*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Part of work
Author Margaretha Anna Sophia Meijboom
Reference
Place
Date 1898
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['Via Bel\n\nBeschrijft kloof tussen critici en lezerspubliek.\n\'En op die zonnige weide stond de schrijfster van Hilda van Suylenburg, en om haar heen klonk \'t blij gejuich, waarmee de vrouwen van Nederland dat werk begroetten. En de literatoren, de critici, de autoriteiten in zake kunst vragen zich verwonderd af: "Waarin schuilt toch de macht van dat boek?" (...) En in zijn stille studeerkamer doopt de criticus zijn pen in de inktkoker en schrijft een vernietigende critiek. Maar buiten blijft het gejubel klinken en de eene druk na den anderen houdt zijn zegetocht door ons land.\'\n\'Niet de wereldliteratuur maar het Nederlandsche volk is Mevrouw Goekoop grooten dank verschuldigd.\'\n\'Zij slingert haar werk als een kreet van smart de wereld in (...). Ze wil gehoord worden.\'\n\n[p.475]\n“DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND\nEN „HILDA VAN SUYLENBURG."\n\nAls emigranten op weg naar een onbekend land voelen\nzich veel vrouwen, die nu den middelbaren leeftijd bereikt\nhebben. Achter haar ligt het vaderland, dat ze verlieten,\n\'t Is haar lief om menige herinnering; maar toch — ze\nkonden er niet blijven. De toestanden werden er haar te\ndrukkend; voldoend voedsel konden ze er niet vinden;\ngelukkig zijn ze er niet geweest. Een gevoel van onvoldaanheid\ndreef ze uit — de ruimte in. En zij, die achterbleven,\nhebben haar beschuldigd van ondankbaarheid, van ontevredenheid\nzonder billijke reden, van ondegelijkheid, van haken\nnaar verandering, van zelfzucht.\nEn ze deden pijn, die beschuldigingen. Ze brachten haar,\ndie uittrokken om een beter land te vinden, in verwarring.\nEn tot antwoord op die verwijten vonden die vrouwen vaak\ngeen andere woorden, dan die van Luther: „Hier sta ik, ik\nkan niet anders!"\nEn nu steekt de boot van wal!\nWie terugziet heeft toch ook te danken voor menig heerlijke\nherinnering. En is niet een van de allerschoonste,\n-van die haar \'t liefste zijn, de herinnering aan den dag toen ze\nplotseling ontdekten, dat zij niet de eenigen waren, die voelden,\ndat de toestanden onhoudbaar werden?\nAl lang hadden ze \'t duister gevoeld. Ze hoorden \'t rijke\nleven kloppen en bruisen. Zij zagen hoe de oude vormen\nbroos werden, hoe straks de krachtige stroom ze breken zou.\nZe werden zich bewust, dat het oude niet meer te redden\nwas en dat verheugde en beangstigde haar toch ook.\n\n476 DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND\nDat niet allen dit voelden, maakte haar vaak eenzaam en\ngedrukt. En stil gingen ze haar weg, tot daar plotseling een\nblij gejuich haar ooren trof: — en vóór haar lag de zonnige\nwei, waar velen samen waren en elkaar de hand reikten. En\nzij spoedden zich daarheen en vonden ze bij tien- en twintigtallen:\nde vrouwen, die ook onvoldaan waren en geestelijk\nhonger geleden hadden. En de toestanden werden besproken\nen door elkaar opgewekt en gesteund gingen ze uit om een\nander en beter land te zoeken.\nZoo ongeveer voel ik de vrouwenbeweging in ons land\nop dit oogenblik.\nEn op die zonnige weide stond de schrijfster van Hilda,\nvan Suylenburg, en om haar heen klonk \'t blij gejuich, waarmee\nde vrouwen in Nederland dat werk begroetten.\nEn de literatoren, de critici, de autoriteiten in zake kunst\nvragen zich verwonderd af: „Waarin schuilt toch de macht\nvan dat boek? In zijn hooge kunstwaarde? In de nieuwe\ndenkbeelden? En zijn ongewonen vorm? In zijn oorspronkekelijkheid?\nWij kunnen niets van dat alles ontdekken."\nEn in zijn stille studeerkamer doopt de criticus zijn pen\nin den inktkoker en schrijft een vernietigende critiek.\nMaar buiten blijft het gejubel klinken en de eene druk\nna den anderen houdt zijn zegetocht door ons land.\nWonderlijk verschijnsel!\nAch neen, \'t is zoo wonderlijk niet. \'t Is weer \'t leven,.\ndat zooals de Génestet zegt, „droevig spot met elk systeem."\n„Yroolijk spot," zouden we hier liever willen zeggen. Want\nwie zin heeft voor \'t comische, kan niet laten te glimlachen,,\nals hij ziet hoe wijze mannen en vrouwen als Dr. Coxr\nEllen Key en anderen de hoofden bijeensteken en zorgvuldig\nafbakenen hoe ver „de vrouw" (wie is dat eigenlijk?}\nmag gaan, wat ze wel en wat zij niet kan. En terwijl ze daarover\npeinzen en dispnteeren en geleerde verhandelingen\nschrijven, snorren de jonge meisjes blozend en gezond oprijwielen\nhun voorbij. En ze nemen haar studieboeken op em\nzitten aan de schrijfmachine en stenograf e eren, ze besturen\nhaar handelszaken, en photografeeren, en kruien haar wagens\nvol steenen of worden professor in wiskunde aan de universiteit.\nEn als de deftige conservatieven hun systeem klaar hebbens\n\nEN „HILDA VAN SUYLENBURG." 477"\nen van hun werk opkijken, is de heele wereld van aanzien\nveranderd, zoodat ze er heelemaal den weg niet meer in-,\nkunnen vinden.\nIk geloof, dat \'t geheim van de macht van Hilda van Suylenburg\nhierin ligt: ten eerste dat er een menschenziel inschuilt,\n\'t Is een stuk van een menschenleven; er klinkt de\nnoodkreet door van een hart, dat geleden heeft bij \'t zien.\nvan onrecht en grenzenloos lijden, dat „niet hoefde".\nEn ten tweede, dat het kwam op \'t juiste oogenblik. Ons\nland was er rijp voor. Yoor twintig jaar zou \'t geweest zijn als\nde stem van een roepende in de woestijn. Over twintig jaar zou\n\'t niet meer noodig zijn. Nu gaf \'t woorden en vormen, —\nkrachtige en treffende! — aan wat er onbewust leefde eu\nwoelde in zoo menig vrouwenhart, \'t Was de vonk in het\nbuskruit. En daarom geloof ik, dat men de schrijfster geen\ndienst doet door haar werk te vertalen. Ontneemt men aandit\nboek \'t milieu, waarin ze \'t schreef, de beschaafde losse\nspreektaal, waarin \'t geschreven is, en brengt men het over in\neen land, waar de vrouwenbeweging niet juist zoover is als\nhier, dan zal men \'t daar nooit zóó kunnen voelen en waardeeren\nals hier. Niet de wereldliteratuur, maar het hollandsche\nvolk is Mevrouw Goekoop grooten dank verschuldigd.\n\'t Komt me soms voor een open vraag te zijn wat meer\nwaard is: een meesterstuk te scheppen Shakespeare waardig, of\ndoor een boek te schrijven als Hilda van Suylenburg zijn volk.\nen tijdgenooten zóó diep in de ziel te grijpen als dit werk deed..\nIk geloof, dat de ontwikkeling van de menschheid onverbiddelijk\nvoortgaat en dat geen macht ter wereld die irn\nandere banen kan drijven, dan die eenmaal in het plan van\n\'t Groote Leven liggen. Maar een werk als dit geeft een\nschok aan de groote massa en doet vele banden van traditie\nen conventie wat eerder springen, geeft aan hen, die nog\nzoeken, de richting aan en steunt menigeen, die zich alleen\nwaande met zijn bezwaren en wenschen. Onze jonge, meisjes\nkunnen Mevrouw Goekoop niet dankbaar genoeg zijn, want\ndoor dit werk sloeg voor haar reeds de ure van vrijheid,,\ndie zonder dat al licht een geslacht later gekomen zou zijn.\nHilda van Suylenburg is vaak op onrechtvaardige wijze\ngecritiseerd, omdat de criticus van een ander standpunt uitging\ndan de schrijfster.\n\n4 7 8 DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND\nDe een heeft het als kunstwerk opgevat en er veel fouten\nin gevonden.\nMaar wie dit boek opmerkzaam leest, ziet dat het\nniet de bedoeling van de schrijfster geweest is een kunstwerk\nte leveren. De kunstenaar staat boven zijn stof en\nkneedt die met vaste hand. Mevrouw Goekoop is overweldigd\ndoor de macht van haar indrukken, door den hartstocht\nvan haar hoog voelen, door alles wat ze te zeggen heeft.\nEn zij slingert haar werk als een kreet van smart de wereld\nin, aan kunst niet denkend, of ten minste eerst denkend in\nde tweede plaats. Hier en daar voelt men, dat ze bewust de\nkunst heeft geofferd aan de strekking van haar boek.\nZe wil gehoord worden. En ik zou mij kunnen voorstellen\n*dat, als haar boek met groote bewondering ontvangen was\nals een kunstjuweel, zonder dat de inhoud de harten in beweging\nbracht, zij in den geest van Multatuli bij \'t uitkomen\n-van zijn Max Havelaar in wanhoop zou hebben uitgeroepen:\n„Ik heb geen mooi boek willen schrijven! Ik zeg u, dat de\nvrouw onrecht lijdt, dat zij slaapt en wakker moet worden ""\nDat wilde ze zeggen, zóó dat ieder het hoorde. Had ze\n\'t in een verhandeling gezegd een Spinoza waardig, dan\ngouden juist die vrouwen en mannen waarvoor het bestemd\n•was, het niet gelezen hebben.\nEen ander criticus meent, dat Mevrouw Goekoop een\nbepaalden kring, of menschen met een bepaald beroep heeft\nwillen hekelen. Ook dit komt me onjuist voor. Haar figuren\nleven in aristocratische kringen. Maar \'t lag voor de hand\ndat de schrijfster de vormen, die ze noodig had, uit haar\neigen omgeving nam. Natuurlijk kan men precies dezelfde\ndwaasheden, oppervlakkigheden, conventioneele onwaarheid\nen onreinheid in alle andere standen vinden, alleen in andere\nvormen. Maar om die te teekenen zou de schrijfster zóó lang\nin die kringen moeten leven, dat de wijze van spreken\nen zich bewegen daar haar even vertrouwd was, als die in\nhaar eigen kring. We voelen dit sterk, waar ze den vader\nvan Marietje bijna even beschaafd hollandsch laat spreken\nals Corona: „Ben ik niet altijd een oppassend man geweest?\nDat kunt u niet ontkennen.... Maar dat verzeker ik u, dat\nals er ooit revolutie komt, zooals die lui van gistren in de\nkroeg voorspellen, dan zal hij, je weet wel, wie ik meen, de\n\nEN „HILDA VAN SUYLENBUB.G." 479\neerste zijn, die zijn huis ziet branden." — De man, die zoo\nspreekt is een dronken koetsier, die wanhopend is over zijn\ndochtertje, dat verleid is.\nEen derde heeft zich gestooten aan de figuur van dominé\nMoisette, en meende te moeten aantoonen, dat niet alle predikanten\nzoo zijn. Had Mevrouw Goekoop voor dat type\neen jurist of een groothandelaar genomen, dan had men daar\nzeker een aanval op de juristen of op den koopmansstand in\ngezien. En toch mocht de man, die zijn egoïsme — vaak\nook voor eigen oogen — achter zijn overtuiging en wereldbeschouwing\nverbergt, niet ontbreken in deze galerij van bestrijders\nvan rechtvaardigheid voor de vrouw.\nAls een onwaardig wapen komt mij altijd zulk generaliseeren\nvoor. Het kan de eenvoudigste waarheden zoo belachelijk\nmaken.\nEn de figuren en de toestanden, die in Hilda van Sruylenhirg\ngeteekend zijn, ze zijn waar, droevig waar, helaas.\nIk geloof niet dat een vrouw, die met veel vrouwen in\naanraking kwam, hier van overdrijving spreken zal. \'t Komt\nmij altijd voor, dat slechts enkele mannen hierover kunnen\noordeelen. Zij kennen zelden het intieme zieleleven van veel\nvrouwen; maar aan ernstige vrouwen van middelbaren leeftijd,\ndie het voorrecht hadden, dat de jongeren bij haar\nkwamen met hun bezwaren en wenschen, zou ik willen vragen\n: Kent gij ze niet, de Bella\'s, die zwak zijn en aanleg\nvoor muziek — of wat dan ook — hebben, en die ontberen\nmoeten en hard werken in de huiskamer, om een broer in\nweelde te laten leven en met zijn vrienden pleizier maken;\ndie wegkwijnen in een saaie huiskamer vol zorgen en beknord\nworden, als ze niet vroolijk zijn als broerlief thuis komt; die\nmet de grootste moeite de permissie veroveren te mogen\nstreven naar een onafhankelijk bestaan, en door haar omgeving\naanhoudend bemoeilijkt worden in haar werk, omdat\nmen haar als egoïsme aanrekent, wat in haar broeder als\nplichtsbetrachting geprezen wordt?\nOf die Eugenie\'s, die zielsziek worden door lediggang\nen vergeefsche pogingen zich langs omwegen een „goede\npartij" te veroveren, omdat dit haar als de eenige kans op\ngeluk is voorgehouden? Of die Ottilie\'s, wier ziel vergiftigd\nwordt, doordat een kinderloos huwelijk en een groot fortuin\n\n480 DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND\nhaar met ledigheid omringen en ze niet geleerd hebben, dat\neen vrouw, die haar gaven verwaarloost, even verachtelijk is\nals een man, die zijn leven verbeuzelt?\nHebt ge Mevrouw van Starren nooit ontmoet, die voortdurend\nhaar best doet haar dochters een „goede partij" te\nbezorgen? Of Marguerite van Arkel, die eerst door tegenspoed\nen pijn heen den zegen van den arbeid en van onafhankelijkheid\nmoest leeren voelen? Of Bertha "Wendelings,\ndie om „vrouwelijk" te blijven zich opsluit in haar armoedige\nhuiskamer en eindigt met een immoreel huwelijk?\nKent ge Gladys niet, die haar kinderen altijd door moet\nverdedigen tegen een onwaardigen vader?\nZijt gij nooit bij de familie van Starren op thee geweest,\nwaar allen om de theetafel zitten „met een handwerkje, en\nPapa met de courant", avond in avond uit, terwijl daar\nbuiten \'t groote leven gist en kookt, en menig mensch ondergaat\nin den stroom?\nMaar zoo zou ik kunnen voortgaan.\nDat is \'t geheim, waarom de vrouwen vooral dat werk bijna\nniet in handen kunnen nemen, zonder er telkens weer in verdiept\nte raken. Ze vergeten \'t boek voor die figuren, die ze\nmaar al te goed kennen, waar ze maar al te vaak om geschreid\nhebben.\nAlleen zij, die niet verder zien dan hun huis- of studeerkamer\nen daar toevallig zulke vrouwen niet vinden, kunnen\nHilda van Suylenburg neerleggen zonder dat hun gemoedsleven\nin beweging gebracht is.\nO! ik zou willen, dat alle mannen het lazen; de jonge\nmannen vooral, die nog niet zijn vastgegroeid in de oude\ntradities, niet in de eerste plaats, omdat de toestanden daarin\ngeschetst nog niet voldoende de aandacht trekken, maar\nvooral\' omdat het zieleleven van vrouwen er zoo uitstekend\nin is geteekend.\nWant ik kan mij niet voorstellen, dat wie met open oogen\nom zich heen ziet, nog altijd de dwaze legende zou vasthouhouden,\ndat de mannen \'t verstand en de vrouwen \'t gevoel\nin pacht zouden hebben. Ach! waar zouden dan al die mannen\nzonder verstand en die vrouwen zonder hart toch vandaan\nkomen!\nAls mannen over \'t algemeen egoïster zijn dan vrouwen,\n\nEN „HILDA VAN SUYLENBURG." 481\nkomt dat, omdat beider opvoeding er toe leidt en omdat over\nhet algemeen de man zelfs niet vermoedt welke offers hij\nsoms van de vrouwen in zijn omgeving eischt. Als de broeder\nvan Bella haar had zien snikken alleen op haar kamertje, of\nhaar wanhopend briefje aan Mevrouw Noorman gelezen had,\nhij zou dien avond niet onbezorgd met zijn vrienden zijn\nuitgegaan. • Als Mijnheer Tan Starren ééns vertrouwelijk met\nBugenie gesproken had, hij zou haar niet uren alleen op\nhaar kamer hebben laten zitten. Als de jonge dandies,\ndie Hilda van Suylenburg omringden, de diepte van haar\nzieleleven hadden vermoed, ze hadden het gerespecteerd\nook al verstonden ze het niet. En als dominé Moisette\nbegrepen had wat hij deed, toen hij voor juffr. Wendelings\nzijn averechtsche voordrachten over „vrouwelijkheid" hield, hij\nzou vol ontzetting zijn teruggedeinsd.\nAlleen wie de behoeften en nooden van de vrouwen door\nen door kent, kan de vrouwenbeweging beoordeelen. En\ndaarom komt het mij voor, dat de meening van Dr. Catharina\nvan Tussenbroek hieromtrent veel meer gewicht in de schaal\nlegt dan die van mannelijke doctoren.\nUit het zieleleven van een vrouw deelt Mevrouw Goekoop\nnu en dan meesterlijke trekjes mee; herinner u b.v. \'t tooneeltje,\nwaar Gladys\' kindje binnenkomt en haar oom tegen\nhaar vader zegt:\n„Nou, Erederik, als ze zoo voqrtgaat, zul je niet lang\nvoor gedienstig papaatje behoeven te spelen. Als er iemand\nweinig kans heeft om ouwe jonge juffrouw te worden, dan\nis zij het wel. Wat een prachtkind!"\nHij keek naar haar met zijn taxeerenden vrouwenkennersblik,\nvol platte bewondering.\nMaar Gladys, met een hartstochtelijk gebaar van bescherming,\nlegde haar armen vast om kleine Mary." — (bl. 332.)\nOf de klacht van Eugenie:\n„En als ik dan den heelen nacht gehuild had, met allerlei\nakelige droomen er tusschen in, en den volgenden dag dol\nvan de hoofdpijn was, kwam de dokter en zei: „Niets dan\nzenuwen, freule; Mevrouw, u moet de freule maar veel\nafleiding geven." Teel afleiding! Alsof afleiding nog mogelijk\nwas in een leven, waarvan de eenige bezigheid juist is afleiding\nzoeken! Weetje Hilda, ik heb er den laatsten tijd\n\n4 8 2 DE VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND\ndikwijls aan gedacht hoe onrechtvaardig het is, dat wij\nmeisjes, als we verdriet hebben, zoo weinig kunnen doen om\nons zelf te vergeten, als we geen affleiding meer kunnen\nvinden in toilet en handwerkjes en uitgaan." (bl. 245.)\nOf die passage, waar Hilda zich kleedt voor de opera (bl. 51):\n„Langzaam begon zij haar toilet, maar haar moreele veerkracht\nwilde niet terugkeeren.\n„Waarom moet ik me nou weer aankleeën ? Wat beteekent\nhet allemaal ? Wat een comedie is het leven! Daar is toch\nniemand, waartegen ik zeggen kan wat ik denk of wat ik\nvoel! Als ik van avond aan iemand iets liet zien van het\nbeste, dat in me is, zouën ze me vervelend of ridicuul vinden.\nBewonderd en gefêteerd te worden, zooals Corry dat noemt,\nis wel een zoet gevoelentje, maar het laat je toch eenzaam au\nfond, als de eerste bedwelming over is. Geen van allen\nbewondert in mij wat het heiligste in me is! Het is mijn\noppervlakkigste lachje en mijn luchtig comediewoord, dat ze\nvan me vergen, om \'er zich meê te amuseeren." En toen\nin eens, halfluid, bekende zij het zich zelf: „Ik kan het\nhier nooit uithouden!"\nOf haar gesprek met Bernard Cranz (bl. 43):\n„Freule, als u diplomaat werd, zou ik uw tegenstanders\nvreeselijk beklagen. U hebt het straks ook weer aan dien\ndomino gezien. . die vond het ook, geloof ik, moeilijker u\nte weerstaan dan om zijn principes op te geven."\nCranz zei het, lachend zijn voornaam geblazeerd lachje,\nom vooral te toonen, dat hij het gesprek niet in ernst wou\nnemen, dat het voor hem niets was dan een kleine, pikante\nwoordenstrijd.\n„Zeker is het ook moeilijk voor dominé Moisette om mij\nte weerstaan, niet omdat ik het ben, maar omdat ik alleen\nverlang, wat een geweldig, dringende eisch van elks rechtvaardigheidsgevoel\nis."\nHilda zeide het hoog, heel koud, uitdagend, bijna beleedigend\nna zijn complimentjes, en stond op in zenuwachtige\nergernis.... Waarom konden die menschen nooit eens\nernstige zaken gewoon ernstig behandelen? En dan, er lag\nin Bernard\'s toon ook nog dat hoffelijk neerbuigende, dat ze\ndien winter dikwijls had opgemerkt van heeren tegenover\ndames, alsof hij haar aardig genoeg vond om zich met haar\n\nEN „HILDA VAN SUYLENBURG." 483\nte amuseeren, maar niet de moeite waard om verstandig\nmeê te praten."\nDe fijnste wortels van de vrouwenbeweging zijn in Hilda\nvan Suylenbvrg blootgelegd.\nDe vrouwen ontwaken tot het besef van haar waarde\nen haar plichten. Ze voelen zich meer en meer gekwetst\ndoor zoutelooze complimentjes en praatjes over haar „bekoorlijkheid",\ndoor een neerbuigend zoeken naar onderwerpen\n„die de dames interesseeren".\nZij gaan het groote Leven zien als een prachtig groeiend\nen zich ontwikkelend geheel; de sociale toestanden trekken\nmeer en meer haar aandacht, ze voelen dat, al zitten zij ook\nveilig in haar huiskamer, haar kinderen, haar broeders en\nzusters, haar vrienden of vriendinnen allen onverbiddelijk\nonder den invloed van die geweldig gistende maatschappij\ndaarbuiten zullen komen. Zij voelen in zich de kracht om\nten minste iets te doen aan het groote werk daarbuiten en\nze komen in fier verzet, als men ze met een hooghartig\nhandgebaar naar de huiskamer terug wil zenden voorgoed.\nEn de jonge meisjes glimlachen ironisch, als men haar wil\nvoorpraten, dat het huwelijk haar eenige bestemming, haar\neenige weg tot geluk is. En ze vragen waarom dan niet\nalle getrouwde vrouwen stralen van geluk en levenslust en\nalle ongehuwde niet gedrukt en bedroefd neerzitten. Ze\nzien maar al te duidelijk hoe vaak een gehuwde vrouw moedeloos\nloopt in het gareel en als ondergeschikte soms door\nman èn kinderen wordt behandeld, terwijl daar menig ongehuwde\ngelegenheid heeft zich vol uit te leven in een mooi,\nwaTm, werkzaam bestaan en al haar gaven te gebruiken.\nEn ze voelen wel, dat niet in \'t gehuwd zijn, maar in liefde\ngeven en ontvangen het geluk ligt voor mannen en vrouwen\nbeiden, en dat toewijding en warmte gegeven en ontvangen\nkunnen worden door alle menschen, getrouwd of ongetrouwd:\nZij voelen dat de mensch, die eenzijdig ontwikkeld is, moeilijk\nzijn geestelijk evenwicht zal kunnen vinden en bewaren.\nEn zij vragen -— neen ze eischen het recht om haar gaven\nte ontwikkelen en te leven naar haar aard en karakter. Zij\nwillen economisch onafhankelijk zijn om vrij tegenover het\nhuwelijk te staan en aan de vernederende ellende van „een\ngoede partij" of een huwelijk „om bezorgd te zijn" te ont\n\n484 DK VROUWENBEWEGING IN NEDERLAND\nkomen. En nu dit besef, dit verlangen ontwaakt is, nu is de\nvrouwenbeweging een feit, dat niet meer genegeerd worden\nkan, een beweging, die geen macht ter wereld meer kan\ntegenhouden.\nDe oude vormen van onze samenleving, van ons huiselijk\nleven beginnen te barsten en te breken. De nieuwe stroomingen\nin ons geestesleven zullen nieuwe vormen scheppen.\nMeer en meer zal ieder mensch en ieder menschenpaar zijn\nhuis en leven inrichten naar eigen aard en behoeften.\nGrooter verscheidenheid in levenswijze zal meer en meer\nspeling laten voor ieders individualiteit. En dat juist zal den\nweg openen tot grooter eenheid, tot meer samenleven in eerlijke\nwaardeering en met meer eerbiediging van ieders vrijheid.\nEen streven naar meer gemeenschapsleven gaat gepaard\nmet een zoeken naar sterker uiting van ieder individu.\nDe tentoonstelling van Vrouwenarbeid was van beide\nstroomingen in ons land de duidelijke uitdrukking.\nHoe de nieuwe toestanden zullen zijn?\nWie zal het zeggen?\nMaar wie, die een oogenblik ernstig nadenkt, moet niet\nglimlachen om de bezorgdheid van sommigen, als zou de\nvrouw door vrij te zijn in de keuze van haar werk, ongeschikt\nworden om echtgenoot en moeder te zijn. Wie heeft\ner ooit aan gedacht om in \'t soort werk, dat de man doet,\neen reden te zoeken, waarom hij geen goed huisvader zou\nkunnen wezen?\nAlsof ooit gevoelens zóó natuurlijk als de liefde tusschen\nman en vrouw, tusschen ouders en kinderen zouden verdwijnen\nof verminderen, door een vrije, harmonische ontwikkeling\nvan ieders persoonlijkheid!\nIk weet niet, waaraan Hélène Swarth heeft gedacht toen\nze haar gedicht „De jonge boom" schreef. Mij zeggen die\nverzen de geschiedenis van de vrouwenbeweging. Luister maar:\nNaar licht en vrijheid streeft de slanke boom,\nDoch listge lussen houden hem gevangen.\nDe valsche veilrank spreekt van heilgen schroom,\nDe distel lispelt: — „Matig uw verlangen!"\nHet lage hakhout zegt: — „Wees needrig vroom!"\nDoor duizend armen voelt hij zich omprangen.\n\nEN „H1LDA VAN SUYLENBUB.G." 485\nZoo weeft haar web, waarin de vlieg blijft hangen,\nDe nijdge spin en droomt haar boozen droom.\nDoch immer streeft de jonge boom ten hoogen.\nHoog is zijn moed, zijn kruin blijft ongebogen,\nDe wouden wuiven en de zonne lacht.\nSterk is het loovernet; van alle kanten\nWast weer een leger weeïge woekerplanten.\nZwaar valt de strijd, doch strijdend groeit zijn kracht.\nKlinkt dat niet als een zegezang?\nAmen. Ja, zoo zal het zijn.”\n\nMARGARETHA MEIJBOOM.\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Hilda van Suylenburg