Notes |
['HOoms: typering van "vrouwelijke eigenschappen"\n\nSee also: T. Streng: Geschapen om te scheppen, 1997, p.111 (JWS)\n\nSee also: Joke van der Wiel, De geschiedenis in Balkostuum. De historische roman in de Nederlandse literaire kritiek (1808-1874), 1999, p. 12. -> Potgieter adviseert de schrijfster beter geen historische romans te schrijven. Er is slechts sprake van een flauwe \'historiëele tint\'. (SP)\n\n(also via scriptie Francien Petiet, UvA, 2002 – jws 11 05)\n\n[413]\n\'Jonkvrouwe Herbig tracht ons door een beleefd, waarlijk al te beleefd voorberigt in te nemen. Wij zijn niet de Recensent, die haar in vroeger beoordeelingen ook niet spaarde; maar toch kunnen wij ons niet weêrhouden te grimlagchen, wannneer H. Ed. dus begint: ‘Onder de menigte voortreffelijke schriften, welke wij aan de vruchtbare pen van onzen beroemden Landgenoot Van Kampen verschuldigd zijn, behoort ontegenzeggelijk het Werk: Schoonheden der Ouden enz., genoemd te worden.’ Wij grimlagchen om die menigte schriften noch om die vruchtbare pen, Lezer! wij grimlagchen omdat Jonkvrouwe Herbig beleefd heeft willen zijn en inderdaad onbeleefd is. Welk denkbeeld boezemt zij toch van die voortreffelijke schriften in, wanneer een der beste slechts verdient genoemd te worden? Vindt gij, dat deze mislukte pligtpleging door de volgende wordt goed gemaakt? ‘Ik verstoutte mij,’ gaat zij voort, ‘om boven elk hoofdstuk van dezen Roman eene spreuk uit bovengemeld Werk te plaatsen, welke op den inhoud zinspeelde, mij vleijende, dat deze geoorloofde diefstal tot aanbevelingsbrief van mijn boek zou strekken.’ Indien Prof. Van Kampen deze neiging waarlijk beleefd wilde beantwoorden, hoe vele buigingen zoude Z.H.G. op zijne beurt niet voor die oude Autheurs moeten maken, van welke eenige misschien regt hebben zich zijner te beklagen! Immers, onderscheiden motto\'s zijn ver van voorbeelden van stijl te zijn; - maar wij moeten over de Gelofte spreken.\n[p. 414]\nDoch het is de laatste Roman met eene historiëele tint, welke Jonkvrouwe Herbig de eer zal hebben, het publiek aan te bieden - wij mogen ons dus ontslagen achten van de verdrietige taak aan te wijzen, waarom ons dit tafereel, zoowel in dat opzigt als in bijna elk ander, mishaagde. Een enkel tooneel - dat van Willem I aan het schaakbord - zoude ons anders overvloedige gelegenheid aanbieden met bewijzen te staven, van hoe veelsoortige feilen tegen de zeden van den tijd, het karakter der personen en de wijze van denken en spreken dier dagen, dit boek overvloeit. Wij achten dit nu minder noodzakelijk, daar de Schrijfster niet tot voorbeeld gekozen wordt door de overige Schoonen, die, om onzent wil, heure blanke vingeren bemorsen. Maar wij mogen Jonkvrouwe Herbig den goeden raad niet onthouden, welke schrijfsoort H. Ed. verder beoefenen moge, zich met ijver toe te leggen op eenen fraaijen, dat is, natuurlijken, ongezochten, waardigen, niet nu eens platten en dan weder gezwollen\' stijl; er zich voor te wachten, alle tijden en vormen door een te haspelen, en vooral in geen verhaal hoofdstukken in te lasschen, die bestemd schijnen om te worden gespeeld, die niet geschreven schijnen, om te worden gelezen. Zie het 14de, 18de, 25ste, 26ste, 36ste, 41ste enz.\n\nWij wenschten, dat alle schrijfsters - van geniën spreken wij niet, Weiland en Siegenbeek beide houden het voor onzijdig, en aan welk geslacht het overvliegend vernuft, (zie al weder onzijdig!) ten deel valle, het laat zich geene wetten voorschrijven - wij wenschten, dat alle schrijfsters zich bepaalden tot hetgeen in haren kring behoort, het huisselijke, - het gezellige, - liefde en vriendschap, - stille deugden, - huwelijksliefde en moedertrouw, - en dat alles voorstelden met die juistheid van opmerking, die fijnheid van gevoel, die aandoenlijkheid van ziel, die reinheid des harten, die godvruchtige stemming des gemoeds, welke het erfdeel der vrouw zijn.\'']
|