Notes |
['[p.196]\n“Het feest te Wolfhezen, 14 Juli) 1864, door Mevrouw\nElise van Calcar. \'s Gravenhage, J. M. van \'t Haaff.\n\nLasst die Damen mir zafrieden; dass sie schreiben find ich rathlich,\nFührt die Frau die Autorfeder, wird sie wenigstens nicht schadlich...\nzingt de ondeugende dichter, dien ik tegenover Mevrouw Elise van\nCalcar dè beleefdheid heb niet te noemen. Zou Elise den onverbiddelijken\nsatyricus gelezen hebben ?\nDat is hier evenwel minder de vraag. De kwestie is nu wat\nReferent denkt van het feest te Wolfhezen. Wel te verstaan, niet\nvan het wezenlijke feest; van het boekjen dat zoo heet. — Bleef\nhet werkwoord, dat wij onwillekeurig wenschen in te vullen, opzettelijk\nvan den titel weg? "Het feest te Wolfhezen door Elise . . . .\nbeschreven? toegelicht? beoordeeld? gehekeld?"— Hoe het zij, wij\nlaten het feest rusten. Niet uit gebrek aan sympathie voor dergelijke\nzamenkomsten. Ik vind het altijd aangenaam, als er pleiziertreinen\nrijden, waarmede ik zelf niet behoef te reizen. Pleiziertreinen\n, hoe vriendelijk steekt dat woord af bij zoo menigen rouwstoet\n, en zoo menigen langen sleep van kwalen en ongelukken als\nwij dagelijks zien voorbijtrekken. Pleiziertreinen, er is iets geheimzinnigs\nin dat woord, in dat prettig compositum. Is het een trein\nvan pleizierige dingen? Van pleizierige menschen? Een trein, waarop,\nwaardoor, waarin men pleizier heeft? En deze pleiziertrein is bovendien\neen teeken des tijds. Sem rijdt in de wagenen van Japhet;\nin de ijzeren wagenen van Japhet rijdt Sem. Zie hier pleiziertreinen\nin de dienst der orthodoxie, treinen naar het heerlijk Wolfhezen\nsioomend. Nu spreke men niet meer van lange gezichten, van uitgerekte\ntronies, van domperige lieden. Die nederzaten in rouwe,\nzullen rijden in pleiziertreinen; en het volk, dat lage vertrekken\nliefhad met tanende lampen, doemt te Wolfhezen een heerlijk landschap\nop, dat de ziel vernieuwt en den blik verheldert.\nH«t feest te Wolfhezen is een zendingsfeest. \'s Menschen genot\nwil getart worden. Te gemakkelijk verkregen, houdt de vreugde op,\nvreugde te zijn. Een bruiloft te vieren, een kermis te vieren, dat\nvalt ligt. Maar te vieren het feest eener — zaak? werkzaamheid?\ninstelling? uitvinding? welker geschiedenis bijna uitsluitend uit een\nreeks van misgrepen en teleurstellingen bestaat, dat is stout, of liever:\npikanter kan het niet.\nDoch ik spreek niet over het wezenlijke feest te Wolfhezen. Ik\nspreek over het boekjen van Mevrouw van Calcar dat zoo heet. Lang\nheb ik er over nagedacht of ik den duitschen dichter gelijk kon ge\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 197\nven, maar het is mij niet mogelijk. Schrijvende vrouwen "nicht\nschadlich ?" Wat meer achting- voor de pen ! Baat het niet zoo\nsehaadt het niet, nooit gold het van de pen. De pen is geen neutrale\nmogendheid. Met haar te hanteren word\'t men voor zijn medemenschen\nten zegen of ten vloek. Met de pen slaan wij onze\nnatuurgenooten tot ridders, en met de pen wijzen wij hun den weg\nder geestelijke ellende. Met de pen.. . . doch ik zou in het rythmus\nvan Jacobus, den apostel, vervallen, waar hij over de tong handelt.\nZonder eenige aanspraak te maken op apostolisch gezag, beweer ik\neenvoudig, dat er ons volk veel aan gelegen is, van welke gehalte\nzij zijn die bij geschrifte tot dat volk spreken. Ook Mevrouw van\nCalcar kan veel goeds doen, als zij namelijk een goeden raad van\neen onbekende niet in den wind slaat, — Heeft Elise dan goeden\nraad noodig? Is zij niet op het goede spoor? Is zij niet een populaire,\neen bij het nederlandsche volk geliefde schrijfster? Spreekt\nzij niet tot hare tijdgenooten van het beste, het edelste? Is haar\npen niet verkocht aan de dienst der heiligste belangen?\nWare ik een conducteur geweest op den pleiziertrein naar Wolfhezen,\nik had een conducteursaardigheid gemaakt en met een veelbeteeken\nend lachjen Mevrouw Elise, eer zij haar plaatskaartjen nam,\ngevraagd : eerste klasse ?\nKeist Elise eerste klasse? Doet zij ons reizen eerste klasse? Als\nik gemoedelijk wilde zijn, zou ik willen zeggen : "Lieve" Elise, gij\nhebt zoo vele schoone en goede en ware dingen gezegd van uw\nleven; waarom offert gij thans op zulk een onbehoorlijke en onbekoorlijke\nmanier aan de vulgariteit, aan de godsdienstige filisterij."\n"Tot de levendigste herinneringen," schrijft Elise, "uit mijne kinderjaren\nbehooren de eerste (?) verhalen van groote volksfeesten; zoo\nals ter eene zijde [notarisstijl] mij de verhalen van de godgewijde\nfeesten der kinderen Israëls boeiden, zoo troffen mij van den anderen\nkant de beschrijvingen van de feesten der Grieken, Komeinen en\nGermanen.... Zij ademden allen gedachten van grootheid en verhevenheid."\nWaarlijk, dit gaat te ver. Van dit alles en wat er meer\nvolgt is natuurlijk geen woord waar. "Eeeds vroeg ontwaakte er\neen voorgevoel in mij, dat er in volksfeesten (ook in de kermis?) een\nhooge beteekenis lag." Neen, dat onaangename kind, dat pedante\njonge meisjen met een vroegtijdig voorgevoel van de hoogé beteekenis\nvan volksfeesten, Elise, zijt gij nooit geweest. En in goeden\nernst zoudt gij nooit een psychologie willen Verdedigen, die in de\nmenschelijke ziel plaats liet voor een duidelijk en kenbaar voorgevoel\nvan de hooge beteekenis van volksfeesten. Maar, vergeven wij u\nditmaal deze affectatie, deze malligheid, vergeet niet dat gij optreedt\nals opvoedster der vrouw. Gij moogt allerminst offeren aan de onnatuurlijkheid,\naan de phrase, allerminst toegeven aan de zoogenaamde\n\n198 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nuitstortingen van het hart die enkel dienen tot vulling van het papier\n— en, per millesimam consequentiam, van den zak des auteurs.\nEn heeft dan, o opvoedster der vrouw, de stijl, die het kleed is\nder gedachte, ook al geene eischen meer? Moet ik op uwe eerste\nbladzijde lezen van de, eerste verhalen, zonder dat wij\'of iemand ter\nwereld uit den zin duidelijk kunnen worden, wat gij met dat bijvoegelijk\nnaamwoord bedoelt? Moet ik ter eene zijde mij bedroeven en van\nden anderen kant ntij ergeren? Moet, altijd op uwe eerste bladzijde,\niets "ongelijksoortig" wezen "in aard"? Moet een feest een "gedachte\nademen" ? Een "voorgevoel van een Jiooge beteekenis aanwassen tot overtuiging\nvan een diepen zin?"\nOch of de tweede bladzijde, waar "een groote verandering merkbaar\ningrijpt en zich duidelijk uitspreekt" mij troosten kon bij zooveel\nslordigheid!\nLaten wij ons hart liever ophalen aan de denkbeelden, die bij de\ntoekomstige opvoedster der hedendaagsche vrouwen en de hervormster\nonzer bewaarscholen helder en goed, bovenal waar zullen zijn.\n"Het Evangelie (blz. 3) heeft welligt op geen gebied grooter omwenteling\nteweeggebragt dan op dat der openbare feesten." De\nstelling, de gedachte munt uit door nieuwheid, door stoutheid, door\noorspronkelijkheid. Ik geloof niet dat iemand nog ooit den moed\nheeft gehad om "op het gebied onzer openbare feesten" de sporen te\nwillen zoeken van den invloed des Evangelies.\n"Het Christendom gaf den rijken .zin en de beteekenis der schoone\nJoodsche feesten" (Purim, enz.) "vereenvoudigd en beknopt terug." Een\nbeknopt feestjen, a la fourchette zeker! Het adjectief is niet kwaad.\n"Na de eerste eeuwen der christelijke instelling was er (bl. 6)\neen versmelting van kerk en wereld, die de hemelsche gave schier\ndreigde te bedelven en te bederven." Schier dreigde? Hoe er bij,\neen versmelting nog iets van teregt gekomen is! Bedolven en bederven!\nHet laatste, zou men zeggen, het bederven namelijk, kwam\ner na het eerste, het bedelven, niet veel meer op aan. Ach die\nalteratie!\n"Opgewektheid roept (bl. 7) tot een deelgenootschap aan de feitelijke\nhandeling." Hebt gij het begrepen? Ik, domoor, niet.\nEvenmin als dit: "Het wezen (bl. 18) van den zendeling is een\ngave, die zich onbetwistbaar uitspreekt." Zich uit te spreken, schijnt\neen geliefkoosde bezigheid van de schrijfster.\nMaar hebben wij enkel aanmerkingen? Zwijge de kritiek en beginne\nde loftuiting. Mevrouw Elise van Calcar, de opvoedster in\nspe der nederlandsche vrouwen, heeft de "onbetwistbaar zich uitsprekende\ngave" van veel te omvatten. In dit kleine boeksken behandelt\nzij achtereenvolgens de geschiedenis van de volksfeesten in verband\nmet de godsdienst, de vereischten van den zendeling, het ka-\'\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 199\nrakter der oude profetenscholen, en nog veel meer. Wat het laatste\nonderwerp betreft, zou een handboek over joodsche archaeologie het\nhaar naauwelijks verbeteren. "Men weet\' van de oude profetenschool\ndat de profeten leerlingen hadden, dat de profeten onderwijzers waren\n(och kom!); schoolmeesters, predikanten, professoren, alles te\ngelijk, maar niet dat zij profeten maakten."\nOok "op het gebied" der exegese beweegt de schrijfster zich met\ngemak. Van de "regte mannen" tot bevordering van het Godsrijk,\nmogen wij zeggen: ""die Hij geroepen heeft, die heeft hij dan ook\nverordineerd of geordend — [het teeken van het sluiten der aanhaling\nheeft de zetter vergeten, hier waar het juist er op aankwam\nhet teeken goed te plaatsen] — hun geheele levensloop en lotgeval\n(wat dunkt u van de woordverbinding?) heeft hen daartoe voorbestemd."\nHier is de groote kwestie van de predestinatie eensklaps\nopgelost. "Hun geheele levensloop is lotgeval!" Persoonlijke aanleg\nschijnt niet noodig.\nHet Protestantisme verloochent zich bij Mevrouw van Calcar niet.\n"Menschen die het feest van Wolfhezen (bl. 20) alleen door het\nseheeve (f) glas van het vooroordeel bezien, hebben het afkeurend een\nKevelaarstogt genaamd. Men moet of Kevelaar en zijne bezoekers,\nof Wolfhezen en zijn publiek (waartoe ook Mevr. v. Calcar behoorde)\ngeheel niet kennen om deze twee denkbeelden (welke?) te durven verbinden,"\nDit durven is karakteristiek. Moet dan waarlijk de toekomstige\nopvoedster onzer nederlandsche vrouwen ook al eenige korrelen\nwierook branden ter eere van den Protestantschen eigenwaan?\nWaarin is Wolfhezen uitnemender dan Kevelaar? \'t Is waar, Wolfhezen\nheeft zijn Potgieter gevonden. Maar Kevelaar? zouden wij het\nvergeten dat weêrgalooze: "gelobt seyst du Marie!"\nIk neem afscheid van de schrijfster. Maar ik kan het niet doen\nals waar christen. Ik kan haar veel vergeven, maar niet — ja het\nhooge woord moet er uit — maar niet die preek van tien bladzijden\n(bl. 29—39), die zij een boom van Wolfhezen laat houden." Dit is\nde wansmaak en de pedanterie ten toppunt gevoerd. Die preek van\neen boom te Wolfhezen is natuurlijk een preek van Mevrouw v. Calcar;\nen zoo gaarne had zij die preek daar zelve gedebiteerd, dat zij\nde heeren redenaars van Wolfhezen vrij hevig bekijft, omdat zij te\nveel en te lang geredeneerd en haar dien ten gevolge de gelegenheid\ntot spreken benomen hebben. Ik behoef niet te zeggen dat in deze\npreek van een boom alle mogelijke woordspelingen en vergelijkingen te\npas gebragt worden, die "de schrift", gelijk Mevr. v. Calcar zegt,\nvan boomen bezigt. De preek is daardoor zeker niet oorspronkelijker\ngeworden. Zonderling toch! Elise beklaagt zich dat er te veel\ngepreekt werd op het feest. Om de fout te herstellen, beginnen de\nboomen ook nog eens! i\n\n200 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nMevrouw van Calcar is prompt haar eigen dupe: "Toen ik had\nbeluisterd wat het woud openbaarde (heerlijk hollandsch!) vond ik\nmijn gezelschap weder." Waartoe soortgelijke omciëele leugens? Verbeeld\nu Elise luisterende naar de stemme van het woud en niets\nvernemende dan teksten en gemeenplaatsen en eindelijk in hare gepeinzen\ngestoord door haar zoo veel minder poëtisch gestemd gezelschap.\nIk vind Mevrouw van Calcar niet vriendelijk voor haar gezelschap.\nDoch gaandeweg wordt zij vriendelijker, ja zelfs tot een "onbetwistbaar\nzich uitsprekend" onpoëtisch worden toe. "Wat beter gezang,\nwat meer muzijk, nog een ander soort van verversching dan\nalleen KOFFIJ, THEE, BIER, EN BROODJES, zou. . . . enz." "Goede limonade\nen frambozen-azijn, als ook EENIGE VLEESCHSPIJZE ZOU menigeen\nwelkom zijn. Het medevoeren van proviand heeft GROOTE BEZWAREN."\n"Wat is noodig? Eene vraag over vrouwelijke opvoeding, door Mevrouw\nE. van Calcar," aldus luidt de titel van een vlugschrift, waarin\nElise een "ontwerp" geeft van een door haar te stichten en te besturen\n"nederlandsch opvoedingshuis voor meisjes uit den beschaafden\nstand enz."\n"Wat is noodig?"\nNeem het niet kwalijk, Mevrouw; noodig. is heusch een weinig\nmeer smaak, een weinig meer stijl, een weinig meer gezond verstand,\neen weinig meer kritiek, een weinig meer natuurlijkheid, een weinig\nmeer bescheidenheid! Denk aan de Profetenscholen!\nOf neen, één ding is noodig. Gij hebt het gezegd: opvoeding!\nEen man van opvoeding doet en zegt zekere dingen niet. Zou het\nmet een vrouw anders zijn?”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|