*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Johan Hermann Christian Heyse
Reference
Place
Date 1879
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p. 539]\n“Uit het Joodsche familieleven. Novellen van 8. H. Mosenthal.\nNaar liet Hoogduitsch. Haarlem, de Erven\nF. Bohn, 1878.\n\nUit mijn Meisjensjaren. Vertellingen, wij naar \'t Platduitsch\nvan Ellen Lucia door Agricola. Arnhem, J. Rinkes Jr.\n\nIn de Parijsche herinneringen van Edmondo de Amicis wijst deze\nauteur naar aanleiding der kwestie van idealisme en realisme, die\nbij de bespreking van Emile Zola was te berde gebracht, op een\nwoord van Eenan en op een gezegde van Silvio Pellico. De eerstgenoemde\nschreef ergens: "de wereld is een schouwtooneel, dat\nGod voor zich zelven geschapen heeft. Tracht dan niet aan alles\ndenzelfden vorm, dezelfde kleeren te geven; want het gevolg zou zijn,\ndat wij van verveling stierven", geheel in overeenstemming met\nhetgeen Pellico bedoelde toen hij zeide: "er is plaats voor allen."\nTen tijde dat de Italiaansche auteur dit schreef, had Zola zich\nnog niet zoo kras uitgesproken over de bovengenoemde kwestie als\nhij later deed. De dweepzieke ingenomenheid met eigen richting\nhad den talentvollen realist nog niet verleid, om over al hetgeen\ndaarmede niet strookt onmededoogend den staf te breken, om van\nLamartine, Musset, Victor Hugo e. a. te beweren, dat zij voor goed\nhebben afgedaan, nu het nieuwe licht van het naturalisme de wereld\nbeschijnt. Dewijl de geniale profeet of pleitbezorger van het meest\nkrasse realisme in de literatuur thans stoutweg beweert, dat het\nlaatste woord gesproken, de steen der wijzen gevonden en het ideaal\nbereikt is, zal het meer dan ooit zaak zijn, op de gevaren der eenzijdigheid\nte wijzen en het goed recht der veelzijdigheid van den\nkunstvorm met nadruk te handhaven. Bluften zit tegenwoordig in\nde lucht, maar niet minder de neiging om zich te laten overbluffen.\nTrouwens de middelmatigheid, die bijna op elk gebied heerschappij\nvoert, is allicht geneigd eerbiedig te buigen voor grootspraak, hetzij\ndie eenvoudig belachlijk dan wel naïef is. Het bekende gezegde,\ndat elk genre goed is, mits het geen verveling wekt, is mijns inziens\nvolkomen juist. Bij de beoordeeling van een of ander geschrift\nhebben wij niet allermeest en allereerst te letten op datgene wat de\nauteur onzes inziens geven moest, maar op hetgeen hij gegeven heeft.\n\n540 BIBLIOGRAPHI8CH ALBUM.\nMenige hoogst ongelukkige en ongepaste vergelijking is alleen\ndaaruit voortgevloeid, dat de beoordeelaar of beoordeelaarster vergat\nzich op het standpunt te plaatsen van den auteur, wiens werk besproken\nmoest worden. Het zou treurig met de letterkundige kritiek\ngesteld zijn, als alleen de gelijkgezinden elkander recht konden laten\nwedervaren.\nEenzijdigheid past den kritikus zoo min als den kunstenaar.\nNatuurlijk houdt elk zijn genre voor het beste •. bezieling is alleen\nbestaanbaar bij eene warme - overtuiging, die intusschen uitnemend\nkan gepaard gaan met waardeering van ahdersgezinden. Daarop met\nnadruk te wijzen is de roeping van elkeen, die nu en dan een woordje\nmeespreekt op het gebied der kunst.\nOm bij Zola te blijven, zijne houding in deze is zeer verklaarbaar\nen daardoor ten deele zelfs te verschoonen. De felle oppositie\ntegen zijne richting, voornamelijk van de zoodanigen, die onmogelijk\nin zijne schaduw kunnen staan, heeft hem vermoedelijk tot zijne\nstoute, min of meer onhebbelijke uitspraken bewogen.\nEdoch daar is realisme en realisme. Men kan veiKg zeggen, dat\ndeze richting op romantisch gebied heden ten dage in zwang is,\nmaar daarmede wordt in geenen deele beslist, dat Zola gelijk heeft,\nals hij aan zijn streven de opperheerschappij toekent. Hij zelf noemt\nzich dan ook bij voorkeur naturalist, en karakteriseert daarmede zich\nzelven als te behooren tot de uiterste linkerzijde der realisten. Van\nvele aanhangers zijner richting is hij dan ook zoover verwijderd, dat\nde kloof tusschen hem en hen veel grooter blijkt te wezen dan die\ntussehen sommige auteurs van uiteenloopende richting.\nWij hebben hier te doen met hetzelfde verschijnsel, dat zich ook\nop staatkundig gebied vertoont. De traditie heeft de tegenwoordige\npartij-verdeeling ten onzent in stand gehouden, ofschoon zij voor den\naandachtigen beschouwer duidelijk blijkt geheel en al verouderd te\nzijn. Sommige dusgenoemde politiek-liberalen hebben veel meer\novereenkomst met de conservatieven dan met ettelijke deelgenooten\nder eigen partij, die aan de uiterste linkerzijde staan.\nEdoch ik ben daar aan het afdwalen en niet weinig ook. Van\nde kunst ben ik in de politiek verzeild, en ik zou spreken over de\ntwee geschriften, die aan het hoofd dezer regelen zijn genoemd. Hoe\nik aan die afdwaling kwam? Men kan tegenwoordig geen novelle\nof roman in handen nemen, zonder onwillekeurig te denken aan den\n\nBIBLIOGBAPHISCH ALBUM. 541\ngrooten strijd tusschen idealisme en realisme, een kwestie waarmede\nsinds eenigen tijd Zola\'s naam ten nauwste verbonden is. Immers\nook op letterkundig gebied heeft de partijstrijd zulke proportiën\naangenomen, dat niemand, die zich op dit veld beweegt, ten eenenmale\nvreemd aan dien kamp kan blijven.\nEn toch zijn er verschijningen op letterkundig gebied, waarbij men\ngeneigd is de kwestie geheel onaangeroerd te laten. Daartoe behooren\nmijns inziens de twee genoemde geschriften: deze zouden\nons, als dat mogelijk ware, het zwijgen opleggen over dat anders\nzoo gewichtige vraagstuk. In elk geval laat die geheele strijd ons\nkoud, als wij het oog slaan op dit tweetal. Hebben zij in deze\niets te zeggen, dan is het dit, dat er nog een ander realisme dan\ndat van Zola is; dat de photographie der alledaagsohe werkelijkheid\nnog iets anders te zien geeft dan afzichtelijke tafereelen; dat een\ngoede photograaf het retoucheeren niet behoeft te versmaden, zonder\ndeswege ontrouw aan de werkelijkheid te plegen.\nDe nachtzijden der wereld mogen niet kunstmatig bedekt worden:\nhij, die de werkelijkheid wil weergeven, moet aan licht en duisternis\nbeide de noodige plaats toekennen. Er is echter niet alleen onwaarheid\nin de schildering van \'t licht, maar ook wel degelijk in de\nteekening der duisternis. Ook hier heeft de actie reactie uitgelokt.\nTerwijl men vroeger zich beijverde alle dingen veelal in een onmogelijk\nlicht te plaatsen, is er thans een streven, om menschen en\nwereld met zulke zwarte kleuren te teekenen, dat het oog gesloten\nblijft voor de enkele lichtstralen, die zich overal en ten allen tijde\nvertoonen. Dit is, als ik het zoo noemen mag, een zeer onwerkelijk\nrealisme. Inderdaad de wereld is geen paradijs, maar ook evenmin\neen hel; de menschen zijn geen engelen, maar ook geenszins gelijk\nte stellen met duivelen. In de wereld is vermenging van goed en\nkwaad, maar ook in eiken mensch. Geen omgeving zoo zwart, geen\nmensch zoo onrein, of er is toch eenig lichtpunt te ontdekken voor\nden aandachtigen waarnemer. Hij, die dit wegcijfert, ten eenenmale\nwegcijfert, geeft evenmin een getrouw beeld der werkelijkheid als\nhij die een wereld van droomen of bovenaardsche wezens in stede\nvan menschen teekent.\nNoch door Mosenthal noch door Ellen Lucia wordt voedsel gegeven\naan dat opgeschroefde idealisme, hetwelk den lezer in eene\nonmogelijke wereld van droomen doet verkeerou, waardoor men\n\n542 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nongeschikt wordt voor — of onbekend blijft met de werkelijke- wereld,\nwaarin wij leven en ons bewegen moeten. Beide auteurs echter\nhebben zich evenzeer beijverd, om het heerschende pessimisme niet\nte versterken door de beelden hunner fantasie. Hunne scheppingen\nzijn wezens van vleesch en bloed als wij, met deugden en gebreken\nbeide. Aan de gebreken hunner deugden zoowel als aan de deugden\nhunner gebreken is recht wedervaren. De figuren, die hier optreden,\nzijn geen tooneelhelden of heldinnen, maar ook evenmin monsters\nin menschengedaante.\nDe novellen van Mosenthal zijn in haar soort juweeltjes, fijn van\nteekening, zoowel wat personen als toestanden betreft. Bij veel overeenkomst\nin het viertal is er toch ook de noodige verscheidenheid,\nen moeilijk is het te bepalen aan welke schets men de voorkeur zal\ngeven. Kaafs Mine is aandoenlijk lief, zonder daarom sentimenteel\nte worden; Jephta\'s dochter ftisch en natuurlijk en vol gezonden\nhumor. Kacheltje herinnert aan Eaafs Mine, wat den doorgaanden\ntoon betreft, terwijl in Schlemieltje zoowel blijde levenslust als gepaste\nlevensernst ons tegemoetkomt.\nDeze schetsen bevatten, zooals de titel aanduidt, schilderingen uit\nhet joodsche familieleven, en zijn, wanneer ik mij niet vergis, in\nden vollen zin des woords afdrukken van indrukken. De auteur\ndeed daarmede zonder twijfel grepen uit zijn eigen herinnering en\nis dus bij de werkelijkheid ter markt geweest. In geenen deele beweer\nik, dat hij portretten teekende; maar het staat bij mij vast,\ndat oude bekenden hem in deze tot modellen hebben gediend, met\ndien verstande, dat hij deze modellen als kunstenaar beschouwde en\nze met kunstenaarshand in zijne studiën verwerkte. Aan zijne hand\nleeren wij hier allerlei eigenaardigheden van het joodsche familieleven\nkennen en wel op zoodanige wijze, dat veel daarin iets aantrekkelijks\nvoor ons heeft. Mosenthal heeft blijkbaar met voorliefde\nde zeden en gewoonten van zijn merkwaardig volk geteekend. Als\nhij ons een blik daarin doet slaan, geschiedt zulks onmiskenbaar tot\nvoorlichting en beter waardeering.\nGeen lezer zal ontkennen, dat de auteur zijn doel bereikte; wij\nworden stellig en zeker van sympathie vervuld voor de wereld en\nde menschen, met wie wij hier in aanraking komen, in zoover een\nen ander de sympathie van den schrijver zelven heeft. De figuren,\ndie hij op \'t doek bracht, worden gaandeweg bekende en bevriende\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 543\ngestalten voor ons. Evenals de auteur zulks deed, gevoelen ook\nwij met hen mede: in hunne vreugde deelen wij, hunne smart\ndoet ons pijnlijk aan. Deze verhalen verloochenen in geen enkel\nopzicht hun karakter als novellen; behoudens deze opmerking kan\nik veilig verzekeren, dat zij van karakterstudie getuigen en zich\ndoor degelijke karakterteekening onderscheiden. En wijders\neen ieder, die gelegenheid daartoe heeft, leze en herleze deze\nnovellen.\nDaar is ontzaglijk veel in het heden, dat droevig stemt; daar is\nhelaas zooveel aanleiding tot pessimisme bij de beschouwing van\nmenschen en dingen, dat het ons goed doet, als een kunstenaarshand\nbetere aandoeningen en gedachten bij ons wekt, en wel op\nzoodanige wijze, dat wij moeten erkennen, de werkelijkheid terug te\nvinden in de beelden der fantasie. Zulk een kunstenaar is Mosenthal.\nDaarom wensen ik deze zijne movellen in veler handen, in die\nvan jong en oud, van man en vrouw. Terwijl bezorgde huisvaders\nen huismoeders bij menige verschijning op letterkundig gebied\nheden ten dage niet weten hoe daarmede te handelen tegenover\nhunne aankomende zonen en dochteren, vinden zij hier lektuur, die\nin alle opzichten aanbeveling verdient. De vertolking — om hiermede\nte eindigen — is zeer gelukkig geslaagd en laat zich vloeiend\nlezen.\nWat nu den anderen bundel betreft, welks titel ik noemde, ook\ndienaangaande aarzel ik geen oogenblik, eene gunstige getuigenis af\nte leggen. De vertellingen van Ellen Lucia, uit het Platduitsch ten\nonzent overgebracht door Agricola, maken naar vorm en inhoud een\nzeer aangenamen indruk. Ook deze schetsen, getiteld: "Uit mijn\nMeisjensjaren", zijn blijkbaar aan de werkelijkheid ontleend, of in elk\ngeval op den bodem der werkelijkheid ontstaan. De schrijfster weet\nrecht prettig en onderhoudend te vertellen. Hare figuren staan als\nin levenden lijve voor ons, gelijk zij leefden voor haar. Immers\nveel van hetgeen hier werd medegedeeld, is zonder twijfel uit de\nherinnering opgediept en eenmaal met de oogen geschouwd. Deze\nvertellingen doen ons denken aan een anderen bundel, dien Agricola\nvertolkte, ik bedoel de vertellingen van Klaus Groth, getiteld: "Uit\nmijn Jongensparadijs.\'\' Bij de bespreking van dit boekske in een\nvorigen jaargang van dit tijdschrift maakte ik de opmerking, dat die\nschetsen uit het Platduitsch, hoe verdienstelijk ook in het oorspron\n\n544 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nkeiijk, minder geschikt waren voor vertolking. Opzichtens Ellen\nLucia\'s arbeid houd ik die opmerking terug, zonder daarmede te\nwillen zeggen, dat de vertellingen van Klaus Groth minder waarde\nhebben. Integendeel ik geloof, dat de laatste grooter kunstenaar\nis; doch de eigenaardige inhoud van beide bundels bepaalt mijn\noordeel in deze. Het staat voor mij vast, dat de vertellingen van\nEllen Lucia allerwege en voor iedereen als geschikte lektuur zijn\naan te prijzen, niet het minst wel als volkslektuur. Van dit gevoelen\nheb ik de proef genomen, en wel met uitnemend goed gevolg.\nEnkele dezer vertellingen zijn door mij in volksbijeenkomsten voorgedragen,\nen zooals mij later gebleken is, tot algemeene voldoening\nvan het zoo gemengde publiek, bestaande uit leden van beiderlei\ngeslacht. De verhalen zijn bevattelijk en geven algemeen menschelijke\ntoestanden te aanschouwen, zooals zij met geringe wijziging\nonder elke hemelstreek worden gevonden : zij spreken tot verstand\nen hart. Ik meende deze ervaring niet achterwege te moeten houden,\nomdat men meermalen zoekt naar geschikte stof voor volksvoordrachten.\nDoch afgezien hiervan is de kennismaking met deze vertellingen\nuit het Platduitsch, die door een vaardige hand ten onzent zijn overgebracht,\naan iedereen aan te bevelen. Echte humor spreekt daaruit;\nnu eens ontlokken zij u een traan, dan weer een hartelijken, gullen\nlach. Ik weet niet wat meer te bewonderen: de natuurlijke eenvoud\nder schrijfster of haar aanschouwelijke voorstelling van menschen en\ndingen ? Mij dunkt, ieder lezer en lezeres zal dit mijn gevoelen\ndeelen.\nIk onthoud mij van eene schifting en uiteenzetting der acht vertellingen.\nNiet alle zijn in mijn oog even aantrekkelijk, doch de\nsmaken zullen ook in deze verschillen. Dit echter durf ik veilig\nverzekeren, dat elk harer waarde heeft en ik geen enkele schets zou\nwillen missen.\nHet oog wil ook iets hebben. Laat mij dus zeggen, dat de uitgever\nvoor een keurig uiterlijk zorgde.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
*Uit mijne meisjensjaren (From my girlhood) Wilhelmine Weyergang