*Article in De Gids ARTICLE

Title *Article in De Gids
Is same as work *Article in De Gids
Author Joseph Albert Alberdingk Thijm
Reference
Place
Date 1888
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.531]\n\n[…]\n\n“JOHANNA W. A. NABER, R e c h l i n d i s . Handleiding bij het Kunstnaaldwerk.\nHaarlem, de Erven F. Bohn, 1887.\n\nWij beleven een tijd van verzoening. Verschijnselen, die, in de\ndrie laatste eeuwen, op ver van elkaar liggende plans voor den dag\nkwamen, die tegenover elkaar schenen, te staan, komen meer in\nelkanders nabijheid; het vijandelijke, wat hen van elkaar scheidde,\nleggen zij af, daar heeft ontmoeting, niet zelden aansluiting en\nsamenwerking plaats.\nNergends komt deze beweging duidelijker uit dan in de verzustering\nvan Nijverheid en Kunst.\nHet bedrijf, dat alleen Nut en het bedrijf, dat Schoonheid\nbeoogt, smelten in elkaar. De Kunst kan zeker volstaan met schoon\nte zijn; heeft geene andere bestemming; maar daar de mensch,\nvoor wien de kunst wordt voortgebracht, een komplex wezen is,\ndat gaarne, bij het gemeten van het Schoone, ook die soort van\nzielsverheffing geniet, welke de openbaring van het Goede bij hem\nte-weeg-brengt, is een kunstwerk dat ook zedelijke waarheden in\nbeeld brengt, mids het schoone er niet onder lijdt, dubbel welkom.\nMen ondervrage, op dit punt, maar de veelzijdigste openbaring van\nhet sesthetiesch leven, de Tooneelkunst.\nZoo lang er van beschaving in de geschiedenis sprake kan zijn,\nvalt er, in het maatschappelijk bedrijf der menschen, te onderscheiden\ntusschen het gewone, stoffelijke, praktische leven en het\neenigszins meer aristokratiesch optreden van de krachten, die zich\n\n532 OVER ,/KUNSTINDÜSTRIE".\nin dat leven openbaren. De massa van het Komeinsche volk bijv.\nhad niet alleen zijn t a a l van het dagelijksch leven, in onderscheiding\nvan de hooge latiniteit der Ciceroos en Vergiliussen, maar\nbezat ook, zoo als alle volken, zijne dichterlijke overleveringen in\ndie taal, zijn mystieke verhalen, zijn bijgeloovigheden, zijn recepten,\nzijn raadsels, zijn vloekwoorden, zijn jubel- en klaagliederen: kortom\naan dezen kant had men het algemeene, ginds, bij de Patriciërs,\nhet individueele, wier verhouding te vergelijken zon zijn bij de\nverhouding tusschen Nijverheid en Kunst, in den modernen zin.\nDat er, bij de oude volken, van geen toenadering tusschen\nNijverheid en Kunst gesproken wordt, komt hier-van-daan, dat, in\nde plastische sfeer, het sesthetiesch schoone van zelf een bestanddeel\nwas van de nijverheidsprodukten. De behoefte aan evenredigheden,\naan maat en harmonie in lijnen en kleuren, was, vóór de nieuwere\ntijden, een hoedanigheid van het geheele volk. Bewust of onbewust\ndrukten alle werklieden datgene wat men voor welstandig\nhield, in hunne maaksels, uit. De algemeene proporties, aan eenig\nmaaksel in te prenten of op te leggen, geschiedde zoo min door\nde scheppingskracht van enkele individuus als het ontwerpen en\nvaststellen van ornamenten: de voor den dag tredende vormenstelsels\nwaren als de natuurlijke krystallizaties van de algemeene volkssmaak.\nHierin was de p l a s t i s c h e begaafdheid van een volk essentieel\nvan de l i t e r a r i s c h e onderscheiden.\nDat gene, wat men te zeggen had, mooi te zeggen, niet alleen\nbeschroomd of krachtig, klagend of juichend, maar met eene fijne\nkeuze van uitdrukkingen en schikking van woorden, die van wetenschap\nen grondig bewustzijn getuigde, was het bedrijf en het prerogatief\nvan den bij uitnemendheid humanen man.\nDaarentegen een vorm te geven aan de schepping van middelen,\ndie aan architektonische en ornamentale behoeften moesten voldoen,\nwas niet het prserogatief van éen kaste. Met gevoeligheid voor\nproporties en met ornamentaal produktievermogen was het geheele\nvolk overgoten; nijverheids voorwerpen waren dus van zelf tot zekere\nhoogte kunstprodukten.\nDaar komt het van-daan, dat men, in tijden van krachtiger sesthe-\n•tiesch volksleven, bij de Antieken en in de Middeleeuwen, toen men\nvan Vrije Kunsten sprak, onder haar zevental wel de Dichtkunst\n•en Welsprekendheid en de Muziek (met hare arithmetische gronden)\ntelde; maar dat er van Schilderkunst en Architektuur bij die zeven\n\n•OVER KUNSTINDUSTRIE. 533\ngeen spraak is. Ludwig Noiré zegt te-recht, dat de eigenlijke schilderkunst\nons door de Renaissance is aangebracht; en de Architectuur\nis de minst individueele der kunsten.\nHet sprak, bij de ouden, van zelf, als men met lijnen of kleuren\naan den gang ging, dat zich het volksgevoel voor proportie en\nharmonie daarin uitsprak, en daarom behoefde men aan toenade^\nring tusschen Kunst en Nijverheid niet te arbeiden.\nMaar dat is, sedert, anders geworden. De schilderkunst heeft\nzich, langs individueelen weg, krachtig ontwikkeld. Men bepaalt\nzich, sints een eeuw of vier, vijf, niet meer tot het afzetten van\nlokale kleuren tegen elkaar, begrensd door groote profielen; meh\nmaakt s c h i l d e r i j e n .\nIn vroeger dagen was dan ook de schilderkunst geheel aan de\nbouwkunst ondergeschikt; gezamendlijk waren zij de algemeene,\nmonumentale, demokratische kunst (even als de Ilias, het Nibelungenlied,\nde Indische en alle andere echte epopeën algemeen, monumentaal,\ndemokratiesch zijn). Door de aanvaarding der griekschromeinsche\nmythologie, langs latijnschen weg, werden, in de Renaissancetijd,\nde hoogere beschavingsbegrippen hoe langer hoe verder\nvan het volk verwijderd, en zoo raakte het bedrijf van den handwerker\nvervreemd van dat der hoogere-kunstbeoefenaars. In de\nplastiek in \'t algemeen trad er een onderscheid in als tusschen de\nfijnschilders en kladschilders.\nEn daar nu het algemeen eesthetische volksleven, de eenparige\nbehoeften van eene geheele natie aan zekere proportiën en harmo»\nniën langzamerhand verstorven is, zoo kan men tegenwoordig op\nverzoening en toenadering tusschen Nijverheid en Kunst bedacht\nzijn, en kan men langs wetenschappelijken weg, onder den invloed\nvan uit reflexie geboren overtuigingen, er toe komen alle nijvérheidsprodukten\nweer zoo veel mogelijk een «sthetiesch charakter\nte geven., ; *\nOnder de leden van het zwakke, soms zou men geneigd zijn te\nzeggen sterke geslacht, die zich beijveren gezond verstand en goede\nsmaak, in zonderheid op het arbeidsveld der vrouwelijke handwerken,\nherïn te voeren en te doen zegepralen, onderscheidt zich, sints\neenige jaren, zeer bizonder Freule Jeltje de Bosch Kemper, die,\ndoor de uitgave van haar tijdschrift „Tesselschade", en ook praktiesch,\nwaar zij kan, de goede beginselen predikt en de aanvaar*\nding der voorschriften van de goede smaak gemaklijk maakt.\n\n534 ÓVEK / . / K U N S T I N D U S T B I E ".\nDe ^Algemeerie Nederlandsohe Vrouwenvereeniging", die vergadert\nen werkt onder den zelfden beroemden naam als Jonkvr. De\nBosch Kemper, heeft in hare /;,jaarlijksche algemeené vergadering*\nvan 1885 eene /; prijsvraag" uitgeschreven voor eene „handleiding\nbij het onderwijs in het Kunstnaaldwerk". Mej. Joh. W. A. Naber\ngenoot, met het boven opgegeven boek, de onderscheiding der\nbekrooning, en de beginselen, door haar, in den loop der verhandeling,\nontwikkeld en toegepast, komen mij voor, de ware te zijn,\nal formuleert Mej. Naber de hoofdtrekken harer theorie, in de\nvoorrede, met eenige beschroomdheid, en al krijgt men van haar\nboek wel eenigszins den indruk van omslachtigheid. Aan dit laatste\nbezwaar wil ik echter niet veel waarde gehecht zien, daar ik mij\nniet op ervaring kan beroepen — ervaring in het onderwijzen van\nhet /,Kunstnaaldwerk" — om het bezwaar te staven.\n. De uitvoerigheid-zelve is echter wel een hoedanigheid, die deze\ngroote 200 bladzijden minder licht leesbaar maakt, voor wie niet\nzelf het meergenoemde Naaldwerk wil gaan vervaardigen, \'t Is\ndaarom óok wel mogelijk, dat er hier en daar plaatsen in het werk\n•voorkomen, die niet volkomen passen in de /;ware leer". Ik vind\nbijv. op bl. 209, eene lofprijzing van het verschijnsel;/symmetrie",\nwaaraan voorwaarden hadden moeten verbonden worden. Men had\nde levende e u r h y t h m i e tegen de mathematische symmetrie\nover moeten stellen. Wat op blz. 93—96 over heraldiek en kalJi^\ngrafie gezegd wordt is veel te beknopt en te oppervlakkig om van\neenig nut te kunnen wezen. Als men van deze belangrijke vakken\nonderwerpen voor het naaldwerk vraagt, dient men ze in hoofdtrekken\nalthands te verklaren.\nDe „Ti figuren" en ;/2 uitslaande platen", die den text toelichten,\nversterken, voor het overige, mijne overtuiging, dat wij ook\n•hier weder met een leerboek te doen hebben, dat maar bij uitzondering\nin de plaats zal kunnen treden van het mondeling en praktiesch\nonderricht. Die groote paginaas, met weinig alineaas, zien\ner meer afschrikkend uit, dan de kunst, bij goed mondeling onderricht,\nzou blijken te zijn. Een uitvoerig alfabetiesch register had\nhet gebruik van dit boek behooren te verlichten.\nMaar al deze aanmerkingen hebben geen schaduw te werpen\nop de hulde, die wij der schrijfster brengen voor haren belangrijken\narbeid.”\n\nALBERDINGK THIJM.\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
Rechlindis : handleiding bij het kunstnaaldwerk Johanna W.A. Naber