*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Jacob Nicolaas van Hall
Reference
Place
Date 1884
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p. 355]\n“Een klaver ken uit \'s levens akker. Drie idyllen door\nHILDA RAM. Roeselare, De Seyn-Verhougstraete.\n\nWanneer wij van idyllen hooren spreken, dan denken wij aan\neen liefelijk herdersdicht, aan een of ander sentimenteel beeld uit\nden eenvoudigen, patriarchalen tijd. Zoo schreef omstreeks bet\nmidden der vorige eeuw de Duitsche Zwitser Salomon Gessner, de\nvriend van Kleist, idyllen in proza en hij maakte er zich een naam\nmeê door geheel Europa. Vooral in Frankrijk hadden deze sentimenteele\nverhalen grooten opgang. De Franschen van de tweede\nhelft der 18e eeuw maakten zich zelven wijs dat zij met de natuur\ndweepten. Men speelde gaarne natuurtje; men deed aan eenvoud,\naan onschuld, aan naïeveteit, en al die onnatuurlijke natuurlijkheid\nvond men in Gessner\'s idyllen terug. Aan navolgers van Gessner\nwas dan ook geen gebrek. Legouvé, de oude, schreef een tragedie\nLa mort d\'Abel, die slechts één lang herdersdicht in drie bedrijven\nis. Berquin vulde twee deelen met de weekste, zoetelijkste idyllen.\nDe achttiende-eeuwsche idylllen verschillen intusschen in vorm en\ninhoud hemelsbreed van die, zooals ze het eerst bij de Grieken\nTheocritus schreef, en waarmede op zijn voorbeeld Virgilius de\nRomeinsche letterkunde verrijkte. De Idyllia (EVSHIM, d. i. kleine\nliederen) van Theocritus bevatten niet alleen landelijke schetsen,\nmaar ook trouw waargenomen tafereelen uit het volksleven.\nWaar zij dus in onze nieuwere letterkunde, gelijk o. a. bij Ppl\nde Mont en thans bij H i l d a Ram, beelden schetsen uit het\nvolk, uit het leven op de kostschool (de Mont\'s ^Hector en Andromache"),\nkleine vertellingen geven uit het eenvoudige familieleven,\ndaar wordt aan de natuur van deze dichtsoort niet zooveel\ngeweld aangedaan als men het wel heeft doen voorkomen, maar\nkeert de idylle veeleer tot hare oorspronkelijke beteekenis terug.\nEen meesterstukje van Goethe, Aleseis und Dora, in zijne werken\nonder de rubriek Elegiën gebracht, droeg oorspronkelijk Idylle tot\nopschrift. Die verbintenis voor het leven aangegaan op het oogen\n\n3 5 6 LETTERKUNDIGE KBON1BK.\nblik dat Alexis zijn geluk op zee gaat beproeven, dat lange afscheid,\nterwijl de schepelingen hem steeds dringender naai het\nschip roepen; het mandje dat Dora voor hem met vruchten vult en\nzorgvuldig schikt, de zware oranjeappel onder op, als een gouden\nbal, en daarboven de weeke vijg, die geen druk kan velen — het\nvormt met allerlei fijne trekjes het bekoorlijkste idyllisch tafereeltje\ndat men zich denken kan.\nDe begaafde Zuid-Nederlandsche, wier idyllen wij hier wenschen\naan te kondigen, vergeve ons deze uitweiding. Zonder verder af\nte dwalen, verklaren wij gaarne dat ons haar dichterlijke arbeid\naangenaam verrast heeft. Er spreekt een onmiskenbaar talent uit.\nBovendien trol\' het ons dat de laatst geschrevene idylle „Tante-\nMoeder" boven de anderen uitmunt en dat die, welke de oudste\ndagteekening draagt, de zwakste van het drietal is. Dat is een\ngoed teeken.\nAan het schrijven van dergelijke eenvoudige verhalen, in rijmlooze\njamben als ons hier worden aangeboden, is een eigenaardig gevaar\nverbonden. Het is moeilijk er de noodige kleur en relief aan te\ngeven. Al schrijvende wordt men den vorm steeds meer meester,\nde eene jambe volgt de ander als van zelf\', men laat zich gaan,\nschrijft voort, heeft van alles te vertellen en te beschrijven, en\nwordt dan licht prozaïsch langdradig en vervelend. Het is hier\nvooral dat de bekende regel geldt:\nLe secret d\'eimuyer est celui de tout dire.\nDit gevaar is door Hilda Ram niet vermeden, noch in de eerste\nnoch in de derde idylle. Beiden lijden aan een gerektheid, welke\nmenigen lezer onvatbaar zal maken voor de waardeering van de.\nfraaie en smaakvolle details, waaraan beiden rijk zijn. r/Tante-\nMoeder" daarentegen, het verhaal van de jonge vrouw, die om\nzich aan de zorg voor de kinderen harer overledene zuster te kunnen\nwijden, een aanzoek van den man dien zij liefheeft afslaati\ndie met een glimlach op het gelaat, en met voorbeeldelooze trouw de\ntaak die zij zich oplegde vervult, maar in haar binnenste een harden\nstrijd te strijden heeft, en eindelijk, slechts dertig jaar oud, aan\ntering wegkwijnt — dit oude verhaal is met soberen smaak en\nmeestal in dichterlijken toon geschreven.\nReeds de aanhef geeft daarvan het bewijs:\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 357\nReeds waarde de avondwind door \'t ritslend loof\nDer populieren. Onder d\'ouden beuk\nWiens trotsche kruin de woning dekte, stond\nEen kind\'renpaar. De laatste schninsche straal\nDer zonne maalde om hunne blonde kruin\nEen bloedgen krans en spreidde een vreemden gloed\nOm \'t kruisken en \'t bloemenperkjen aan\nDen voet des booms. .\nDaar hadden zij hun sijs\nBegraven : dezen morgend stierf ze. Wat\nVermaak het was een graf te delven, zich\nIn kerkgewaad te kleeden met wat eerst\nTer hand kwam, stoetsgewijs en zingend door\nDen tuin te wandlen, tot m\' op \'t kerkhof, aan\nDen beuk gelandde en de oudste, een jongen. Heer\nPastoor voor heden, met zijn zwaarste stem\nÜit moeders lijvig kerkboek las.\nOok de teekening van het landschap, van den naderenden naakt,\ngetuigt op meer dan eene plaats van dichterlijk talent.\nZwart\nHad, aan de kim, een wolk zich neergevlijd\nEn dekte als met een zerk het stervend licht;\nWijl, over \'t wijde veld, de grauwe mist\nIn bochtge kronkels voortsloop, als een slang,\nEn \'t kwijnend kruid verplette met zijn wicht.\nDe bijeenkomst van Dirk met Rika, waarbij de jonge man haar zijn\nliefde wil verklaren, en zij, het doel van zijn komst gissend, hem\n.door haar spreken daarin wil verhinderen, schetst Hilda Ram aldus:\n. . . het woord\nNam zij en zegde hoe \'t haar speet, dat thans\nDe kindren daar niet waren: \'t was reeds lang,\nDat hij ze niet gezien had. Kwamen zij\nToch snel! Hun vader ging van daag met hen\nHun moeders broeder in \'t naburig dorp\nBezoeken. Zij verwachtte elk oogenblik\nHen weer. Zoo sprak ee voort, in vreeze, want\nZe wist waarvoor hij kwam en wat hij haar\nWou zeggen, en verhoeden wou ze \'t. Doch\nZijn wil stond vast, en spreken deed hij.\nAch!\nWat kon het baten, dat hij gansch zijn hart\nJ3aar open lei, van zijne liefde sprak, —\n\n358 LETTERKUNDIGE KRONIEK,\n\'t Was al vergeefs !\nStrak bleef ten gronde \'t oog gericht, welks blik\nHij zoo verlangde, en toen het eindelijk\nZich ophief, blonk daarin een traan! — een traan\nVan medelij; want zachtjes drukte zij\nZijn hand, die immer nog de hare omsloot,\nEn sprak: „Mijn vriend, om uwe en mijne rust\nSpreek thans niet verder....\n. . . . Keer \'t oog uws harten af\nVan mij, vergeet wat ik u was, en wat\nIk n bad kunnen worden!"\nDeze bladzijde is, dunkt ons, wel geschikt om een gunstigen\nindruk van het talent der schrijfster te geven. Er komen in deze\nen de andere idyllen eenige vergrijpen voor tegen de taal; men\nvindt er een zeker aantal germanismen in, als verlieren, wonne,\nneUchen (netzen), genoegt (geniigt), die ons den wensch doen uitspreken,\ndat Hilda Ram ernstige zorg bestede aan de taal harer gedichten.\nMaar er schuilt in deze eerstelingen van de Vlaamsche\nschrijfster zooveel gezond talent, zooveel degelijken zin, dat wij\nhaar optreden met genoegen begroeten, en naar nieuwe, nog rijpere\nproeven van de hand dezer begaafde Antwerpsche verlangend\nuitzien.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
Een klaverken uit 's levens akker Mathilda Ramboux