Notes |
['[p.168]\n“Verder spookt mij telkens, als ik Huet\'s aanteekeningen\nlees, de Ariadne van Ouida door het hoofd. Hoe moet\nnu uit zulk een samenkoppeling een aankondiging van Huet\'s boek\nvoortvloeien? Mijn hoofd is op hol geraakt; en gij ziet, dat ik aan\nuw verzoek niet voldoen kan. Nu ik u dit toch schriftelijk meld,\nwil ik u nog met een paar woorden een schets geven van den chaos,\n\nBUSKEN HUET\'S ITALIAANSCHE EEISAANTEEKENrNGEN. 169\nwelke een beschouwing van Huet\'s reisaanteekeningen zou geworden\nzijn; alleen maar om u van de onbruikbaarheid daarvan voor uw\nGids te overtuigen.\n[…]\n\n[p.181]\n“Die mededeeling van persoonlijke ervaringen en indrukken, Amice!\nheeft mij toch eenigszins ontstemd. Is er werkelijk zooveel individueel-\nsubjectiefs in het waardeeren van kunstvoortbrengselen; hangt\nhet daarenboven zoozeer van het toeval af, of bewondering en vereering\n, dan wel onverschilligheid, afkeer of spot door een kunstwerk\nin ons opgewekt zullen worden? Waar wilt gij beginnen, waar wilt\ngij eindigen — hoor ik u vragen. Maar ik moet u toch eens wijzen\nop een oordeel over Michel Angelo, dat mij verbaasd deed staan-\nHij had kracht, maar niet de vereering van het schoone; hij bracht\n"the horrible" voort, en "he did not perceive where it merged into the\ngrotesque" — ziedaar wat gij in de Ariadne van Ouida kunt lezen.\nWat heb ik genoten van het begin van dat boek! Voor iemand die\npas in Eome geweest is, ken ik niets genotrijkers, dan stil in een\nhoekje te gaan zitten, en zich te verdiepen in den droom van "the\ncobbler" in de villa Borghese, waarmee de roman begint; niets aangenamers\ndan in den geest den weg van Ponte Sisto naar het Grhetto\nmet dien schoenmaker en Gioja af te leggen, of mijmerend de brug\nover te gaan en met Maryx op den Janiculus te wandelen. Mag men\nzich nu en dan afvragen, hoe \'t mogelijk is, dat er zooveel bitterheid,\nzooveel pessimisme in een vrouwenziel leeft, men geniet toch\nin \'t eerste deel van vorm en inhoud. Niets is echter meer teleurstellend\ndan het dramatische gedeelte, dan de eigenlijke roman; en\nvooral het tweede deel, waar karakters en handelingen zeer weinig\nmeer beteekenen, maakt een indruk van afmatting.\nHet zenuwachtige en overdrevene dat aan bijna alle pennevruchten\nvan Ouida eigen is, verklaart het waarschijnlijk, dat er naast zulke\ndiep gevoelde en juiste opmerkingen over kunst, vooral over de\nantieke kunst, uitbarstingen in de Ariadne voorkomen als die over\nMichel Angelo. Andere uitingen omtrent kunstenaars kunnen in\nzeggingskracht haast wedijveren met die van Huet. \'t Lust mij,\nbeider kenschetsing van Rafaël naast elkander te plaatsen.\n"He (Rafaël) was the sweetest of all living poems, but there have\n\n182 BUSKEN HUET\'S ITALIAANSCHE REISAANTEEKENINGEN.\nbeen painters far higher than he in vision, and far nobler in grasp.\nEeally looking into them, his pictures say very little, almost nothing.\nIt is his perfect life cradled in that old eyerie of Urbino, and dropping\nin its bloom like a pomegranate flower, mourned by the whole of\nRome, that dazzles us. Nothing could be lovelier than such a life —\nsave such a death. — Yet I am not sure that Domenichino was\nnot a truer artist at heart."\n[…]\nOp het oordeel van Ouida over Michel Angelo kom ik nog terug.\nDoch ik moet u, nu ik eens van de Ariadne spreek, nog eens wijzen\nop het verschil dat dezelfde dingen kunnen aanbieden, als zij door\ntwee verschillende paren oogen bekeken worden. Busken Huet geeft\n(blz. 57) eene pittoreske karakterschets van het Italiaansche volk, in\nzijn verhouding tegenover zijne kunstschatten. Het vuile en slordige,\nhet misplaatste • en onoogelijke van vele zaken moest hem treffen.\nMet objectiviteit en met een artistiek gemoed weet hij echter in die\n\n\nBUSKEN HÜET\'S ITALIAANSCHE REISAANTEEKENINGEN. 183\nons niet behagende toestanden, het eigenaardige, het "naieve" van\nhet Italiaansche volk te waaideeren. "Zoo gij onsterfelijk fraaie\narchitectuur wilt zien, zeggen zij (de Italianen), kom naar het Pantheon\nen word wijs ! En zij voeren u naar een ellendig marktpleintje,\nhetwelk zij Piazza della "Rotonda hebben herdoopt, en waar eenige\nvoeten beneden den beganen grond het voetstuk van den schoonsten\ntempel der wereld schijnt weg te zinken. Zij hebben geen oog voor\nhet feit, dat in zulk een gebouw de H. Maagd te aanbidden, of\nhet voor hare dienst in te richten, eene dubbele heiligschennis vertegenwoordigt.\nVoor hen vloeit samen, hetgeen in uwe schatting\ndoor eene wijde kloof gescheiden wordt. Met volkomen naïeveteit\ngeven zij aan eene tempel van Minerva, waar zij bovenop eene kerk\nter eere der maagd Maria hebben gesticht, den naam van Santa\nMaria sopra Minerva."\nAnders klinkt de gloeiende verontwaardiging van Ouida: "The\njew, and by the jew, his offspring, the Christian, has tainted all\nreligious art and architecture for almost a score of centuries. It\n(the new Jerusalem) vulgarises the Transfiguration, it corrupts the\nVita Nuova, it clothes with tinsel the angels of Angelico. The\nhebraic vulgarism is every where to be traced in Christian art, even\nin the highest: it is here perpetually about us in Christian Kome.\nIt puts crosses on Asiatic obelisks, it puts paintings of Saints on\nthe Pantheon; it puts a statue of Peter on Trajan\'s column. It\nhas no sense of the fitness of things, and, worst of all, it has no\nremembrance of Nature".\nHet komt mij voor, dat de geest van Huet, die Fra Angelico\nzoo kon genieten, en die met de bewondering van het Pantheon\neen waardeering van het Italiaansche volk weet te verbinden — al\ndoen zij met dit Pantheon dingen, welke hem, eenzijdiger beschouwd,\nmoeten ergeren — van hoogere orde is dan die van de gramstorige\nOuida, ofschoon er ongetwijfeld veel waars is in hare diatribe. Wij\nworden evenwel, bij het opmerken van zulke uiteenloopende waardeeringen\n(en hoeveel schriller tegenstellingen zouden wij kunnen\nbijbrengen!), geneigd te vragen: waar ligt het geheim van die hoogere\norde van bewonderen en genieten, waarvan Huet, onder anderen,\ntegenover Pra Angelico zoo treffend deed blijken? Even fraaie vormen\nen kleuren heeft hij zeker in menigte gezien; de gedachten,\nde motieven, de inhoud der fresco\'s kunnen op zich zelf hem be\n\n184 BUSKEN HÜET\'S ITALIAANSCHE RBISAANTEEKENINGEN.\nzwaarlijk geroerd hebben. Komen wij niet tot hetgeen ook Fiedler\ntegenover het aesthetische als het "künstlerische" het artistieke genot\nomschreef: de erkenning en waardeering van het "Zienerschap", van\nhet "individuelle Künstlerbewusstsein" ? Het oorspronkelijke, oprechte,\nware van den kunstenaar (zekere hoogte van aesthetisch\nschoon zijner produkten als onmisbare voorwaarde gegeven) dwingt\nons tot een historische en wijsgeerige waardeering, welke tevens de\nhoogste graad van het kunstgenot is. Zoo kon ik ook een ganschen\nmorgen in het Campo Santo te Pisa verwijlen, en geboeid worden\ndoor fresco\'s, die voor een deel zóó beschadigd zijn, dat men ze\nmet moeite herkent, en wier onderwerpen geheel buiten onze wereld\nvan denken en voelen liggen. Toch is er iets zoo oorspronkelijks,\nzoo waar-menschelijks in de muurschilderingen dier oude Italianen,\ndat men met Visscher zegt: "Einmal in jedem Jahre möchte ich\nan dieser Wand des herrlichen Campo Santo auf- und niedergehen\nund alle Spannung und Ansprecherei der neuen Kunst im Anblick\nder gesunden Lebensbilder vergessen kónnen".\nIk waag mij niet aan een verklaring van Ouida\'s uitval over Eafaels\nschilderijen,\'die, wanneer men ze goed bekijkt, "say very little,\nalmost nothing". Gij zult mij terecht verwijten: wat doet gij, die\nover Huet\'s aanteekeningen schrijft, u in te laten met de denkbeelden\ndier hartstochtelijke romanschrijfster over kunst? Ik verwijs\nu dan ook naar Huet, blz. 152 en 153, en vele andereplaatsen,\nindien gij naar Florence wilt gaan, om te zien of Eafaels schilderijen\n"iets zeggen", en vooral nog naar de villa Farnesina te Eome, en\nnaar de Stanza della Segnatura in het Vaticaan (Huet, blz. 76, e. v.).\nToch moet het mij nog van het hart, dat ik mij alleen niet aan eene\nverklaring waag, omdat ik nergens, maar vooral hier niet, een volledige\nverhandeling over de hoogste en moeielijkste, voor \'t grootste\ndeel zelfs volkomen onoplosbare, vraagstukken van kunst en wijsbegeerte\nzou kunnen schrijven. Tot zoo iets zou men moeten komen,\nals men wilde toelichten, waarom men toch iets voelen kan van\nwat Ouida uitsprak. Bij Huet vinden wij ook eene aanwijzing van\neen indruk, door Eafaels kunstwerken opgewekt, welke hier thuis\nbehoort (blz. 147): "als Madonna-schilder vertoont Eafael inderdaad\nberispelijke zijden, en alleen blinde bewonderaars kunnen\nontkennen, dat hij het heilige somtijds ontwijd en aan de moedermaagd\nvan het Christelijk dogma de trekken heeft geleend\n\nBUSKEN HUET\'S ITALIAANSCHE REISAANTEEKENINGEN. 185\nvan moeders, die niet zonder zijne voorkennis hadden opgehouden\nmaagden te zijn".\nMoet men voldaan zijn, als een kunstwerk op zichzelf, als compositie,\nals zintuigelijk waar te nemen voorwerp, de hoogste eischen\nder aesthetiek bevredigt? Of komt de zin, de idee, de bedoeling\nvan den kunstenaar, de aard van het onderwerp dat hij behandelt,\nbij de beoordeeling, en voor ons kunstgenot, in aanmerking? Moet\nik, in diezelfde Sala della Segnatura, waar ik beweerde dat Rafaèls\nschilderijen "veel zeggen", bijvoorbeeld de beroemde "Philosophia"\nonvoorwaardelijk bewonderen, al ergert mij de dikke, doezelige vrouwenfiguur,\ndie overigens, op zichzelve.... door Eafael geschilderd\nis ? Gij ziet Amice! ik ben op een hellend vlak, maar ik ga niet\nverder. Ik moet alleen nog een oogenblik op Michel Angelo terugkomen,\ndie volgens Ouida "the horrible" vereerde.\nHet blijkt wel, dat geschriften als die van Fiedler niet overbodig\nzijn. Men moet zich nu en dan wel afvragen, of onze bewondering\nvan het een of ander op redelijke gronden rust. Hoe zal men het\nanders rechtvaardigen, als men in Michel Angelo niets afgrijselijks\nof niets grotesks, maar integendeel de hoogste kunst vindt. Hier\nkan men daarenboven niet volstaan met de regelen der aesthetiek,\nwelke Medler geneigd is geheel van de eigenlijke kunstbeoordeeling\nte scheiden. Hij meent dat "dié Aesthetik ihr Dasein einem ganz\nanderen geistigen Bedürfniss verdankt als die Kunst" (blz. 10), en\ndat de kunst zich nooit daarmede tevreden heeft gesteld: "der Aesthetik\nillustrirende Beispiele zu liefern."\nIk herinner u aan mijne vroegere bepaling der beteekenis waarin\nik het woord artistiek tegenover aesthetisch gebruik, en beweer dan\ndat uitingen als die van Ouida slechts op grond van zekere aesthetische\ngrondstellingen mogelijk zijn, maar van geen artistieke waardeering\ngetuigen.\nBij de beoordeeling van Michel Angelo\'s werken kan dat duidelijk\nin het licht worden gesteld. Huet heeft, op blz. 164 zijner aanteekeningen,\nMichel Angelo een evenknie der antieken genoemd, zonder\nwaarschijnlijk te vermoeden, dat bijna tegelijkertijd een ander\nop het papier zou zetten: Michel Angelo had geen gevoel voor het\nschoone. Nu zou men gemakshalve de schouders over zulk eene\nbuitensporigheid kunnen ophalen; maar de uiting van Ouida is geen\nop zich zelf staand verschijnsel. Het hangt samen met het gansche\n\n186 BUSKEN HUET\'S ITALIAANSCHE HEISAANTEEKENINGEN.\nvraagstuk der mogelijkheid eener moderne beeldhouwkunst. — Zie\nhier in de eerste plaats Huet\'s beschouwing: "De Sakristy te Florence\nis het tournooiveld, waar de moderne beeldhouwkunst, hare riddersporen\nheeft verdiend. Naar veler oordeel bestaat er geen andere\nbeeldhouwkunst dan de antieke, en heeft de beeldhouwer van den\nnieuweren tijd alleen te kiezen tusschen restauratie en imitatie. Alles\nwat hij zelfstandig voortbrengt, zeggen zij, blijft van te voren •beneden\nde modellen der oudheid. En zoo schaarsch zijn de waarlijk\nschoone werken van nieuwere beeldhouwers, dat men in verzoeking\nkomt de stelling te onderteekenen. Gelukkig evenwel bestaat er\nin de kunst geene fataliteit; en althans Michel Angelo heeft getoond\ndat ook in de hoogste sferen beeldhouwwerken kunnen voortge -\nbracht worden, die, wat de uitdrukking betreft, ten eenemaal van\nde antieken verschillen, en niettemin de vergelijking met de antieken\nzegevierend kunnen doorstaan. De Pensiero der Morentijnsehe graftombe\nlinks, met die altoosdurende en ondoordringbare wolk op het\nvoorhoofd — een schaduweffect, teweeggebracht door de vooruitspringende\nklep van den helm — is aan den eenen kant volkomen oorspronkelijk\nen modern, terwijl het tevens moeite kost, onder de\nfraaiste overblijfselen der oudheid een beeld te vinden, dat in schoonheid\nvan geheel of deelen dit nieuwere overtreft".\n[…]\n[p.189]\nIn\nverband met Michel Angelo\'s conceptie, en in samenhang met de\nverdere indrukken, welke het beeld teweeg brengt, aarzel ik nu niet\ndat alles schoon en groot te noemen; maar wie zal Ouida overtuigen\nindien zij het leelijk blijft vinden, omdat nu eenmaal slechts\nvormen en houdingen als die van de slapende Ariadne of van de\nVenus Capitolina in haar schatting schoon mogen heeten?\n[…]\n[p.192]\nIn de reeds vermelde Ariadne\n-BUSKEN HUET\'S ITALIAANSCHE REISAANTEEKENINGEN. 193\nvan Ouida wordt het verschil tusschen Heidensch en Christelijk, in\ndat opzicht, ook zeer in het licht gesteld. De beeldhouwer Maryx,\nde incarnatie van Ouida\'s kunst-opvatting, beweert: "The chief characteristic,\nthe only originality of all modern art, do lie in its expressions\nof sympathy. We have ceased to think sorrow shameful;\nwe have exalted the emotions; we analyse and we pity"\' De\nHeidenen hadden geen altaar voor het "medelijden", waarop wij,\nnieuweren, zoo overvloedig offeren.\n[…]\nIn dat licht beschouwd, begrijpt men de ingenomenheid, waarmede\nin de vorige aflevering van "de Gids" de etsen van Storm\nvan \'s Gravesande door u zijn begroet. Zoo ook vind ik — al ontbreekt\nmij de ruimte voor toelichting ter voorkoming van misverstand\n— zelfs eenigen troost in het sarkasme van den cynieken\n\n194 BÜSKEN HUET\'S ITALIAANSCHE REISAANTEEKENINGEN.\nHilarion, in de Ariadné van Ouida: "ïnstead of Olympus you have\na complete knowledge of comparative anatomy". — Gaarne schreef\nik, om doel-en beteekenis der kunst voor onzen tijd, waarin ieder\nalles moet leeren, in het licht te stellen, eenige bladzijden uit\nvan Vlóten\'s Aesthetika af (140 e. v.). (Ditmaal bewijst ook van\nVloten de waarheid van Huet\'s opmerking, dat het menschdom in\ndruk beminnelijk is.) Wij moeten — daarop komt de zin dier\nregelen neer — weder meer kinderen trachten te worden, zoo als\nde kunstenaars-genieën hun gansche leven kinderen zijn.\nIn Italië kan men beter dan in Noordelijk Europa zien, dat niet\ngeletterde en niet geëxamineerde gelukkige menschen mogelijk zijn.\nVoortreffelijk laat Ouida den "cobbler" in de Ariadne zeggen: "I\nhave that twist in my brain, whieh is the curse of my countrymen,\na sort of develish quickness at doing well, that prevents us ever\ndoing best; jüst the same sort of thing that makes our goatherds\nrhymé perfect sonnets, and keeps them dunces before the alphabet".”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|