgesteldheid\nreeds in hare kindschhcid opmerken: toen reeds haakt zij naar den\nHemel; toen reeds houdt het bovenzinnelijke haar bezig; toen reeds\nstreeft zij om den omgang harer beminde afgestorvenen te genieten.\nHoe veel viel er te ontwikkelen, te wijzigen, te veiheerlijkcn aan het\ndoor de Schrijfster \'zoo fraai ge']
comments on work Elize
In this reception

No persons found

Via received works
Elize Elisabeth Johanna Hasebroek