Letterkunde, kronijk en kritiek (in De Gids) Literature, Chronicle and Criticism ARTICLE

Title Letterkunde, kronijk en kritiek (in De Gids) Literature, Chronicle and Criticism
Is same as work Letterkunde, kronijk en kritiek (in De Gids)
Author Conrad Busken Huet
Reference
Place
Date 1864
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ["Reprinted in Lit.Fant. en Kritieken, II, 73-96 (Praamstra GV, 415). \n\nUit De Gids:\n\n[p.283] De Gids, die voor een kemphaan doorgaat, bevindt zich ten aanzien van mevrouw Bosboom-Toussaint, en door haar toedoen, in eene exceptionele positie. Misschien staaft ook in dit geval de uitzondering den regel; en wij weten dat geen dier, geschoeid of gespoord, gevleugeld of viervoetig, bont pleegt te heeten, of er is een vlekje aan. Doch hoewel verklaard, het feit is hiermede niet weggeredeneerd. Nooit toch heeft eene huismoederlijke hoenderhok-sultane, na het uitbroeijen van een stel eende-eijeren, onnoozeler staan opzien van het onverhoeds en manhaftig te water gaan harer zich noemende progenituur, dan indertijd dit oorlogzuchtig maandwerk gedaan heeft bij het aanschouwen van mevrouw Bosboom's onafhankelijkheid.\n\n[p. 285]\nSedert het vierde eener eeuw staat zij mede aan de spits onzer letteren. Een ieder erkent dat zij tot de ongemeenste vernuften behoort die ons vaderland in den laatsten tijd voortgebragt heeft [*J5]; hoewel er in haar talent iets ongelijkmatigs is, en de eene helft van hare geschriften niet in de schaduw der andere staan kan, heeft zij nooit een boek in het licht gezonden dat harer onwaardig was [*J3]; Nederlands eerste romancière heette zij bij hare opkomst; zij heet het nog, en met hetzelfde regt. Doch heeft Nederland zich ook de moeite gegeven om naar de uitwendige omstandigheden van deze belangwekkende vrouw eenig onderzoek in te stellen? Heeft men het zich tot eene eer gerekend haar lot te verzekeren? Misschien heeft zij die minder fraaije boeken alleen geschreven opdat haar de middelen niet ontbreken zouden tot zamenstelling van de andere. De fraaije zouden misschien nog fraaijer geworden zijn indien zij er meer tijd en zorg aan had kunnen te koste leggen. Het is met de kunst als met de liefde: beiden willen gekoesterd wezen. Er zijn voorbeelden van geniale dichters en schilders wier veerkrachtig talent zoo min bezweken is onder hunne huiselijke zorgen, als onder hunne ongeregelde levenswijze. Doch meestentijds en bij vrouwen is gedwongen werk een onoverkomelijke hinderpaal voor de ontwikkeling van het talent. Voor eene schrijfster met onmiskenbare gaven, die geen ander kapitaal bezit als deze gaven zelven, behoorde het publiek dat haar bewondert nog iets meer dan enkel lofzangen over te hebben. En toch weet ik niet of de bescheiden maatschappelijke positie die mevrouw Bosboom zich veroverd heeft, alles wel bezien, niet de beste aanmoediging is voor anderen en voor haarzelve. Het kunstenaarstalent van haren echtgenoot is even degelijk als het hare en stemt er in geest en rigting op merkwaardige wijze mede overeen.\n\n[p.289]\nHet is mij niet onbekend dat deze beschouwingen geene volledige inleiding vormen op al de romans en verhalen van mevrouw Bosboom zonder uitzondering. Mevrouw Bosboom is niet altijd, is niet alom in hare werken de regtzinnig geloovige christin van de protestantsche schakering [*J11] ; doch zij is het in haar hoofdwerk, Leycester in Nederland, met de twee daarmede zamenhangende vervolgen; zij is het in dat Huis Lauernesse waarmede zij zich het eerst bij het groote publiek eene blijvende reputatie gemaakt heeft; zij is het in de twee kleinere en minder belangrijke studien van den allerlaatsten tijd wier titels ik aan het hoofd van deze aankondiging geplaatst heb; zij is het in hare Historische Novellen, in haar Leydsch Student, en zelfs, bij nader inzien, in haren Graaf Pepoli.\n\n[p.290]\nen met veel talent heeft mevrouw Bosboom deze gaping weten aan te vullen door het opvoeren van eenige heldinnen, door haar de Vrouwen van het Leycestersche tijdvak genoemd [*J5]. Deze indeeling is in een woord meesterlijk; te meesterlijker en te gelukkiger, omdat zij niet van te voren gezocht is geworden, maar zich onder het voortwerken van zelf aan de auteur heeft aanbevolen als de natnurlijkste en geschiktste vorm voor de door haar te behandelen stof [*B2]. De opzet van Leycester in Nederland was eene vergissing; doch aan de wijze waarop dit kwaad hersteld en ten goede gewend is herkent men een zeldzamen geest. Het is en blijft inderdaad eene verwonderlijke zaak dat eene zwakke vrouwehand in staat bevonden is dit logge onderwerp, in weerwil zijner centenaarszwaarte, te voorschijn te dringen uit zijne eeuwen-oude schuilplaats niet-alleen, maar het zoo meester te worden dat de ruwe granietklomp ten slotte verkeerd is in eene levende en sprekende beelden-galerij. [*B4] Doch al doe ik hulde aan de ongemeene virtuositeit waarmede de reeks van mevrouw Bosboom's Leycester-romans door haar in elkander gezet en gegroepeerd is, ik ben daardoor nog niet met sprakeloosheid geslagen.\n\n[p.293]\nOok is het aan deze omstandigheid dat ik het regt ontleen om mevrouw Bosboom op hare beurt de dichteres van het protestantisme te noemen.\n\n[p.294]\nHier nu is het dat het gemoed van mevrouw Bosboom zich in den vollen bloei van zijne schoonheid vertoont, en dat het beeld van haren onveranderlijken held op het schitterendst uitkomt. [*F4] Mij voegt het niet te ontkennen dat er gedurende de laatste vijfentwintig jaren in ons vaderland een zeker aantal voortreffelijke protestantsche leerredenen uitgekomen zijn [...] Doch wel mag ik vragen of deze redevoeringen, op wier verdiensten ik thans niets afdingen wil, uit het oogpunt der kracht of der bezieling de vergelijking kunnen doorstaan met zoo menig hoofdstuk uit de romans van mevrouw Bosboom. [*G1]\n\n[p.295]\nVoor mijzelven, ik mag het niet ontveinzen en sommigen zullen er mij om beklagen, geeft dat geloof tevens te weinig en te veel; doch dit verhindert mij niet om in mevrouw Bosboom een sieraad van haar kerkgenootschap te erkennen, en het er voor te houden dat men van die zijde verstandig handelen zal met haar getuigenis op prijs te stellen. [...] Ziehier eene vrouw van burgerlijke afkomst, zonder naam of fortuin, genoodzaakt om zich enkel en alleen door eigen krachten een weg te banen door de haar omringende menigte [*J15]. Zij is eene geboren kunstenares met de pen, doch ook eene geboren Hollandsche en daarbij een kind van dat Alkmaar waar voor twee honderd jaren zoo bloedig gestreden is voor nederlandsche vrijheid en protestantsch kerkgeloof. Dat zij eene godsdienstige natuur heeft spreekt schier van zelf; in den regel zijn de vrouwen van den nederlandschen tiers état bij uitnemendheid godsdienstig van aard. Doch zou zij van de haren en eene echte dochter des huizes zijn, indien er, buiten en behalve dien algemeenen aanleg tot religie, niet ook bovendien eenig specifiek evangelistenbloed door hare aderen stroomde? Die roeping en de andere, ik bedoel hare kunstenaarsgaven, hebben te zamen mevrouw Bosboom's loopbaan bepaald. Te krachtig was de aandrang van haar talent dan dat zij het grijpen naar de pen onvrouwelijk of zondig achten kon; te vroom haar gemoed, te vurig haar protestantsche ijver, dan dat zij hare gaven als schrijfster niet gaarne en met eerbied zou hebben nedergelegd op het altaar van haar geloof. Doch ziedaar wat nooit te voren in Nederland vertoond is! Het pikante der zaak zou misschien eerst regt aan het licht komen, indien tijd en plaats veroorloofden eene reeks parallellen te trekken en een van dezen te wijden aan de overeenkomst en het verschil tusschen mevrouw Bosboom-Toussaint en mevrouw Van Winter-Van Merken: de romancière der 19de en de dichteres der 18de eeuw; de dichteres uit de school van Voltaire, de romancière uit de school van Walter Scott. Maar ook zonder vergelijking of tegenstelling is het duidelijk genoeg dat er in minder dan honderd jaren eene groote verandering gekomen is, niet slechts over onze letteren, maar over onzen geheelen maatschappelijken toestand.\nWaar is het dat te allen tijde en in alle landen enkele voortreffelijke vrouwen geleefd hebben, die voor de bekwaamste en begaafdste mannen in geen enkel opzigt ter zijde behoefden te treden. Alleen ónze tijd heeft in ons land iemand kunnen voortbrengen als mevrouw Bosboom. Reeds de poging-zelve om de romantiek tot voertuig te doen verstrekken aan een bepaalden vorm van evangelieverkondiging, reeds deze poging onderstelt, waar zij wordt aangewend door eene vrouw, eene mate van maatschappelijke emancipatie, van individuele zelfregering [*J14], en ook, opdat ik niets verberge, van vertwijfeling aan de levenskracht van het oude, gelijk in de nieuwere geschiedenis van ons werelddeel alleen de 19de eeuw heeft gevoeld en vertoond.\n\n[p.298]\nIk verwijt namelijk aan mevrouw Bosboom dat zij nu eens door misplaatste scherts, dan weder en meestentijds door even kwalijk geplaatste gemoedelijkheden, bij den lezer het geloof vernietigt in hare kunst en hem jammerlijk ontnuchtert [*J8-]. [...] Zouden deze fouten bij een eventuëlen herdruk met niet noemenswaardige moeite te verhelpen zijn? Mij is het wel: hoe fraaijer mevrouw Bosboom's boeken eenmaal worden, hoe meer ik er mij over verheugen zal. Doch ziehier een ander gebrek. Hare geschriften gaan doorloopend mank aan het zeer voorname euvel, dat de taal waarin zij geschreven zijn tweeslachtig en slechts voor een gedeelte de ware uitdrukking van mevrouw Bosboom's gedachte is. [*A7]\n\n[p.300]\nCela ne se dit pas. Willekeuriger en tirannieker kan het niet; en toch, hoewel ik gevoel dat het niet geraden is zich iets aan te matigen dat alleen meesters als Chateaubriand vrijstaat, toch weet ik mijne bedenkingen tegen een aantal van mevrouw Bosboom's volzinnen [*A1], inzonderheid wanneer zij voor zichzelf spreekt, niet beter in te kleeden dan door het overnemen van die magtspreuk. Misschien is de reden deze, dat zij te vroeg aan het schrijven is gegaan; te vroeg, naar evenredigheid van haar talent en hare toekomst. Met langduriger en strenger voorbereiding zou zij er niet onmogelijk in geslaagd zijn, uit haar stijl te verwijderen wat dien thans ontsiert of tot overlast is. Ik voor mij blijf gelooven dat men ook hier in het oog moet houden hoe de schrijfster steeds heeft gejaagd naar een buiten de kunst gelegen wit. De historische roman is door haar dienstbaar gemaakt aan haar geloofsijver, en om dit verheven doel heeft zij óók met hare schrijfwijze de hand geligt.\n\n[p.301]\nNiet waar? hier is de eenvoud in onbeduidendheid ontaard. De uitdrukking is gebrekkig, en de gedachte heeft niets om het lijf. [*A5-]\n\n[p.302]\nMij, die Ivonnette niet naar het altaar behoef te voeren, is het om het even hoe deze jonge juffer naar den inwendigen mensch in elkander zit; doch mevrouw Bosboom, die van het karakterschilderen hare specialiteit gemaakt heeft, had aan dit portret meer zorg behooren te besteden. [*F7/8]\n\n[p.303]\nDoch naauwkeurigheid in den zin van juistheid, van puntigheid, van scherpte, is evenzeer een vereischte in zaken van denken en schrijven, als het in bronwater een vereischte is te vonkelen als kristal. Een auteur van den eersten rang stamelt niet gelijk een kind, maar spreekt als een volwassene, duidelijk, verstaanbaar, onberispelijk. [*A5-] [...] Mevrouw Bosboom is een auteur van den eersten rang, maar geenszins in allen deele. Zij is het alleen in zoover als zij in niets doet denken aan eene mediokriteit. Haar geest is grooter dan hare kunst, hare fantasie magtiger dan hare pen, haar raadvermogen veel sterker ontwikkeld dan haar vermogen tot reproduktie. Er is, en ik houd het er voor dat zij de laatste zal zijn om de bedoeling van deze kwalifikatie te miskennen, er is in haar talent iets dat herinnert aan de egyptische Sphinxen. Buitensporig groot zijn de evenredigheden van hare konceptien, en niet ligt zal iemand aanstonds en bij den eersten oogopslag weten te bepalen tot welke orde van schepselen zij behooren. Er ligt over het feit dat eene tengere vrouw zulke ontzaggelijke onderwerpen omvademen en vertillen kan, ik weet niet welk waas van geheimzinnigheid. En even geheimzinnig is de omstandigheid dat eene kunstenares, die zoo veel vermag, bij wijlen gansch en al te kort schiet in het volbrengen van het mindere.\n\n[p.305]\nIk beweer slechts dat hier de elementen schuilen van eene zeldzame meesterschap [*J5]. Het is de schuld van mevrouw Bosboom's aanleg niet dat wij op sommige van hare karakters niet met dezelfde bewondering staren als op de bretonsche trekossen of de normandijsche koetspaarden van Rosa Bonheur. Eene andere groote gaaf van mevrouw Bosboom is haar zin voor het pittoreske. [*J4]\n\n[p.306]\nDe gesprekken-zelf, waarop hier gedoeld wordt, zijn te gedetailleerd, en staan te naauw met de handeling in verband, om ons thans te kunnen dienen. [*E5-]\n\n[p.308]\nVan den humor waarmede de natuur haar ongetwijfeld bedeeld heeft - want zonder eene goede hoeveelheid geest wordt men zulk eene vrouw niet - weet zij in hare geschriften geen partij te trekken; althans, het blijkt niet dat zij er de noodzakelijkheid van inziet of er den aandrang toe gevoelt.. [*J6-] Uitgelatenheid is de Scylla waarop haar vaartuig nooit gestooten heeft; dorheid de Charybdis die haar meer dan eens op hare verre togten schipbreuk heeft doen lijden. Zij is breed van opzet, lang van stof, en zwaar van uitwerking. In strijd met den aard van haar geslacht is zij langzaam in hare bewegingen en dreunt de grond onder hare schreden. Zij heeft niets van eene Sylfide, niets van de dochter van Latona, de vluggeschoeide jagtgodin. Doch hetgeen hare werken aan bevalligheid en gulle vrolijkheid\n\t\n[p. 308]\n\nte kort komen, wordt goedgemaakt door degelijkheid van inhoud en grootschheid van konceptie. Mevrouw Bosboom is een ongeslepen diamant, maar een die door geen kenner ooit voor vensterglas zal aangezien worden. Zij is te onzent le plus grand des écrivains qui ne savent pas leur langue, doch dan ook le plus grand. Groot is het woord dat beter dan eenig ander hare goede eigenschappen teekent. Zij heeft eene groote verbeeldingskracht en een groot boetseervermogen; groote visioenen en groote gevoelens. [*J5/?]\n\n\nVergelijking tussen kip en kemphaan (Bosboom en De Gids) (JW)\nOmstandigheden vrouwelijk schrijverschap, 'huiselijke zorgen', 'op eigen kracht', vond het niet 'zondig' of 'onvrouwelijk' (JW)\nHaar omgang met De Gids omschreven in termen van huwbare vrouw, zus etc. (JW)\nHaar kunst wordt op een lijn gesteld met die van haar man (JW)\nHeeft het over een zwakke vrouwenhand (JW) \nOppositie tussen Bosboom-Toussaint en de historici Beijerman en Fruin (JW)\nOppositie tussen Bosboom-Toussaint en Van Winter-Van Merken (JW)\nIn de laatste alinea's: wat er ontbreekt aan Bosboom-Toussaint waardoor haar werk geen eeuwigheidswaarde ('onsterfelijk') zal krijgen (JW)"]
In this reception

No persons found

Via received works
De Bloemschilderes Maria van Oosterwijk Anna Louisa Geertruida Toussaint