*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Johan Carl Zimmerman
Reference
Place
Date 1870
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['In art. on the person Circe.\n\n[p.507]\n"C I R C E.\n\nCirce was ongetwijfeld eene der bekoorlijkste, maar tevens\ngevaarlijkste vrouwen, die nooit geleefd hebben. Dochter van\nHelios en gemalin van den koning van Sarmatië, voegde zij\naan de verleiding van hare schoonheid den glans van een goddelijke\nafkomst en van een hoogen maatschappelijken rang.\nZij bezat veel smaak en onbegrijpelijk veel coquetterie, bij een\nminimum van zedelijke beginselen; maar zij bezat bovendien\nhet verderfelijke talent om tooverdranken en fijne vergiften uit\nplanten en kruiden te bereiden. Had zij zich slechts tot de\nbereiding bepaald, de zaak zou gebleven zijn op het gebied\ndier meer of min onschuldige liefhebberijen, waarin de wereld\ntot tijdverdrijf dilettanteert. Zij nam echter proeven en paste\nhare kunst toe. Van hare toepassing werd haar gemaal het\neerste slachtoffer. Het schijnt, dat Ie doux état de veuve, mits\nniet ontroostbaar, van hare jeugd af haar ideaal is geweest.\nWas het onafhankelijkheidszin, was het een te groot en ruim\nhart, zooveel schijnt uit hare gedragingen te kunnen worden\nafgeleid, dat zij zich nooit volkomen kon vereenigen met het\ndenkbeeld om eenen man op wettige wijze toe te behooren.\nOntelbaar is dan ook het aantal mannen, op wie zij met\nhare gevaarlijke kunst proeven nam en die zij, naar den luim\ndes oogenbliks, in velerlei soort van monsters herschiep of naar\nde onderaardsche gewesten zond. Een ieder weet, hoe de tochtgenooten\nvan Ulysses, die het ongeluk hadden op haar eiland\nte stranden, door haar in zwijnen werden omgetooverd, en hoe\ndaarentegen Ulysses-zelf zich gedurende een jaar in hare goede\ngunsten verheugde, die hij wellicht later wreed zou hebben\ngeboet. Die beroemde veldheer — die schier dreigde vergeten\nte worden, maar te goeder ure door La belle Hêlène van Of\n\n508 CIECË.\nfenbach in onze herinnering is teruggeroepen — was echter\nverstandig genoeg zich niet voor altijd in de strikken der geroutineerde\ncoquette gevangen te doen houden en zich aan het\nvoorbeeld zijner voorgangers te spiegelen. Hij ontvluchtte onverwachts\nhare bekoorlijkheden, nadat op zijne smeekbeden zijne\nlotgenooten hunne menschelijke gedaante hadden herkregen.\nWelke belangstelling boezemt ons na duizeude jaren nog deze\nCirce-mythe in? Waarom staat dit wezen, dat nooit heeft bestaan,\ndat een kind is der reine fictie, zoo aanschouwelijk voor\nons, en waarom aanvaarden wij deze figuur met al hare onmogelijkheden\nals de prototype dier vrouwen met veel zinnelijkheid\nen zonder hart, wier aanraking zoo verderfelijk pleegt\nte zijn voor de rust van het gemoed en voor het ware levensgeluk\n?\nZou het niet zijn, omdat het grieksche schoonheidsgevoel\nhare uiterlijke verschijning met al de volkomenheid zijner vormenzin\nheeft geteekend; bovenal, omdat in hare lotgevallen en\ntooverkunsten, in de bedwelming en omschepping harer slachtoffers,\nde schoonste en diepste psychologische verklaring schuilt\nvan het karakter en de listen der behaagzieke vrouw en van\nde onvermijdelijke gevolgen, die de dienst der verraderlijke\ngodin na zich sleept?\n.Verlies van de menschelijke gestalte, van de menschelijke\nwaardigheid; verstomping, verdierlijking of geheele vernietiging,\nziedaar de giftige geschenken, die Circe aan hare aanbidders\nglimlachend uitdeelt. Een verwoest leven, een verbitterd harte,1\neen verdoofde intelligentie, een e verstoring van maatschappelijke\nbanden en plichten, een uitgebluschte geestdrift voor alles\nwat rein en ideaal is, vormen een gedeelte van den prijs,\nwaarvoor men hare vluchtige gunsten betaalt.\nOveral en altijd dezelfde in haar karakter en hare taktiek.\nbij alle mogelijke wijzigingen in den vorm en den aard van\nhaar aantrekkingsvermogen en in het decoratief van het tooneel,\nwaar zij optreedt, wandelt Circe in ons midden rond.\nGrieksch of modern-westersch, koningsdochter of portiersdochter,\ngroote dame of kind van het volk, brunette of blondine,\naltijd diezelfde zelfzuchtige, wreede en koude type, die behagen\nschept in de aanbidding, maar nooit in de aanbidders; die\nde liefde weet in te boezemen, maar nimmer de liefde gevoelt;\ndie slechts veroveringen najaagt, om der veroveringen wil, eir\nliet harte cles mans beschouwt en behandelt als een verachtelijk\'\n\nCIRCE. 50Ü\nspeelgoed, dat zij breekt, nadat het haar eenigc oogcnblikken\nheeft bezig gehouden.\nWie herkent Circe niet, welken naam zij in de geschiedenis\nof in onze omgeving dragen moge? Wie merkt hare familietrekken\nniet op, tot welk geslacht of tot welken maatschappelijken\nstand zij behoore? — Circe, Dalira, Lidewyde,\nhet heirleger der marmeren vrouwen zonder familienaam; zij\nzijn alle openbaringen van dezelfde type. Het slachtoffer heete\nkoning van Sarmatië of Samson; André Kortenaer of André-\nRoswein ; Laurencc Bell of Benjamin; de zoon van een koopman\nof van een adellijk huis; kunstenaar of geletterde ; verwoesting\nis hun gemeenschappelijk lot.\nGeen wonder, dat op dit thema, cler oudheid even goed als\nons bekend, tot in \'t oneindige in alle talen is gevarieerd, en\niedere litteratuur en iedere school verschillende incarnaties van\nCirce heeft geteekend, wier gelijkenis ons soms aan plagiaat\ndoet denken, maar toch genoegzaam door de studie op hetzelfde\nmodel kan worden verklaard. Niet onbelangrijk is het,\nde opvatting en voorstelling bij verschillende schrijvers na te\ngaan, en de afwijking op te sporen, die zich bovenal vertoont\nin den aard der bekoorlijkheden en hoedanigheden, aan Circe\ntoegekend. Eentonig-gelijk is de schildering van het onheil,\ndat zij sticht, maar karakteristiek verschillend het begrip der\nmiddelen, die tot het vernietigend resultaat moeten leiden. Ook\nde droevige figuur van den zoogenaamden held biedt slechts\nspaarzaam verscheidenheid aan, doch er is éene opmerkelijke\nneiging bij de meeste schilders der Circe-type waar te nemen;\nde neiging namelijk om haar voor te stellen onder het beeld\neener vreemdelinge. Is het schaamte of voorzichtigheid, eène\ncijns aan deugd en zedigheid, of eene vrees voor mogelijke\nherkenning van het origineel, die de schrijvers beweegt, Circe\nniet onder hunne eigene landgenooten te zoeken ?\nDe Heer Busken Huet heeft van zijne Lidewyde — die ook\nin andere opzichten niet geacht kan worden een hollandsche\nzeden-roman te zijn — de dochter gemaakt eener grieksche\nslavin en van een Nederlander, in Egypte gevestigd; zelfs Octave\nEeuillet stelt zijn Dalila voor onder de gedaante eener Italiaansche\nprinces, om niet van Babington White — Miss Bracldon\n— te spreken, die de italiaansche princes van den franschen\nauteur overneemt, en eenvoudig Palconieri in d\'Aspramonte\nverandert. Eene uitzondering op dien regel maakt Jules\n\n510 CIRCE.\nJanin, die ruiterlijk en openhartig zijn Circe in het gewaad\nsteekt van eene fransche marquise, vrouw van een franschen\nprefekt, francaise en parisienne van top tot teen. Ik heb eerbied\nvoor dien moed en voor dat realisme, maar ik heb nog\nmeer sympathie voor de oorspronkelijkheid en natuurlijkheid\nzijner voorstelling en voor het frissche, poëtische waas, dat hij\nover deze werkelijkheid heeft weten uit te spreiden, en waardoor\nzijn verhaal ook nog andere aantrekkelijkheden bezit dan\nde schildering van eene variëteit der koude coquette.\nI k wensch aan de beschouwing van dit boekje eenige bladzijden\nte wijden en met de figuur der fransche marquise de\nitaliaansche princes van Miss Braddon te contrasteeren. Verder\nzal ik niet gaan. Twee Circe\'s komen mij voldoende voor, en\ndit moge reeds dadelijk tot geruststelling dienen van hen, die\nwellicht vreezen, dat hun eene gansche, breede rij zou worden\nvoorbijgevoerd. Ik kan, hetzij aan de verbeelding, hetzij aan\nde herinnering of opmerking, overlaten het aantal incarnaties te\nvermeerderen.\nIn drie regels, die hij tot motto kiest, geeft Jules Janin den\nkorten inhoud van zijn boek:\nLa Sirene pour ta chanson,\nCircé pour ton échanson\nJe te plains, pauvre garcon!\nInderdaad, medelijden met den armen jongen is de indruk,\ndien het verhaal achterlaat en waardoor het zich van vele andere\ndergelijke beschrijvingen gunstig onderscheidt. Het bewijst,\ndat niet alleen de hoofdpersoon, maar tevens de jongeling,\ndie zich in hare strikken verwart, de belangstelling van\nden auteur en zijne studie hebben bezig gehouden, en het geeft\naan de voorstelling een weemoedigen tint, die het gewaagde onderwerp\nvergoelijkt en tempert.\nMen kent den stijl van den partijdigen en paradoxalen kriticus,\ndie jarenlang den scepter van Geoffroy en Hoffmann in\nhet feuilleton van het Journal des Débats heeft gezwaaid, en\nin zijne Gauseries zoovele dramatische auteurs en tooneelspe-\nIers met meer geest en humeur dan ernst en rechtvaardigheid /\nheeft getuchtigd en doodgeslagen. Men weet, dat deze reeds\nbejaarde prins der kritiek vooral schittert door zijn vernuft en\nzijne levendigheid, door zijnen schilderachtigen en opborrelen\n\nCIKCE. 511\nden schrijftrant, door zijne verbeelding, zijn gemoed en zijne\nhartstochtelijkheid en door zijn bijna volstrekt gemis aan logika.\nHet keuvelende genre is door hem opgevoed, zoo niet\nuitgevonden, en de entree en mattere van zijne Circe behoort\ntot dienzelfden stijl. Het opmerkelijkst in het talent van Jules\nJanin is, naar mijne meening, dat zijne destructieve vermogens\nzijne scheppingsgave niet hebben verstikt.\nDe schrijver, die tevens een groot bibliomaan is, begint zijne\ninleiding met de mededeeling, dat hij op zekeren herfstavond\neene verkooping van oude en zeldzame boeken in de zaal\nSylvestre bijwoonde. Het werd laat, en de afslager bood verschillende\ndeelen in één pak samengevoegd ten verkoop aan.\nEnkele titels van het pak troffen zijne opmerkzaamheid. De\njeugdige afslager, die niet het minste verstand van de waarde\nvan zeldzame drukken bezat, en blijkbaar zeer gehaast was,\nomdat hij uitgenoodigd was ten huize van een zijner vrienden\nkennis te komen maken met eenige dernoiselles a marier, toegerust\nmet niet verwerpelijke bruidschatten, stelde — o gruwel!\n— het kostbare pak op één écu in. Tot groote ergernis\nvan den trouwlustigen deurwaarder, bood onze auteur onmiddellijk\nveertig francs en jaagde het pakket tot honderdveertig\nfrancs op. Reeds dacht hij tot dien eerbiedwaardigen prijs\nmeester te zullen worden van den schat, toen plotseling een\nnieuwe mededinger in den kampstrijd verscheen, aan wien ten\nslotte het kleinood als gelukkige overwinnaar werd toegewezen.\nDie gelukkige was een volleerd bibliophiel, een meester in het\nvak, die met vasten blik de edele en onedele, de zeldzame en\nnietswaardige bestanddeelen van het pak scbifte en alleen het\nkostbare medenam. Voor zijn vertrek echter reikte hij onzen\nschrijver een klein dagboek over, in den vorm van een album,\nen bood hem dat volgens de spaansche gewoonte als plok- of\ntrekpenning ter vertroosting aan.\nOp dat carnet waren de gewaarwordingen, de vreugden en\nsmarten van een geheel jong leven, van eene ziel, hijgende\nnaar het ideale, neergeschreven. Het waren fragmenten en\nindrukken, blijkbaar door eene jeugdige vrouw aan het papier\ntoevertrouwd; eene jeugdige vrouw, die eenmaal bewierookte\nkunstenares en gevierde schoonheid moest zijn geweest. De\nheld van hare intieme mededeelingen was een jong en waarachtig\ndichter, slachtoffer der liefde. Over het geheele dagboek\nlag een waas van smart en geheimzinnigheid; het bevatte\n\n512 CIRCE.\nvele toespelingen op, menig fragment uit een treurspel, door\nden jeugdigen poëet geschreven en door haar, die hem oprecht\nen innig lief had, als eene heilige reliquie vereerd.\nZiedaar u de inleiding tot het boek verteld. De geprikkelde\nnieuwsgierigheid van den auteur rustte niet, voor hij het\nspoor dier onbekende kunstenares en van dien vergeten dichter\nhad ontdekt. Hij vond het in eene provinciestad. Mondelinge\nmededeelingen van bejaarde stadgenooten hielpen hem\nom de identiteit der beide figuren te vestigen en hun beeld te\nvoltooien. In korte, levendige trekken wordt ons de geschiedenis\ndier nasporingen verteld. Wij hebben hier te doen met\nde fictie dei* werkelijkheid. De roman wordt ,als feit voorgesteld.\nDe provinciestad is het tooneel; de jaren voor en na\n1815 zijn liet tijdstip der handeling. Die handeling zelve vat\nik aldus samen:\nDe kleine Benjamin was de zoon van een zeer bekwaam\ndames-schoenmaker in eene groote, maar doodsche en ledige\nprovinciestad, en hij was de lieveling der geheele burgerij, die\nmet ouderlijke belangstelling zijne buitengewone vorderingen\nop de school en het Lyceum, en zijn zeldzamen letterkundigen\naanleg volgde. Niet ongelijk aan die regimentskinderen, die\naan het geheele corps toebehooren, was Benjamin het kind der\ngemeente. Hij had dientengevolge een groot aantal vaders,\nmaar hij had een nog grooter aantal moeders, daar vrouwen in\nzaken van genegenheid de meerderheid plegen te bezitten en\nmeer tijd beschikbaar hebben voor de uitstortingen des gemóeds.\nDe dichterlijke knaap groeide voorspoedig op, schoon en bevallig\nvan gelaat en houding, verwezenlijking* van het ideaal\neener schoone ziel in een schoon omhulsel. Op zekeren dag\nvan de wandeling thuiskomende, ontmoette hem een arm, verwaarloosd\nmeisje, dat door de straatjongens vervolgd, gescholden\nen mishandeld werd Hij ontfermde zich over haar en\nnam haar mede naar de ouderlijke woning. De arme Lisette\nwoonde op den top der bergen in het zoogenaamde vervloekte\nhuis; zij was de dochter eener bohémienne, die in hare jeugd\ntooneelspeelster wras geweest en in de soubretten-rollen had\ngeschitterd. Schoonheid, jeugd en geest had de arme vrouw\nbij die gevaarlijke rollen ingeboet, en zij was nu eene uitgestotene\nen verworpene uit de maatschappij, vol bitterheid en\nmenschenhaat, gedoemd tot het landloopersleven. Dat was het\n\nCIECE. 513\nTehuis van Lisette. Van dien oogenblik echter vond de ongelukkige\ndochter eene wijkplaats in de woning van den schoenmaker\n; zij bracht er al hare dagen door en leerde in de grootste\nvolkomenheid het handwerk van Benjamin\'s vader en van Benjamin-\nzelven, want de dichterlijke knaap, die zoovele prijzen\nen lauwerkroonen won en de groote litteraire vermaardheid der\nstad beloofde te worden, legde zich eveneens op het eerzaam beroep\nzijns vaders toe. De oude Benjamin was een practisch man.\nIk onthoud mij noode van de mededeeling der kleine, beminnelijke\nkaraktertrekken, waarmede Janin de kinderjaren van\nzijnen held teekent. Zijne houding bij den intocht der geallieerden,\nbij het bezoek in het hospitaal door den bisschop gebracht;\nde edele zelfverloochening, waarmede hij zijn eersten prijs van\nrhetorica aan zijn makker, den jeugdigen baron de Terre-noire,\nafstond; zijne redding van een oud-soldaat van Napoleon uit\nde handen der fanatieke wraakzucht van de restauratie, al deze\nmomenten zijn met zooveel eenvoud en aandoenlijkheid beschreven,\ndat wij de algemeene liefde begrijpen, die Benjamin\naan zijne stadgenooten inboezemde, ook al hechten wij niet als\nzij aan de voorspellingen der oude waarzegster, toen zij hem\ningesluimerd zag op den schoot zijner moeder.\nMaar al had de vader besloten, dat zijn zoon\' hem zou opvolgen\n, de stad nam een ander besluit. Zij richtte een bibliotheek\nop, verzamelde daarin al de schatten van de oude kloosters\nen kasteelen en raadhuizen der provincie en benoemde Benjamin\ntot bewaarder van dien schat. Welk een geluk voor den\njongen geleerde om al die kostbare folianten en kwartijnen, die\ncoquette gesatineerde duodecimo\'s te mogen doorbladeren en\nrangschikken! Hoe volkomen was hij in zijn element bij het\ndoorsnuffelen en catalogiseeren van al die wijsheid en poëzie,\nmet behulp van zijnen ouden leermeester, den benedictijner\nDom Martinus; welk eene vreugde gevoelde hij, toen hij eene\nwei-geordende bibliotheek na verloop van zes maanden aan zijne\nmedeburgers kon doen bewonderen !\nInmiddels was Lisette, de huisgenoot der familie Benjamin,\neene bekwame werkster e n . . . . een mooi meisje geworden. De\njongelieden hadden elkander lief gekregen, en vertrouwelijk was\nhun omgang. Van welken aard was die liefde en die vertrouwelijkheid?\nZij zouden het niet hebben weten te zeggen; Benjamin\nten minste zeker niet. Hoe onzichtbaar is de grens ,\ndie genegenheid van liefde scheidt, en hoe smelten bij een\n\n514 CIECÉ.\njongeling en een meisje vriendschap en broederlijke aanhankelijkheid\nmet een inniger gevoel samen ! Men geeft zich geene\nrekenschap, men heeft zelfs geen vermoeden, tot de eene of\nandere gebeurtenis het geheim aan ons zelven ontdekt. Zoo\nging het ook hier. Na eenige jaren, toen Lisette volwassen was,\neischte de oude tooneelspeelster hare dochter plotseling op. Zij\nhad andere plannen met haar. Een schitterende toekomst vol\nwierook en weelde was voor het schoone meisje weggelegd. Zij\nmocht zich aan hare bestemming niet onttrekken, de bestemming,\nhelaas! eener schoone, jonge vrouw, dagelijks blootgesteld\naan de oogen van het publiek in den weerschijn van het\nvoetlicht, en gewijd aan een beroep, waarvoor hulde en handgeklap\nde onmisbare voorwaarden zijn.\nWeemoedig was van weerszijde het afscheid, maar geene verklaring\nwerd er uitgesproken. Sprak het woord uit hunne blikken,\ntrilde het op zijne lippen? Wij weten het niet; zij scheidden\nmet namelooze smart en een zwijgenden handdruk.\nOok de auteur zegt hiermede voor het oogenblik aan het\nmeisje vaarwel, om zich geheel met de lotgevallen van zijnen\nheld bezig te houden.\nBenjamin was twintig jaar geworden; hij had in drie jaren\ntijds den catalogus der bibliotheek geheel voltooid en daarbij\nzijne eigene studie en de poëzie niet vergeten. De stad kende\nzijne oden en romancen, en zij wist dat hij bezig was een\ntreurspel te schrijven.\nEene belangrijke gebeurtenis had intusschen in zijne geboortestad\nplaats gehad; er was een nieuwe, echt-legitimistische prefect\ngekomen en Mevrouw de markiezin zou hare eerste receptie\nhouden. De graaf de Terre-Noire, de vader van den scholier,\nvoor wien Benjamin zoo edelmoedig zijn eersten prijs had opgeofferd,\nzou hem de liooge eer bewijzen hem aan den prefect\nen zijne gemalin voor te stellen. De jonge geleerde bevindt\nzich tegenover Circe, tegenover de Parisienne, die zich in de\nprovinciestad misplaatst gevoelt, die zich doodelijk verveelt en\ntot iederen prijs afleiding en verstrooiing zoekt.\nZijn bevallig uiterlijk, zijne golvende, blonde lokken, zijn\npoëtisch oog, zijne blooheid en schuchterheid waren zoovele\naanbevelingen bij de markiezin de Persant, die hem onmiddellijk\nmet hare bekoringen trachtte tot zich te trekken. En inderdaad,\nhare bekoorlijkheden waren niet gering. Zij was eene\nschoone vrouw, die de dertig naderde, met goudblond haar, met\n\nCIECE. 515\noogen, wier gloed bovennatuurlijk scheen. Vreemd genoeg, was\neen dier oogen blauw en het andere zwart en beider uitdrukking\nzeer verschillend. Haar aanblik maakte op den onschuldigen\nBenjamin een diepen indruk, en met een kloppend hart verliet\nhij het hotel der prefectuur. Ongelukkig voor hem , was de\nbibliotheek in hetzelfde gebouw gevestigd, en kon men zich uit\nde prefectuur langs eene gallerij daarheen begeven. Het duurde\ndan ook niet lang, of mevrouw de markiezin stond op zekeren\nmorgen plotseling voor hem. Zij wenschte boeken te hebbenen\nverlangde, dat hij haar de onderhoudendste zou aanwijzen. Zij\nbladerden samen in den Roman de la Rosé; hij las haar voor;\nzij zette zich aan zijne zijde arme Benjamin !\nMaar de feesten, de vergaderingen der provinciale staten, de\nverkiezing van een nieuwen afgevaardigde namen kort daarop\nden geheelen tijd der markiezin in. Zij durfde niet meer naar\nde bibliotheek terugkeeren, want Dom Martin bevond zich altijd\nbij zijn jongen vriend. Benjamin ontmoette haar niet meer,\nen wellicht zou zijn verontrust gemoed weder tot kalmte zijn\ngekomen, indien niet eene toevallige omstandigheid — eene\nfataliteit — hem weder in hare nabijheid had gebracht. Na\nhet einde toch harer gewichtige politieke beslommeringen , verveelde\nMevrouw de Persant zich weder meer dan ooit. in haar\nopen calèche reed zij iederen middag door de stad, en bij eene\ndier gelegenheden zag zij voor het vensterglas van den schoenmaker\nde twee souliers galants, de eene van Madame Tallien,\nde andere van Madame Récamier, welke de oude Benjamin in\nzijne winkel tentoongesteld had. Zij steeg uit haar rijtuig en trad\nden winkel binnen. Wanneer de vader minder vereerd en onthutst\nware geweest door het onverwachte bezoek, het zou voor den\nzoon geene verdere gevolgen hebben gehad; maar nu werd hij\ndoor zijn vader opgeëischt om hem te helpen om de maat van\nCirce te nemen en haar de twee beroemde muiltjes van de twee\nberoemde schoonheden der Republiek te passen. Circe\'s voetje\nwas nog kleiner dan dat van Circe-Tallien en Circe-Récamier!\nDaar is in het verhaal eene figuur van eene stevige deerne,\nsedert jaren dienstbode aan de prefectuur, van de eerlijke, flinke\nen verstandige Fanchon , die Benjamin liefhad en de gevaren\ndoorzag, waaraan de coquetterie harer meesteres den onervaren\ndichter blootstelde. Deze figuur, al is zij secondair, is uitnemend\ngekarakteriseerd en vervult in de handeling eene niet\nonbelangrijke en steeds zeer natuurlijke rol. Ook bij het too-\n\n516 CIRCE.\nneel in den schoenmakerswinkel komt zij accidenteel tusschen\nbeide; maar te laat Niet straffeloos had Benjamin aan de voeten\nvan Mevrouw de markiezin gelegen en zich voor haar ter\naarde gebogen. Ditmaal was zijn hart gewond, Circe had hem\ngetroffen en veroverd. Hij behoorde zich zelven niet meer; hij\nkon niet denken en werken ; gejaagd en onrustig waren zijne\ndroomen, de pen ontzonk aan zijn hand, de poëtische gedachte\nvlood weg uit zijn bedwelmd en overspannen brein; hij behoorde\naan Circe , hij was hare prooi en haar slachtoffer. Hij dacht\nslechts aan haar , en zoo hij nog schreef en dichtte, het was\nalleen om haar te behagen, om haar eenige oogenblikken verstrooiing\nte bezorgen. Hoe dikwijls wilde hij de keten verbreken,\ndie hem aan hare voeten bond, maar hij miste er de kracht\nen de macht toe ; steeds overwon de sirene met haar tooverzang.\nHoelang die toestand duurde, zegt de schrijver ons niet, maar hij\nteekent met groote virtuositeit in weinige bladzijden het vagevuur\nen het paradijs, waarin de jongeling zich beurtelings bevond.\nHare grillen en luimen beheerschten zijn leven, zijn dichten en\ndenken, en toen zij op zekeren avond met geestdrift gesproken\nhad over ïalma en over de dramatische kunst, herinnerde hij\nzich zijn begonnen treurspel en besloot hij een meesterwerk te\nleveren, ten einde haar zijne liefde te toonen. In den aanvang\nkostte hem de geregelde studie veel moeite, maar van lieverlede\nwerd zijn gemoed weder toegankelijk voor de bekoorlijkheid der\nmuze en gelukte het hem in de taak-zelve afleiding, rust en\nkalmte te vinden. Hij, haar held en lieveling, zou de wereld\nvan zich doen gewagen; hij zou bewijzen , dat hij hare liefde\nwaardig was boven allen.\nOp een zachten voorjaarsmorgen nam hij zijn handschrift onder\nden arm en wandelde het park door, naar de plek waar\nzich een steen bevond onder de schaduw van een hoogen olm,\nen besproeid door een beekje. Hij las, hij dacht, hij stipte aan\nen verbeterde, toen eensklaps twee kleine handen zijne oogen\nbedekten, en een zachte stem met een zilveren klank sprak:\n"Devine si tu peux, et choisis si tu 1\'oses!"\nZijne eerste gedachte was aan Circe; maar neen, zij kon het\nniet zijn en hare stem klonk anders. Lisette stond voor\nhem op dezelfde plek, waar zij elkander vóór vier jaar vaarwel\nhadden gezegd. De beschrijving van deze ontmoeting behoort tot\nde schoonste gedeelten van het boek. De ontroering, de weder\n\nCIRCE. 517\nzijclsche bekentenissen, de gezamenlijke lezing van het treurspel,\nz ij claar staande als de gevierde tooneelkunstenares, waarvan\nal de dagbladen gewaagden onder den naam van Mademoiselle\nStéphanie; h ij de jonge dichter met den stralenkrans van het\ngenie, en de doornenkroon van het lijden om het hoofd; welk\neen groep voor het penseel van een denkend kunstenaar! Ja,\nLisette was de groote tragédienne Stéphanie geworden, waarvan\nBenjamin zooveel had gelezen en wier lof hem op \'t laatst\nverdroten had, omdat hij meende, dat zij hare mededingster ,\nde arme Lisette, zoo geheel overschaduwde.\nLaat mij hier een kritischen tusschenzin openen. Ik kan mij\npsychologisch niet begrijpen, dat de jeugdige litfcerator gedurende\neen zeker aantal maanden zich volkomen wist te abstraheeren,\nen aan Circe\'s invloed te onttrekken; dat hij, zonder weifeling of\nzwakheid, gedurende zoo geruimen tijd aan het werk bleef, en\ntoch eindigde op nieuw de speelbal en het offer der cocpaette\nmarkiezin te worden. Ik begrijp dat te minder, omdat in het\ntusschentijdvak de vriendin zijner jeugd, laat mij liever zeggen,\nde geliefde zijner jeugd , als schutsengel en troosteresse, als\ngeneesmiddel en compensatie aan zijne zijde stond, en hem\ngelegenheid gaf, in de vergelijking van hare belangelooze en\nnatuurlijke genegenheid met de wreede luimen en folterende\nslingeringen van Mevrouw de prefect, om tot zich zelven in\nte keeren en al de ledigheid der gehuichelde hartstocht in te\nzien, waarin hij gemeend had de vurigste en innigste openbaring\nder vrouwelijke liefde te mogen aanschouwen. Ik kan\ndaarvoor geene verklaring vinden ; was de wonde ongeneeslijk,\ndan is het eene onmogelijkheid, dat de dichter niet reeds na\nweinige dagen de pen wegwierp, om zich op nieuw geheel aan\nzijn fatalisme over te geven.\nIk ben niet bevredigd door de zoogenaamde oplossing, dat de\npoëzie hier slechts een andere vorm van aanbidding, een ander\nsoort van voetval of van amoureuse betuiging wras. Zij mag als\nzoodanig bij het begin zijn gemeend, maar indien dit hare\neenige beteekenis was, ware zij spoedig verwisseld geworden met,\neen gemakkelijker en minder omslachtig middel om Circe van\nzijne liefde te overtuigen. Maar ik wil de bedenking niet\nzwaarder doen wegen dan noodig is; de hoofdzaak blijft, of\nhet karakter van de markiezin naar waarheid is geschetst, en\nte dien opzichte is Jules Jaiiin volkomen geslaagd.\nIk wensch te doen opletten, dat de onschuldige, de waarach\n\n518 CIRCE.\ntige en opofferende liefde verpersoonlijkt wordt in Lisette, wier\nhandel en wandel gedurende de jaren harer loopbaan als actrice\nin geenen deele onberispelijk waren geweest. En toch denken\nwij er geen oogenblik aan, de reinheid en onschuld van het\nmeisje te betwijfelen; toch gevoelen wij niets dan sympathie\nvoor hare verschijning. Circe daarentegen — wij hebben geen\nrecht Mevrouw de Persant slechter voor te stellen dan de schrijver\nhaar schildert — kan niet van feitelijke tekortkomingen\nworden overtuigd; wij weten niet, of hare Circe-gaven ook voor\nhaar zelve verderfelijk zijn geweest; maar wij aarzelen niet in\nhaar de zedelooze , de onreine en verachtelijke vrouw te zien,\nvan wie wij ons met afschuw en walging afwenden, en die wij\nin onze gedachten stigmatiseeren als de verdorvenste van haar\ngeslacht. Dit is, dunkt mij , een groote lof voor den auteur.\nMet schelle kleuren en schreeuwende tegenstellingen is allicht\neenig effect te bereiken; maar met zulke halftinten te schilderen\n, de kanten zoo dommelig weg te doezelen en toch licht\nen bruin behoorlijk te doen contrasteeren , verraadt de hand\ndes meesters. Dit verhaal, met zijn daemonisch onderwerp en\nzijne tragische oplossing, is en blijft van het begin tot het\neinde eene liefelijke idylle, waaruit de geur der velden, de adem\nder naïveteit ons tegemoet stroomt. Het oude thema wordt in\neen frisschen en verjongden vorm behandeld, met minachting\nvan al de conventioneele attributen, waartoe het zich leent.\nHet is vooral daarom , dat ik Jules Janin\'s boek als een der\nmodellen van het genre heb gekozen. Terwijl Circe\'s slachtoffers\nin den regel weinig belangstelling inboezemen , is Benjamin\nhier inderdaad de sympathieke held.\nU te verhalen, hoe het treurspel door beiden werd ingestudeerd\n, hoe zij de vereischte acteurs en actrices voor de verschillende\nrollen wisten te vinden, welke resultaten Lisette en\nBenjamin van den goeden uitslag van het stuk verwachtten, zou\nmij voeren tot eene overschrijving van het boek. Ik mag echter\nniet onvermeld laten, dat de jonge \'Baron de Terre-Noire,\nvroeger de medeleerling van Benjamin en thans een schitterend\nluitenant bij de lanciers, met zijn regiment in garnizoen kwam\nin de provinciestad, en onmiddellijk voor een der hoofdrollen\nvan het drama werd bestemd, dat op den 25stetl Augustus, het\nfeest van Saint Louis en van de markiezin, zou worden opgevoerd.\n— De jonge baron zou echter niet alleen in het drama\neene hoofdrol vervullen; hij greep op geweldige wijze in het\n\nCIECE. 519\nleven van zijn dichterlijken vriend. Mevrouw de Persant had\nden jongen droomer reeds vergeten , die haar vergeleek bij de\nblonde Myrto, en haai ter eer de lof van Amaryllis zong. Zij\nschaamde zich over hare dwaasheid en over hare verhouding tot\nden zoon van een schoenmaker. Gretig aanvaardde zij de hulde\nvan den levenslustigen officier, die haar de laatste nieuwtjes en\nmodes van Parijs bracht, die schitterde in zijne rijke en bevallige\nuniform , en die haar het hof maakte met een onbeschaamdheid\nvan goeden huize en met eene vroolijke minachting\n, waarover zij beurtelings glimlachte en zich boos maakte.\nCirce had hier een Ulysses gevonden, die hare bekoorlijkheden,\nmaar tevens hare tooverkunsten kende en zich voor de gevaren\nvan hare coquetterie wist te wachten. — De rollen waren\nomgekeerd; de markiezin was de slavin van den jongen baron,\nevenals Benjamin haar speelgoed was geweest.\nOok bij de teekening van dit karakter toont Jules Janin\nzich een meester. De baron de Terre-Noire wordt bij ons ingeleid\nals een vroolijk, geestig en goedhartig man, die zijn\nouden vriend niet vergeten had, maar dankbaar bleef voor den\ndienst, hem in hunne jongelingsjaren bewezen. Dat hij het hof\nmaakte aan eene behaagzieke vrouw, die zich verveelde en niets\nliever verlangde, strekt hem , volgens fransche zeden, niet tot\neen erg vergrijp. Wij, die in dit opzicht strenger oordeelen,\nzullen echter in het verder gedrag van den officier te vergeefs een\nmotief zoeken , om ons van hem af te wenden. Hij behoort\ntot de lichtpartij van het tafereel, en zijn onderhoud met de\nmarkiezin, waarin hij haar zonder omwegen haar wreed spel\nmet het hart van den jeugdigen geleerde verwijt, en haar\ngeen smaad of verachting spaart, doet ons zijn eigen gemis\naan moraliteit met den mantel der liefde bedekken. Voor hem\nwas deze liaison niet anders dan eene uitspanning, waarin zijn\nhart niet betrokken was ; maar hij zag, dat zij voor den armen,\nonschuldigen Benjamin iets anders en gevaarlijkere was geweest,\nen hij sprak over Circe een onverbiddelijk streng vonnis uit,\nwaaronder zij deemoedig het hoofd boog. Dat vonnis had\nechter een onwillekeurig gebrek , namelijk, dat het werd aangehoord\ndoor Benjamin-zelven, die zich in de voorzaal van het\nboudoir der markiezin bevond , om zijn geliefden Roman de\nla Rosé terug te vinden, dien zij steeds vergeten had aan de\nbibliotheek weer te geven. Voetstappen hoorende, had de jonge\nbibliothecaris zich verborgen, om geen achterdocht op te wek\n\n520 CIRCE.\nken. Weinig vermoedde bij, dat zijn medeminnaar werd verwacht\n, en dat die medeminnaar zijn oude vriend was en hem\nop zoo onzachte wijze van zijne verblinding en waanzin zou\novertuigen. Men leze de dialoog tusschen de markiezin en\nden baron, of liever de monoloog van den laatste, om zich den\ngemoedstoestand te kunnen begrijpen, waarin Benjamin verkeerde,\ntoen hij zijn schuilplaats verliet. Toch moest de voorstelling\nplaats vinden op den bepaalden dag; hij wilde van\ngeen uitstel weten; maar zijn vonnis was geteekend; hij had\nbesloten te midden van de zegepraal te sterven. Met angst\nvolgde Lisette de sombere uitdrukking van zijn gelaat, de\nwanhopige vastb']
comments on work Circe
In this reception

No persons found

Via received works
Circe Mary Elizabeth Braddon