Notes |
["Aan den Heer Willem Bilderdijk, In antwoord op een Puntdicht, waarin hy my zegt, dat myne Werken hem Dichter hebben gemaakt.\n\n De zedigheid moet steeds het waar vernuft verzellen: Zij zet het in elks oog den schoonsten luister by: Doch, schoon ze ook in het myne op 't hoogst beminlyk zy, Ik moet voor deeze reis haar wel ter zyde stellen. De geest, die inderdaad iets groots heeft voortgebragt, Moet wel een kleine vonk van hovaardy bespeuren: 'k Denk, dat geen Tydgenoot zulks in my af zal keuren, En 'k wacht nog min verwyt van 't billyk Nageslacht. Myn zanglust heeft uw ziel in Dichtlust doen ontvonken; Zy vormde u, naar gy zegt. Hoe wensch ik haar geluk! Zoo ze immer op den roem van eenig werk mag pronken, Begaafde Bilderdijk, gy zyt haar Meesterstuk. 1780. J.C. de Lannoy"]
|