*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Conrad Th. van Deventer
Reference
Place
Date 1900
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.134]\n“DRIE BOEKEN OVER INDIE.\nFacts and Fancies about Java by Angusta de Wit. Second edition,\nrevised and enlarged. The Hagne: W. P. van Stockum & Son; London:\nLuzac & Co., 1900.\n\n[…]\n\n[p.135]\nIk meende deze eenvoudige herinnering aan onze plotseling\nweggenomen kunstenares te mogen toevoegen aan den rijken\nschat, dien Mej. de Wit bezit en waarvan zij in de vorige\naflevering van dit tijdschrift zoo gevoel- en gloedvol verhaald\nheeft. Herhaaldelijk toch heb ik aan mijn laatste ontmoeting\nmet Mevrouw Bilders en aan haar oordeel over mijn indische\nlandschappen gedacht, toen ik met ongemeen genoegen het\nkeurige boekje van Mej. Augusta de Wit Facts and F ancien\n\n136 DRIE BOEKEN OVER IJiDIË.\naiout Java in de onlangs verschenen tweede uitgave herlas.\nOp schitterende wijze wraakt deze schrijfster de dwaze meerling\nvan hen, die gelooven en willen doen gelooven, dat de\nschoonheid van het indische landschap eerst op drie- of\nvierduizend voet boven den zeespiegel aanvangt. Zeker, van\nJava\'s bergen gaat een ongemeene bekoring uit en wie ook\nmaar een keer is opgestegen naar die sferen, waar de boomvaren\ngroeit, de kristallijnen beek murmelt en een lucht „as\ncool and as pure as wellwater" van de altijd nog boven u\nverheven toppen nederdaalt; naar die sferen van reinheid,,\nuit de heete strandvlakten in nauwelijks een dagreize te\nbereiken, zal zijn leven lang de ondervonden zaligheid niet\nvergeten. Maar daarmede is de natuur der lage landen niet\nveroordeeld. Ook zij heeft haar schoonheid, moeilijker te\nwaardeeren wellicht voor de kinderen van het noorden, wier\nphysiek door de hitte van het benedenland veelal evenzeer\nwordt ter neder gedrukt als zij wordt opgewekt door de koelte\nder bergstreek, maar toch wel degelijk der beschouwing en\nder bewondering waardig. Het is deze natuur aan welke\nonze moedige schrijfster, ter beschaming van meer dan een door\nde indische warmte overmanden en met geestelijke blindheid\ngeslagen kunstbroeder, bij voorkeur haar aandacht .heeft geschonken;\nhet zijn haar schilderingen van het strand, van\nde daaraan grenzende vlakten en van de uit die vlakten oprijzende,\nmet padi, palmen en bamboestruiken begroeide\nheuvelen — laatste uitloopers van de in het hart des lands\nop breeden voet zich verheffende vulkanen — die aan haar\nboek zijn groote aesthetische beteekenis schenken. Zij is de\neerste die het landschap, te midden waarvan het meerendeel\nder Europeanen in Indie den tijd van hun verblijf aldaar\ndoorbrengt, zoo juist en zoo liefdevol heeft weergegeven.\nDat zij zich daartoe bediende van een vreemde taal behoeft,\nbij alle bewondering die wij ook in dit opzicht gevoelen voor\nhaar bekwaamheid en kunstvaardigheid, onzen nationalen naijver\nniet meer op te wekken, sints zij ons ook in onze\nmoederspraak van haar merkwaardige gave van zien en laten\nzien wist te doen genieten. Tal van indrukken, in Facts\nand Fancies, haar indisch schetsboek, genoteerd, worden, tot\naquarel of schilderij uitgewerkt, in haar Verborgen Bronnen\nen in haar Orpheus in de Dessa teruggevonden. En blijk\n\nDRIE BOEKEN O VEE, INDIË. 137\nbaar heeft zij ook nog een en ander in portefeuille, waarvan\nFacts and Fancies het bestaan niet deden vermoeden. Ik\ndenk hier aan den „witten maneschijn", die de gepleisterdegebouwen-\nmassa der suikerfabriek en de onmetelijke rietvelden\ner omheen aan de wereld der werkelijkheid ontrukt;,\naan de kleurige groep der javaansche kinderen met hun\nkarbouwen, logge, geweldig-gehoornde kolossen, dien de Europeaan\nliefst uit den weg gaat, doch waarmede de javaansche\nkleuter doet wat hem goed dunkt; en aan zooveel ander\nbekoorlijk of indrukwekkend mooi uit Indië\'s lage landen,,\ndat zij ons in haar laatste indische novelle voor het eerst\naanschouwen deed of in herinnering bracht. Moge zij onsnog\nmenigmaal iets uit haar overvloed van schetsen en herinneringen\nschenken, tot vreugde van allen, die de schoonheid\nliefhebben; tot bijzondere vreugde van hen, die, een met\nhaar in bewondering van dit eigenaardig-indische, al zoovaak\nverlangend uitzagen naar een kunstenaar, die het niet\nalleen zien en voelen, die het ook wedergeven kon!\nMaar niet alleen ter wille van haar artistieke natuurbeschrijvingen\nverdient Mej. de Wit te worden geprezen. Even\nmooi als de natuur weet zij ook de menschheid en het leven\nte zien. Temperament of philosophie? dit is moeilijk uit te\nmaken, maar zeker is het, dat de schrijfster een wereldbeschouwing\nis toegedaan, die haar in alles wat zij waarneemt\neerst het schoone en goede doet opsporen; die haar weerhoudt\nom naar vaste regelen te oordeelen; die haar niets\nmenschelijks \'s menschen belangstelling onwaardig doet keurenen\ndie haar den humor tot bondgenoot geeft bij het overwinnen\nvan \'s levens verdrietelijkheden. In haar „Colonial\nHome" is het zeer wel uit te houden en al komt in het\n„Social Life", zooals zij het met getrouwheid beschrijft, nog\nal eens iets voor dat men met haar anders wenschen zou,\nwat geeft het daarnevens veel aangenaams en beminnelijkste\naanschouwen! Men moet ook niet het onmogelijke verlangen.\nBatavia is nu eenmaal Batavia en wie er Amsterdam\nof den Haag terug denkt te vinden moet wel bedrogen\nuitkomen, doch heeft zijn teleurstelling dan ook uitsluitend\naan zichzelf te wijten. „On the whole and to give a general\nidea of Batavia society, I fancy one might cömpare it tothat\nof some rich provincial town. There is the same eager\n\n138 DRIE BOEKEN OVER INDIË.\naiess for precedence, the same intimacy and tattle and neighbourly\nkindness, the same high living and plain thinking. But, in the\nlittle provincial town, there is not such freedom from narrowness\nand prejudice, nor is there so much hard work done under\nsuch unfavourable circumstances, nor so much home-sickness\nand anxiety and lonely sorrow so bravely borne, as in Batavia."\nDit dunkt mij heel juist gezegd en rechtvaardig geoordeeld.\nMet eenige wijziging op ondergeschikte punten geldt deze\nbataviasche karakteristiek voor alle plaatsen in Indië, waar een\n«enigszins uitgebreide samenleving van Europeanen bestaat.\nZeer terecht intusschen bepaalt Mej. de Wit, waar zij de\nmenschen, die het door haar zoo bewonderde tooverland bewonen,\nbinnen den kring van haar waarnemingen trekt, zich\n«iet tot het kleine, op zichzelf niets beteekenende eilandje\nder europeesche samenleving, maar richt zij haar oog ook\nen zelfs bij voorkeur naar den machtigen stroom der inlandsche\nmaatschappij, die om de europeesche heengolft. Aan de oorspronkelijke\nbevolking van Java, haar lief en leed, haar\n.stoffelijk en haar zieleleven, heeft de schrijfster nauwelijks\nminder aandacht geschonken dan aan de natuur. Als het\nhaar aan /acts ontbrak, kwamen de haar dichterlijk gemoed\n.zoo vertrouwde fancies haar te hulp. Het is verwonderlijk\nzoo goed als zij, zonder veel studie of boekenkennis, den\nInlander begrepen heeft. Er mogen in haar boek enkele\nonnauwkeurigheden, sommige op eigen of anderer, doch in\n-elk geval onjuiste waarneming berustende mededeelingen\nvoorkomen i), dit verhindert niet dat haar Javanen lijken\n\nv) Sommige der hier hedoelde onnauwkeurigheden, zooals têro (pag. 167 en\n•168) in plaats van séro; prof. Bernwardt (p. 193) in plaats van prof. lteinwardt,\nzijn waarschijnlijk als uit de eerste, door de schrijfster niet persoonlijk\ngecorrigeerde editie overgenomen drukfouten te beschouwen (evenals, natuurlijk,\napétitif — hlz. 21 — inplaats van apérilif), maar dit kan niet het geval\nzijn met Kaar verklaring van de zeer bekende uitdrukking koerang adjar,\ndoor Mej. de Wit ten onrechte verslaan als koerang afjar. Hierdoor misleid\n-en adjar (onderricht, oefening, dressuur) dus verwarrend met atjar (in azijn\ningelegde vruchten), kwam zij (p. 222) tot de zeer gewrongen verklaring, dat\nde bedoelde uitdrukking zou worden toegepast op „one that has not eaten\n.enough vegetables" en wien het daardoor (?) aan beschaving ontbreekt, terwijl\n,zij eenvoudig gebezigd wordt om iemand te kenmerken, die te weinig (manieren)\ngeleerd heeft, m. a. w. onbeschoft is.\nVerder meende ik een vraagteeken te moeten plaatsen op p. 218, waar,\n\'bij de beschrijving van het Preanger-landschap, gewaagd wordt van „hill-sides,\n\nDRIE BOEKEN OVER IXDIË. 139\nn leven. Het in deze tweede uitgave met veel tact omgewerkte\nhoofdstuk „In the Dessa," dat de schrijfster gelukkig\nvan alle administratief-rechtelijk bijwerk ontdeed, doch\ndaarentegen met menig kostbaar trekje aan het inlandsch\nleven ontleend verrijkte, schijnt mij in dit opzicht buitengewoon\ngeslaagd.\nBij zijn bespreking van de eerste uitgave der Facts and\nFancies i) heeft de heer Henri Borel den wensch geuit, dat\nde indische schrijvers zich zouden afwenden van de nog zoo\nleelijke maatschappij en zich evenals Mej. de Wit een\nzouden maken met de natuur. Zooals bleek geeft het werk\nvan onze begaafde schrijfster allerminst tot deze tegenstelling\naanleiding, want zij heeft zich niet afgewend van de maatschappij,\ndoch integendeel zoowel de europeesche als de\ninlandsche belangstellend gadegeslagen. Indien uit haar boek\neen leering te trekken valt, dan is het veeleer deze, dat wie\nde natuur liefheeft daarom de menschen niet behoeft te\nhaten. Ik ga zelfs verder en acht de veronderstelling geoorloofd,\ndat haar haast altijd liefdevol oordeel over menschen\nen menschelijke aangelegenheden uit dezelfde bron voortsproot\n\ndensely overgrown willi nipah-pahn." Deze palmsoort groeit alleen in den\nydltigen bodem der strandmoerassen en wordt daarom in het nederlandsch\ngenoemd de strandpoel-pa-hn. Wellicht werd de kirai, een doornlooze sagopalmsoort,\ndie in YVest-Javiï tot op een hoogte van ± 2000 voet voorkomt\n«n op de nipali gelijkt, voor deze aangezien.\nOok heb ik bezwaar tegen de vermelding op blz. 209 van „golden wheat"\n•en „clusters of the blue and white grape" in een zoodanig verband dat men\nden indruk krijgt alsof deze gewassen behooren tot de gewone stoft\'eering van\nhet berglandschap op Java. Die indruk toch zou niet juist zijd. Tarwe kan op\nJava alleen groeien in de zeer hooge bergstreken (boven de 4000 voet) en ook\ndaar behoort haar teelt tot de zeldzaamheden. Nog zelJzamer zijn misschien\n.druiven. Slechts bij uitzondering komt het voor dat men van den wijnstok, die\nanders in Indië wel groeien wil, behalve bladeren ook vruchten kan plukken.\nTen laatste waag ik het, eenigen twijfel te opperen aangaande de indentiteit\nvan den patrijs, die de reizigster vlak voor haar rijtuig „almost from between\nthe hoofs of the horses" zon hebben zien opvliegen (p. 215). Er komt wel\neen patrijzensoort op Java voor (de perdrix javanica), doch deze vogels zijn\nzoo schuw, dat zij nooit onder schot komen en dus ook wel steeds op een\neerbiedigen afstand van paardehoeven zullen blijven. Dat „at certain seasons\nof the year large parties of sportsmen assemble here to 3hoot them," kan\ndan ook moeilijk juist zijn. Wel wordt in de hier beschreven streek en in\n<le westmoesonmaanden veel op water-snippen gejaagd.\nvj In De Gids van 1898 IV, blz. 75 en volg.\n\n1 4 0 DRIE BOEKEN OVER INDIË.\nals haar bewondering voor het strand, de bergen en de zee\nvan Java.\nLiefde voor de indische menschheid en voor de indisch»\nnatuur — te vergeefs zal men ze zoeken in de reeds veel\nbesproken bladzijden, die de heer B. Veth onder den weidschen\ntitel Het Leven in Nederlandsch-Indië de wereld heeft\ningezonden. Deze schrijver vindt eenvoudig niets goeds in Indië.\nAlles wat Mej. de Wit ons daarvan verteld heeft is blijkbaar\nbezijden de waarheid. „Nederlandsch-Indie is voor (hem) de\nincarnatie van de ellende,.... (hij heeft) er niets gevonden\nwat opheft, (hij heeft) er alles gevonden wat neerdrukt;....\ndeugd is er vreemd als het begrip van sneeuw;.... de\nwereld is er vol van chevaliers d\'industrie, fortune-hunters,\ncarrière-jagers, parvenus, patsers : zij vormen een onafzienbaren\noptocht;. . . . in een europeesche gevangenis onder boeven\nkan men reiner blijven dan in het bagno: Indië". Zie hier\neen kleine bloemlezing uit de liefelijkheden, die hij Over het\nland, waar hij het dan toch, uit vrije beweging, twaalf jaren\nschijnt te hebben uitgehouden, uitkraamt en die hij samenvat\nin deze formule: „Een bestaan in Indië is de ergste levensmislukking".\n[…]\n\nC. TH. VAN DEVENTER.']
In this reception

No persons found

Via received works
Facts and fantasies about Java Augusta de Wit