*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author R. van Heysterbach
Reference
Place
Date 1857
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['HOoms: dubbel; de vrouw als moeder en onkundig in het rekenen, maar "kunst kent geen geslacht"; genderbiased\n\nvia T. Streng: Geschapen om te scheppen? (1997), p.112\n\nDe Gids:\n\n[p.151]\n“De Bruid van Angrogna. Romantische Episode uit\nde Geschiedenis der Waldenzen, door Anna. Te Nijmegen,\nbij H. O. A. Thieme. 1854.\n\nAnna heeft vast verscheiden malen uitgezien, of zij in de Gids\nniets zag komen, en bij het vergeefschc van die bemooijing begrepen,\ndat de Eedactie door een volgehouden stilzwijgen haar oordeel over\nde Bruid wilde uitspreken. Ik moet beginnen met de Gidsmannen te\nverontschuldigen, die wel eens meer individueel iets op hun hoofd\nkrijgen, wat anderen moesten dragen, of ten hoogste hen en corps mogt\ntreffen. Dat is gezelliger en billijker tevens; de eorc is daarenboven\nvoor een enkelen te groot \'. Anna vergeve mij deze opmerking, nadat\nzij mijn schuldbekentenis heeft aangehoord. Zij mcene echter niet, dat\nhet geheel zonder reden is, dat ik na eenigc maanden een ernstige en\ndringende herinnering noodig had, om mijn belofte omtrent de Bruid\nte vervullen. In \'t leven zien wij dagelijks zooveel oneerlijkheden\nplegen, om de blaam van onvvellevendheid af te weren, en niet minder\noffers worden er in geschrifte der hoffelijkheid gcbragt ten koste van\nwaarheid en goede trouw. Dat begeert Anna niet; dat kan zij, die\nzelve een profetes voor de waarheid wezen wil, niet verlangen. Ik\nhoop echter dat, mogt haar de aardigheid van den "blaau wen beul,"\ndie gekrenkte ijdelheid uitvond, voor den geest zijn gebragt, zij de\nervaring zal erlangen, nu zij eindelijk iets zag komen, dat geen blaauwbaard\nin het gezigt was.\nHet boek, dat voor ons ligt, als dat van iedere vrouw, spreekt\nvan een grooten strijd. Het is mij volslagen onbekend, wie Anna is\nof tot welken leeftijd zij behoort, maar wij behoeven het niet te gissen\n, of het heeft ook haar moeite gekost, eer zij hare gedachten uitsprak\nvoor ieder, die ze wilde kennen, en — beoordeelen. Voordat\ndit schrikbeeld was geweken moet het talent menige overwinning\nhebben behaald. De roeping\' des mans dwingt hem in het strijdperk\ndes levens, en het is lafheid, zoo hij vreest, — der vrouw schijnt\ndoor de natuur een andere werkkring te zijn aangewezen, al mag\n1 Do eer? of het gevaar? Struikelende ruiters, die "Pegasusijes" berijden,\nzijn te vreezen, looral als ze zoo stevig in \'t zaal zitten, als L. van den\nBroek dit even dichterlijk als nederig, ex tempore, van zich zelven\nverklaart.\n\n[p. 152] BIBLIOGKAPHISCH ALBUM.\ndie nooit in werkeloosheid ontaarden. Wie zal den onmiskenbaren en\nonmisbaren invloed loochenen, die de vrouw uitoefent op de maatschappij,\nook dan wanneer zij nimmer treedt buiten de sfeer, die haar onmiddelijk\nschijnt aangewezen? Maar is niet aanleg en talent een schepping\nder natuur, en lean iemand zwijgen, die door dichterlijke gave\nschier wordt gedwongen tot spreken? Het is zeer verre van mij het\nte beweren; maar ieder, wien liet beeld der vrouw lieilig is — zij\nhet, om niet meer te noemen, in dat van een trouwe moeder —•\nmoet aarzelen in het openbaar een oordeel uit te spreken , dat de\nvrucht is eencr ontleding van hetgeen uit het hart werd geschreven\ndoor een vrouw. De kunst kent geen geslacht; haar cischen mogen\nniet zien naar leeftijd of persoon ; wie priester of priesteresse wil\nzijn in haar tempel, die ïegtvaardige zijn offer door waarheid van\ninhoud en schoonheid van vorm.\nDaar is een gesluijerde, die een schepping van haar talent nederlegde\nop \'t altaar der gevierde godes. Ik ga mijn lezers bekend maken met\nde Bruid van Angrogna. Hooren wij eerst, wat Anna ons zelve meedeelt\naangaande haar pleegkind.\n"Moeijelijk is het voor een onbekende, om een onbekende binnen\nte leiden in ecnig gezelschap hoegenaamd, en toch is zulk eene inleiding\nnoodwendig voor wie niet miskend, niet verkeerd beoordeeld\nzal worden. Voor personen en voor boeken is dit evenzeer geldende.\nIn het grootste gezelschap, dat men publiek noemt, zal de Bruid\nwelligt meer dan eenig ander die inleiding behoeven. Een kort woord\nvan opheldering zij daartoe voldoende.\n"De geschiedenis der Waldenzen, hun lijden, strijd en zegen, hun\ngeloof en heldenmoed bij zoovele verdrukkingen, heeft reeds als kind\neen levendigen indruk op mijn gemoed gemaakt; reeds lang dan ook\nwas bij mij het plan gekoesterd om uit die geschiedenis een onderwerp\nte kiezen tot een dichterlijke behandeling geschikt; van lieverlede\nwerd dit plan meer doordacht, en zouder nog te denken om er\neen dichtstuk van te maken van eenigen omvang of tot cene uitgave,\nis het werk begonnen; de grooto ingenomenheid met mijnc stofle, de\ngeestdrift voor de Waldeuzcrzaak, en welligt ook eenige invloed van\nbuiten, hebben mij verlokt het onderwerp meer uit te werken, de karakters\nin breedere trekken te schilderen dan aanvankelijk mijn voornemen\nwas. Het boekje is dus geschreven met geen ander doel dan\nom aan een grootsch onderwerp mijn krachten te beproeven. Heb ik\nhier of daar het gevoel van andersdenkenden hard gevallen of gekwetst,\nhet geschiedde alleen, omdat mijne overtuiging als Protestantsche,\nmij de taal der onbewimpelde waarheid in den mond legde, waar de\ngeschiedenis zelve den toon aangeeft. Heb ik in Borelli den Jezuit\nliet masker afgcligt — meer dan één Borelli brandmerkt de historie,\ndie mijne schildering regtvaauligen kan — clan, ik heb in Adalbert\neen trouwen, eerlijken, adu zijuc kerk goheohten Katholiek, in den\n\nBIBLIOGRAPHISCU ALBUM. 153\nvcrhevcnstcn zin pogen te schetsen. Het geheel is eene tiktic; Borelli\nalleen is eene historische figuur; Pianezza een historische naam; van\nbeide dacht ik mij te mogen bedienen. In het geloofsleven der valleibewoners\nheb ik zoeken in te grijpen. Een beeld te leveren, waarin\ndat geloof albeziclend straalde, is het ideaal geweest dat ik gebrekkig\nslechts heb kunnen volgen. Waar Christus waarachtig in het leven\ntreedt, waar Christus\' liefde woning heeft, daar is de slagboom van\ngodsdiensthaat en sectegeest weggevallen, daar is de geest vrij, daar\nis liefde de band die Koomsch en Onroomscli broederen maakt.\n"Mogt de Bruid met toegevendheid worden ontvangen en beoordeeld,\nmogt zij hier of daar dien geest wakker maken en verlevendigen\n, dan zal de stoutste verwachting der schrijfster vervuld zijn."\nZiedaar al wat Anna ons meedeelt van de geschiedenis van haar\nromantische episode. Wij beklagen ons daarover niet, dat zij geen\nlange voorrede schreef, en den lezer van alles rekenschap gaf, voordat\nhij haar gedicht kon genieten; maar nu zij de Bruid wilde inleiden\nbij het publiek, nu zij haar niet zelve liet. sproken, maar voor\nhaar sprak, nu het korte woord van opheldering er staat, hadden\nwij iets anders van Anna gewenscht. De geschiedenis der Waldcnzen\nis werkelijk zeer belangrijk, en het verwondert ons niet, dat zij\nop Anna, toen zij nog een kind was, reeds een levendigen indruk\nmaakte. Wij twijfelen niet, of Anna\'s belangstelling ware vermeerderd,\nzoo "de invloed vau buiten" haar had gewezen op de ontwikkeling\n, die de beoefening der Waldenzerzaak iu onze dagen erlangde.\nMogt ook haar geestdrift welligt eenigzins daaronder hebben\ngeleden, die invloed had zeer haar dank verdiend. Wij juichen het\nvan ganscher harte toe, wanneer Anna verklaart, dat haar overtuiging\nals Protestantsche haar de taal der onbewimpelde waarheid in\nden mond legde, en wij twijfelen geen oogenblik, of Anna schreef\ngeheel en al ter goeder trouw van "de geschiedenis, die den toon\naangeeft." Zij vergist zich echter vrij sterk na deze verzekering:\n"Borelli alleen is eene historische figuur," en Anna heeft "in Borelli\nden Jezuit het masker afgeligt"; do wreedc inquisiteur kon echter\ndat masker onmogelijk anders dan bij anticipatie dragen, daar hij\nin 1380 op last van Clemens VII do Waldenzen vervolgde, en Ig-\nJiatius van Loyola eerst in 1540 door Paulus III met zijn 60 medeleden\nvan het gezelschap van Jezus werd gewettigd. "Het geheel\nis eene fiktie"; wc hebben niets ter wereld daartegen, zoo zij slechts\nwaarschijnlijk is. Of blinde Walther en "Valcria, of Adalbert en Luigi\nbestonden, — het is ons om \'t even, zoo slechts de Waldcnzer trouw\nis geteckend, zoo maar de karakters waar zijn van het standpunt,\nwaarop Anna ons stelt, lteeds de voorrede kan ons een teleurstelling\ndoen vreezen. Wij vernemen bijna niets van den tijd, waarin\nde romantische episode speelt, en wat we er van vernemen, is iu\nweerspraak, \'t Is mogelijk, dat onze dichteres meer klem wenschi\n\n[p.154] BIBLIOGEAPIIISCH ALBüM.\nte geven aan \'t woord romantisch, dan aan \'t bijgevoegde "uit de\nyeschiedenis" der Waldenzen. Wat haar anachronismen aangaat, is\nzij meer dan Shakesperiaansch. Nu is liet rekenen over \'t algemeen,\nen vooral de tijdrekening, geen geliefkoosd studievak van dames. Het\nis echter van zeer groot belang, uit welken tijd de Waldenzen ons\ngeschilderd zijn: vóór de hervorming, of nadat de synode te Angrogna\n(1532) had plaats gehad en de Waldenzen zich in betrekking\nstelden tot de hervormers, en langzamerhand een geheel nieuw\nbeginsel van hen ontleenden. Borelli doet het eerste vermoeden,\nmaar daar tegenover spreekt veel voor het laatste standpunt, als de\nJezuit spreekt van Savonarola, van Huss, van Erfurts monnik en van\nBayard. Wij moeten het er voor houden, dat Anna het zich zelve\nniet ernstig heeft afgevraagd, en dat zij meer hare phantazie heeft\nlaten spelen met de beelden, die haar geestdrift uit haar jeugd had\nbewaard, dan dat haar onderzoek een beschouwing van de Waldenzen\nopleverde, houdbaar voor de regtbank der historie. Wij bejammeren\nhet te meer, daar de Bruid van Angrogna onmiskenbare blijken draagt\nvan dichterlijk talent. Wij zouden gaarne een menigte schoone regelen\nafschrijven, die waarlijk gedachten inhouden. Anna heeft veel\nmeesterschap over den vorm. Het ontbreekt haar niet aan gevoel,\naan kracht van uitdrukking. Haar natuurschilderingen zijn over\nhet algemeen rijk aan schoonheden. De conceptie van het geheel\ngetuigt van vinding, vooral van gevoel. Zoo wij onze aanmerkingen\nop de Bruid in weinig woorden zouden uitspreken, wij zouden\nons beklagen over gebrek aan waarheid in de bruid. Anna\nverstaat ons te wel, dan dat deze klagt een waagstuk zou wezen,\ndat gevaar doet loopen om misverstaan te worden, alsof wij\nbeweerden, dat zij opzettelijk onwaarheden zou hebben uitgesproken.\nWij houden ons volkomen overtuigd, dat zij, bezield door een\nheerlijke zaak, die ook ons heilig is, niets liever wil dan met de\nhaar geschonken gave het Protestantisme en daardoor het Christendom\ndienen. Wij zijn er evenzeer van overtuigd, dat zij het kan.\nEr is echter zeer veel noodig, om bij een arbeid, als dien Anna ondernam,\nder waarheid haar geheelen eisch te geven, en ieder vergrijp\ntegen haar is niet slechts groote zonde, maar tegelijk groote schade.\nWij zullen trachten ons hieromtrent eenigzins nader te verklaren.\nBeeds spraken wij het uit, dat het ons een onverschillige zaak ware\ngeweest, of een van de personen historisch bestaan had: zoo maar\nde episode uit de geschiedenis der Waldenzon ons Waldenzen had\ngeschilderd. Daartoe ware het noodig te weten, uit welk tijdperk\nze ons werden geschetst, of zoo wij ook van deze wetenschap afstand\ndeden: een verwarring tusschen Waldenzen vóór en na de hervorming\nware verboden: het kenmerkende van hun rigting moest de\ngrondslag zijn van ieder karakter. Anna zondigt daartegen herhaaldelijk,\nwe moeten zeggen doorloopend. Zij stelt Waldensch en Eoomsch\n\nBIBLIOGKAPHlSCn ALBUM. 155\n.lijnregt tegenover elkaar, en juist dit, dat afscheiding van de Boomsche\nkerk niet lag in de bedoeling der Waldenzen, was het groote\nbezwaar voor hen, om zich niet aan de Hervorming aan te sluiten. Zij\nlaat haar helden herhaaldelijk ceden vragen en eeden zweren, terwijl\nde schriften der Waldenzen hun onthouding van den eed leeren. De\nWaldenzen van Anna zijn hervormden, en dat waren de Waldenzen deihistorie\nvoor de hervorming niet. Het is zeer verre an ons, dat wij in\nhet minst het hoogst belangrijke van de verschijning der Waldenzen\nzouden loochenen, maar juist tot haar juiste waardering is het van\nhet grootste gewigt te weten, wat ze waren. Het is hier de plaats\nniet daarover uit te weiden, maar we zouden Anna dringend verzoeken,\nzoo zij op nieuw haar krachten besteden wil aan de behandeling\nvan eenig feit uit hun geschiedenis, zich het genot te geven van\nde kennismaking met hetgeen vooral in den laatsten tijd het historisch\nonderzoek daaromtrent heeft opgeleverd. Wij willen van de\ndichteres niet vergen, dat zij de Waldenzische handschriften b. v. te\nGenève, Parijs of Dublin historisch ga onderzoeken; het is voor haar\ngedaan: de arbeid van den Hoogleeraar Herzog en van anderen in\nDuitschland, ten onzent die van Prof. Kist, stellen haar in de gelegenheid\nzich een juist denkbeeld to vormen van de Waldenzen.\nAnna zal niet loochenen, dat dit onmisbaar is, zoo haar gedicht niet\nslechts waarde zal bezitten omtrent den vorm: waarheid is in ieder\nkunstvoortbrengsel hoofdzaak. Deze moet zich een vorm scheppen, en\nzal de dichteres ons niet gereedelijk toestemmen, dat het ideaal, waarnaar\nook zij wil streven, dit is: harmonie tusschen inhoud en vorm ?\nAl te veel wordt de vorm gekoesterd ten koste van den inhoud, en\nzeker niet het minst in de dichtkunst.\nHet is dikwijls of het hoogste bereikt is, zoo de verzen maar vloeijend\nzijn. Wij waarderen het zeer, dat men hiernaar streve; vcrwaarloozing\nvan vorm, ook hierin, is "zeer berispelijk; maar verwaarloozing\nvan inhoud, ledigheid van gedachte, onwaarheid in voorstelling\nis onvergefelijk. De schilderkunst levert hetzelfde verschijnsel op: een\nschitterend koloriet, dat in de werkelijkheid nooit voorkomende conceptiè\'n\nvoorstelt, en eeniglijk effect najaagt, schijnt het hoogste doel\nvan verscheidene kunstenaars. De goede smaak wordt meer en meer\nbedorven en de kunst onteerd. Wij zouden verder kunnen gaan en\nde schouwplaatsen binnentreden, waar het tooneel niet slechts schoonheidsgevoel\nmoest ontwikkelen, maar ook daardoor zedelijkheid bevorderen,\nen zoo wij het niet bij voorraad wisten, jammerlijk teleurgesteld\nhuiswaarts keeren. Zou de uitslag gelukkiger zijn, zoo wij do\nwelsprekendheid op een ander gebied gadeslaan ? De gebreken der tooncelkunst,\n"de liefhebberij," die ons volk in zijn prijzenswaardige\nhuiselijkheid kenmerkt, hebben een naam uit het verleden te voorschijn\ngeroepen. Allerwege «ijn Eederijkers opgetreden. Er is reeds meermalen\ngewezen op halfheid, die hen kenmerkt. Zij hindert ons minder\n\n156 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\ndan de noodlottige gevolgen, die hun bestaan als "liefhebbers" draagt,\n\'t Is of een lieföebóer der kunst, vooral op het gebied der rederijkerij,\nontslagen is van alle eischen, waaraan kunst en wetenschap ieder, die\nhaar beoefent, onderwerpen. De welsprekendheid beeft dat bij uitnemendheid\nmet de godgeleerdheid gemeen. De beunhazerij, in ieder\nander vak althans binnen zekere perken besloten, is daar oppermagtig.\nZij stelt, — wij kunnen het niet zonder verontwaardiging neerschrijven,\n— de heerlijkste en heiligste wetenschappen beneden de kookkunst.\nGeen huisgezin zal de bereiding der ligchaamsvoeding toevertrouwen\naan een onkundige, maar deze heeft regt van uitspraak over de belangrijkste\nvragen. De welsprekendheid staat nog iels hoogcr. De\nkeuken of stoep is haar tempel nog niet, maar de onkunde schijnt niet\nminder haar regthebbende priesteres. Vraag den moesten Rederijkers naar\nstudie; zij kunnen wijzen op hun oefeningen van geheugen en geluid.\nHet laatste het meest. Het is hier wederom ontaarding van den vorm\nop de grootste schaal. Waar fluisteren vereischte is, daar zullen ze\nbulderen, hoe harder hoe liever. Effect is het ideaal in zijn logenachtigsten\nvorm. De rederijkerij is een gevaarlijke epidemie, die allerwcge\nin ons vaderland dagelijks meer en meer dreigt endemisch to\nworden.\nDat gevaar is grootcr dan het schijnt. Zoo zeer als schoonheidsgevoel\nen goede smaak ontwikkeld en veredeld kunnen worden, evenzeer\nzijn ze aan bederf onderhevig. Daarvoor moeten waken en strijden\nal wie liefde hebben voor kunst en waarheid. Wij rekenen op Anna;\nzij is zich eener roeping bewust. Zoo zij rondziet in haar omgeving,\nwaar die ook zij, zal zij do gevaren, die dreigen, opmerken. Toen wij\ngingen spreken over de koestering van den vorm, drongen zij zich aan\nons op. Wij moesten ze noemen; dat kan niet genoeg worden gedaan.\nWo hadden anders gaarne gesproken over de schoonheden, die Anna\'s\ngedicht bezit. Wij hebben meer gewezen op de gebreken. Zoo Anna\nze als waar erkent, hebben wij haar grooter dienst gedaan dan door\nte verheffen, wat ieder, die smaak en gevoel bezit, waardeert. Wij stellen\ner grootcr prijs op, dat onze kennismaking van eerlijkheid getuigt,\ndan dat zij deze had geofferd aan \'tgeen,, helaas, al te veel voor wellevendheid\nwordt toegerekend. Het zou ons zeer smarten, zoo wij\n.cenigzins hadden gezondigd tegen de ware wellevendheid, die ous allen\nde heilige verpligting oplegt, om bij eerbiediging en vercering van den\nvorm, de waarheid, en haar alleen, te dienen.\nDe Heer Thiemc verdient lof cu een goed debiet voor de nette\nuitgave, die door een keurig vignet van den Heer C. E. Taurel versierd\nwordt."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
De bruid van Angrogna : romantische episode uit de geschiedenis der Waldenzen Anna Ampt