*Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen ARTICLE

Title *Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen
Is same as work *Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen
Author Johannes Hoek
Reference
Place
Date 1873
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ["HOoms (link + codes) XSX 195; XEX 195\n\n[p. 193]\n\t\nBinnenlandsche letterkunde.\nI. Fraaie Letteren.\nVertaalde romans.\n\n No. 1. Mijne ervaringen in een Londensche Achterbuurt. Naar het Engelsch (Episodes of an obscure life) door Mevr. van Westrheene. Amsterdam, P.N. van Kampen. 1872. Twee Deelen, gr. 8o.\n No. 2. De Spaansche Broeders. Een verhaal uit de 16de eeuw. Uit het Engelsch. Uitgegeven door het Evangelisch Verbond. Amsterdam, H. de Hoogh & Co., 1872. Een Deel, kl. 8o.\n No. 3. Hanna. Naar het Engelsch, van de Schrijfster van John Halifax, door Mevr. Koorders-Boeke. Amsterdam, W.H. Kirberger. 1872. Twee Deelen, gr. 8o.\n\nNo. 1. Klagers over den geest dezer eeuw, pruttelaars over den tegenwoordigen toestand der maatschappij, pessimisten, die niets dan zwarte stippen, duistere vlekken of donkeren nacht willen zien daar, waar altijd nog licht overblijft, zouden ons wel willen wijs maken dat het ‘onbekwaam tot eenig goed, geneigd tot alle kwaad,’ in de volle beteekenis van toepassing is op de lagere standen der maatschappij. Veel kwaads is er zeker van te zeggen; het lage peil van zedelijke ontwikkeling en de daarmede onvermijdelijk gepaard gaande diepe ellende van eene talrijke schare onzer medemenschen in de beschaafde zich Christelijk noemende landen van Europa zijn zeker niet te ontkennen. In de groote steden vooral is de toestand, moreel en materieel, van duizenden en tienduizenden allerellendigst. Om van andere hoofd-\n\t\n\n[p. 194]\n\t\n\nsteden niet te spreken, wie weet niet mede te praten van de afschuwelijke zedeloosheid, de afgrijselijke boosheid en de afzichtelijke armoede der bewoners van de achterbuurten van Londen? Als men hen moest gelooven, die alles bekijken door het donkere glas van hun pessimisme, zou men moeten aannemen, dat daar althans al het menschelijke is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor de akeligste dierlijkheid. Gelukkig zijn er echter ook nog optimisten in de wereld, idealisten, die gelooven aan het onverstoorbare van het menschelijke in den mensch, en die ons komen verkwikken met de aanwijzing van de sporen hiervan, of m.a.w. ons opmerkzaam maken op het wezenlijk goede dat, ondanks het meest betreurenswaardige zedebederf, onder die in lompen gehulde menigte nog te vinden is. Zulk een geloovige, zulk een optimist met een open oog voor ‘geestkracht en edelmoedigheid, liefde en’ (godsdienstig) ‘geloof’ bij die schamelijke Londensche bevolking, is de schrijver van het hier aangekondigde boek. Hij is een predikant in de armenwijken van Engelands hoofdstad en behoort (volgens het Athenaeum) ‘tot die achtenswaardige menschen, die, met verzaking van eigen gemak en levensgenot, zich opofferen voor den strijd tusschen rijkdom en armoede.’ Aan een vriend liet hij over van zijne in een dagboek opgeteekende ‘ervaringen’ uittreksels te maken en ze in letterkundigen vorm in 't licht te geven. Wij hebben dus hier geen eigenlijk gezegden roman, geen doorloopend, geheel verdicht of op waarheid gegrond verhaal van eenige bepaalde personen, maar schetsen ‘uit het nederige leven van hen, aan wie hij zijne liefde heeft gewijd.’\n\nHoogst eenvoudig zijn deze schetsen, de eene meer, de andere minder uitgewerkt. Op bloemrijken stijl, dichterlijke persoons- of natuurbeschrijving, of dramatisch effect maken zij geen jacht. Maar juist dat natuurlijke, dat ongekunstelde drukt er den stempel der waarheid op, of bewijst, dat zij aan de werkelijkheid zijn ontleend, en geeft er te grooter waarde aan. Vermoedt men hier en daar inventie of althans schikking van kleine gebeurtenissen; de handelende personen zijn uit het leven gegrepen en de schrijver zelf moet op gemeenzamen voet met zijne ‘armen’ hebben omgegaan, om ze zoo goed in hun zedelijk goed en kwaad te kunnen kennen. Hij verzwijgt het ellendige van hun toestand niet, en al geeft hij geen uitvoerige beschrijving van die steegjes en slopjes, van die kitten en krotten, waarin zij hun armzalig leven voortslepen, hij laat er genoeg van zien om te doen\n\t\n[p. 195]\n\t\n\ngevoelen, dat hij als ooggetuige spreekt. Van ergerlijke zonde en allerbetreurenswaardige onzedelijkheid is hier genoeg te vinden; maar de schrijver verwijlt hier niet opzettelijk bij. Hij volgt niet het voorbeeld van die romanschrijvers, die bij voorkeur tafereelen uit de achterbuurt kiezen, om, met weglating van al het licht, alleen het donkere, het afschuwelijke er van te doen uitkomen. Neen, die duistere achtergrond dient bij hem slechts, om de lichtpartijen in het oog te doen vallen, om, zooals het Athenaeum dit uitdrukt, opmerkzaam te maken op ‘de almacht van het goede, dat zelfs door het treurigste lot op aarde niet wordt verstikt.’ Aandoenlijk, aangrijpend dikwijls zijn deze tafereelen, juist omdat zij aantoonen, hoe bij de heffe des volks, in casu der bevolking van Londensche achterbuurten, het menschelijke in den mensch onverstoorbaar is, en hoe in den modder en het slijk dier vuile verblijfplaatsen der diepste armoede nog genoeg goudkorrels te vinden zijn, die verdienen, maar ook behooren te worden opgezocht. Zulke boeken als dit verzoenen ons weder met de menschheid, als wij ons, door de treurige ondervinding van onnoemelijk veel zedebederf, een oogenblik hebben laten meeslepen tot instemming met boven bedoelde pessimistische klagers over de bedorvenheid van ons geslacht.\n\nWat de waarde van dit werk verhoogt is, om nog eens met het Athenaeum te spreken, dat wij in de geschiedenis dezer armen ‘nergens sporen vinden eener ziekelijke sentimentaliteit.’ De schrijver verbloemt niets, al duidt hij dikwijls het slechte, het verachtelijke meer aan dan dat hij het uitvoerig beschrijft; zelfs hier en daar geeft hij nuttige wenken voor hen, die zich door ‘ziekelijke sentimentaliteit’ tot ‘goedgeefschheid’ laten verleiden en door hunne onverstandige liefdadigheid meer kwaad dan goed doen; voor hen is de XVIIIde schets, Een Bedelaar van beroep, Deel I, bl. 203, als met opzet geschreven, en het is vooral deze onpartijdigheid, of laat ik liever zeggen, deze objectiviteit, die zijn werk tot groote aanbeveling strekt. Met de reeds lang gunstig bekende vertaalster XSX, die zich ook in de overbrenging van dit boek zoo uitstekend van hare taak heeft gekweten XEX, ben ik het eens, als zij in hare Voorrede zegt: ‘Dat de Engelsche predikant in zijne edelste, rechtschapenste personen gaarne trouwe lidmaten zijner kerk wil zien, ligt in den aard der zaak. Wij kunnen ons echte menschenwaarde denken onafhankelijk van een of ander kerkgenootschap.’ Ik voeg er\n\t\n[p. 196]\n\t\n\nechter bij, dat de ‘predikant’ wel degelijk onderscheid kent tusschen kerkgeloof of leerstellig geloof en wezenlijke godsdienst, zelfs, dat hij meer op laatstgenoemde aandringt, dan op vormelijkheid of kerkelijke rechtzinnigheid, eene reden te meer om het boek gunstig aan te bevelen. Het is al heel veel als een Engelschman, over godsdienst sprekende, zulke vrijzinnige denkbeelden toont te bezitten en zoo weinig puriteinsch of methodistisch is als deze armen-dominé! Laat ons ook hier het goede opmerken en niet vergeten, dat ook bij den Episcopaal de natuur vaak boven de leer gaat. Ik, voor mij, wensch deze ‘ervaringen’ onder veler oogen; en al is het geen roman, toch acht ik ze boogst geschikt voor rondzending in allerlei Leesgezelschappen. Ik hoop zelfs, dat het boek reeds in veler handen is geweest en de uitgever voldoening mag hebben van zijne uitgaaf. Het spijt mij dat hij de ‘Inhoudsgave’ vergat; nu is het lastig, als men eene enkele schets nog eens lezen wil, die spoedig terug te vinden.(dbnl)"]
In this reception

No persons found

Via received works
Mijne ervaringen in een Londensche Achterbuurt Jacoba van Westrheene - van Heijningen