*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Jacob Nicolaas van Hall
Reference
Place
Date 1884
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.540]\n“LOUISE B. B. Kindervreugd en kinderleed. Voorrede van\nCd. B u s k e n H u e t . Teekeningen van J. L i n se. Haarlem,\nH. D. Tjeenk Willink.\n\n. . . . Zie maar eens een wilde, dartle kudde,\nOf troepjen veulens, jong en ongetemd;\nZij springen dol, zij loeien, brieschen luid,\n"Want dat is de aard en de eisch van \'t warme bloed;\nMaar nauwlijks hooren ze een trompet, die schalt,\nOf treft het ruisehen van muziek hun oor,\nGij ziet ze plotsling, luistrend, stil bijeen;\nDe macht der tonen dwingt dat vlammend oog\nTot kalinen blik. Van daar \'t verhaal des dichters,\nDat Orpheus boomen, rotsen, stroomen boeide,\nDaar niets zoo stug, zoo hard, zoo woedend ie,\nDat niet muziek het voor een tijd verandert.\nHeeft iemand in zichzelve geen muziek,\nKoert hem de meng\'ling niet van zoete tonen,\nDie man deugt tot verraad, tot list en roof,\n\'t Is duister in zijn geest als middernacht,\nIn zijn gemoed zoo zwart als \'t rijk der schimmen\'; —\nVertrouw hem nooit! — O, hoor eens die muziek!\n\nWie zal ons zeggen hoe het kwam, dat hij het lezen van dit\nsmaakvol uitgevoerde boekje, bovenstaande regelen van Lorenzo uit\nBurgersdijk\'s vertaling van De Koopman van Venetië, ons te binnen\nschoten? Hebben misschien de kindertoon, het kindersprookje dezelfde\nmacht als muziek? Stemmen zij ons zachter, dwingen ook\nzij ^het vlammend oog tot kalmer blik*; weten zij den stuurschen\nmond tot een glimlach te plooien, en tot het spreken van vriendelijke\nwoorden te bewegen?\nHet boekje, dat wij hier aankondigen, bevat drie aardige verhaaltjes.\nOf eigenlijk bevat het er vier: drie voor kinderen en één\nvoor groote menschen. Dit laatste, waarmede de bundel opent, is\ngeschreven door niemand minder dan Cd. B u s k e n H u e t . En\nhet is niet het minst [belangrijke van het viertal. De heer Huet\nvertelt daarin een sprookje van zichzelven.\nHet boekje dat hij inleidt — zegt de heer Huet — heeft hem\ntot zelfonderzoek bewogen en hem een lesje in de zachtzinnigheid\ngegeven. Bij zijn zelfonderzoek is hij tot de slotsom gekomen, dat\nhij verschillende onvriendelijke eigenschappen bezit, en dat de rozengeur\nvan de schrijfster dezer kinderverhalen bevalliger is dan\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 541\nzijn maneschijn. Ja, hij heeft zichzelven in een van die verhaaltjes\nherkend in den persoon van den Wind, — ge weet wel, dien Wind,\ntot wien in het versje van Gouverneur gezegd wordt: „Heer Wind,\nwat zijt ge onbeleefd "". Gelijk de Wind uit „Een sprookje* in den\ntuin van ouden Pieternel verwoestingen aanrichtte en zelfs den\nkleinen rozenboom van de onderlooze Johan en Marietje niet spaarde,\nzoo — aldus verbeeldt zich de heer Huet — zijn door hem „in den\nlitterarischen bloemhof van meer dan één land- en tijdgenoot verwoestingen\naangericht", en gelijk de Wind luisterde naar de berispingen\nvan het Haantje van den Toren, zoo wil hij. . . ja, de\nconclusie is niet zeer duidelijk. Vooral niet omdat de heer Huet,\nna in zijne verbeelding eerst voor Wind gespeeld te hebben, zich\nnaderhand zelf voor Haan uitmaakt en nog wel voor een ouden\nhaan, die alleen kraait.\nNu, dit moet de heer Huet met zich zelven maar uitmaken. De\nhoofdzaak is, dat wij hier een drietal alleraardigste bladzijden van\nhem ontvangen. De twintigjarige schrijfster van Kindervreugd en\nKinderleed, die, op hare „hoopvolle wandeling berg op, met vleiende\nstem zijn arm vroeg7\', heeft er eer van dat zij hem in zulk een\nstemming wist te brengen. Als dat kraaien heeten moet, dan is het\ntoch als een IVansche haan, waarvan men zegt: il chante; en dan\nzouden wij — de herinneringen uit Shakespeare laten ons niet\nlos ! — hem willen toeroepen : „Goed gekraaid, Haan ""\nMej. L o u i s e B. B. heeft intusschen de eer, niet alleen van\nBusken Huet tot het schrijven van deze bladzijden te hebben gebracht,\nmaar ook van zelf een alleraardigst kinderboekje te hebben\ngeschreven. Wanneer de ouders zich met de voorrede hebben\nvermaakt, dan zullen de kinderen de drie verhaaltjes verslinden en\nzich vermeien in het bezichtigen der teekeningen van den heer\nLinse, die verre staan boven hetgeen ons in onze kinderboeken in\nden regel als „keurige platen* wordt opgedischt. De inhoud is zeer\neenvoudig en misschien zullen er onder de jonge lezers en lezeressen\nnegen- en tienjarige critici gevonden worden, die beweren,\ndat zij een geschiedenis als van dien hond, die kunstjes moest keren,\nmet zijn jongen meester in een schuur sliep en diens leven\nredde, toen hij \'s nachts in zijn slaap werd overvallen, wel eens\nmeer hebben gelezen. Maar wat hen, al is de stof niet nieuw, in\ndeze verhaaltjes zal aantrekken, ook al geven zij er zichzelven geen\nrekenschap van, is de voortreffelijke wijze, waarop de schrijfster\n\n542 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nweet te vertellen en het sobere en zuivere van de taal, welke zij\nschrijft. In dit opzicht zijn deze vertellingen modellen. De schrijfster\npreekt niet. is niet te kinderachtig en niet te verheven. Prettig\nen opwekkend is haar trant het geheele boek door. In vEen\nSprookje" weet zij den rechten toon aan te slaan en de allegorie\nvol te houden tot het eind, zonder dat haar verhaal gedwongen,\ngezocht of breedsprakig wordt. Aan het slot van deze laatste vertelling\nlezen wij -.\n„De wind omhelsde het haantje van den toren zoo hartelijk, dat\nhet er geheel van ronddraaide.\nHartelijk lachte het haantje om zijn onstuimigen vriend, en het\nheeft nog lang daarna den wind allerlei mooie geschiedenissen van\nde menschen daar beneden verteld."\nDat heeft Louise B. B. aan geen dooven verklapt; en het zal\nons niet verwonderen, wanneer wij binnenkort honderden kinderstemmen\nmet aandrang hooren vragen, waar de mooie geschiedenissen\nblijven, die het haantje van den toren aan den wind te\nvertellen had.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
Kindervreugd en kinderleed Louise de Nève