*art. in De Gids ARTICLE

Title *art. in De Gids
Is same as work *art. in De Gids
Author Pieter Nicolaas Muller
Reference
Place
Date 1880
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['HOoms (codes) XOX 397; XSX 398; XEX 399; XNFX 400\n\n[p.395]\n“Hare roeping getrouw, door Johanna van der Woude.\n\'s Gravenhage, Henri J. Sternberg. 1879.\n\nZijn Zuster, door M. van Walcheren. Amsterdam,\nP. N. van Kampen 8f Zoon. 1880.\n\nDe zoon van een der inderdaad slechts zeldzaam voorkomende\nDuitschers die in het — toch vrijwillig door hen gekozen — vreemde\nland hunner vestiging ook werkelijk burger willen worden, de heer\nGoschen, voor eenige jaren Minister der Kroon van Engeland en\nthans haar zaakgelastigde te Constantinopel, heeft daarom toch het\ngoede zijner Duitsche afkomst nog niet verloren. De koude en\nongevoelige Engelschman, zoo als zijn welgelijkend portret hem ons\nvoorstelt, is toch volkomen Duitscher gebleven in zijne behoefte aan\npoëzie en verbeelding, ja zelfs aan dat dwepende en onbepaalde zoodra\nhet hart den boventoon krijgt boven het hoofd, wat onze naburen\nzoo zeer kenmerkt. {women telling nations} De kleinzoon van den Leipziger boekverkooper\nheeft zeker dikwijls op de knie van vader en grootvader met ingehouden\nadem zitten te luisteren naar die Marchen en vertelseltjes\nvan feeën en nixen en kaboutermannetjes welke, in vroegeren tijd\nalthans, in Duitschland onmisbaar geacht werden voor de opleiding der\nkleinen en die deze met gretige ooren en geopende harten opvingen.\nGeen Duitscher, die niet opgegroeid is met Sneeuwwitje en Dornrbschen\nen den IJzeren Hendrik en hoe zij allen heeten mogen, die\nliefelijke speelnooten eener lang vervlogen jeugd. En dat ze diepen\nindruk maakten, dat bewijst de rede die een man als Goschen nog\nonlangs in het vo\'ór alles geld slaande Liverpool gehouden heeft,\nom die mannen van zaken toch te waarschuwen hunne kinderen nog\niets anders te leeren dan wat zij voor hun bedrijf, hun vak, hun\nkostwinning, noodig hebben. Hij, zelf aan \'t hoofd staande van een\nder grootste Londensche handelshuizen, daarenboven Minister, staatsman\ndus, de man alzoo uit wiens mond men weinig anders zou\nverwachten dan woorden van omzichtigheid en beleid en eigenbelang,\nhij predikt de behoefte aan middelen om de verbeelding\nvan hen vooral te wekken, die het dagelijksch brood enkel door\ndoodenden en slaafschen arbeid kunnen winnen. Hoe de oude\nDuitsche geest dus nog in hem leeft en weer wakker wordt, ja\nluide getuigt tot zelfs bij den Britschen egoïst!\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 395.\n"Livelihood is not life, and education must deal with the whók\n"life of man", zei hij terecht. Wek de verbeelding van ouden en\njongen, vul die met tooneelen van liefelijkheid en schoonheid, ontwikkel\nhet hart evenzeer als het hoofd, en ge zult den geest van\nden maar al te dikwijls door onverpoosden en zwaren arbeid afgetobden\nen afgesloofden man evenzeer versterken en zijn geluk verhoogen,\nals ge zijn lichaam in een weldadig en nieuw leven gevend\nbad dompelt door hem uit de werkplaats en veelal bedompte woning\nte jagen naar het open veld, alwaar lucht en beweging en verstrooiing\nen uitspanning hem als tot een nieuw mensch maken.\nLiever dan die brave Hendrikken en "mijn leeren is spelen", zegt\nhij, zijn mij de als door een tooverachtig waas omgeven beelden\nvan een Grimm, of de hoe ook onmogelijke maar toch inderdaad aanlokkelijke\npersonen, door wier mond een Cooper en anderen moed en\nwakkerheid wekken bij de jeugd. Niet het lezen van romannetjes\nraadt hij dus aan, want daarin ontbreekt maar al te veel juist die\nfantasie welke hij zoo onmisbaar acht. En dat photographisch teekenen\nvan het dagelijksch leven te volgen acht hij veeleer tijdverspilling,\nweinig op hebbende met schrijvers die niets anders kunnen\nweergeven dan wat hun oog eens zag en hun oor hoorde. De zoodanigen,\nbeweert hij, verwarren fiction met imagination.\nTegenover die in onze dagen van overdreven zucht tot onderwijzen,\nhelaas! zoo zelden gehoorde kreet naar de ontwikkeling\nvan het hart en de verbeelding, als ware \'t onnoodig dat de\nmensch zich telkens verfrissche door vrijelijk rond te dolen in een\nwereld van idealen en de werkelijkheid hem althans voor een poos\nuit hare boeien ontsla, werpe men mij niet de bekende uitspraak\nvan Hawthorne te gemoet, die juist met de meest typische romans\nvan "daily life" dweepte, met de boeken van een Anthony Trollope.\nIk erken \'t, aardig vergelijkt hij diens teekening der mannen en\nvrouwen met wie wij den roastbeef als nuttigen en de ale als\ninslorpen, bij een klomp van onze aarde dien een reus zóó snel\nafhieuw en onder een stolp bracht, dat de menschen die er hun\ndagelijksch werk op verrichten rustig hun gang bleven gaan en\nvan niets bemerkten, zoodat de toeschouwers hen geheel in hun\ngewone doen voor zich hadden. Maar wanneer hij er de verklaring\nop laat volgen dat hij nooit een enkelen van zijne eigene, zwevende\nromans, zou hebben willen lezen indien een ander die geschreven had.\n\n396 BIBLIOGRArHISCH ALBUM.\ndan wordt \'t ons duidelijk hoe diep de man die ons een Transformation\nen een House with the seven Gables, ja zelfs een Septimius\nschenken kon, het onderscheid gevoelde tusschen de kinderen zijner\neigene weelderige fantasie en die beefeaters en aledrinkers, van den\nonuitputtelijken Trollope. Neem echter, op de greep af, een van\ndiens romans ter hand, en wanneer ge het boek in \'t midden\nopenslaat, zal \'t u onmogelijk zijn te zeggen welken ge toevallig hebt\nopgenomen, omdat ze allen zoowat hetzelfde zijn. Maar neemt ge\ndie proef bij Hawthorne, dan aarzelt ge geen oogenblik, omdat zijn\nrijke verbeelding telkens weer nieuwe beelden en gedachten en\ntoestanden voor uwe oogen toovert.\nDie hartstocht der werkelijkheid begint ook op hét gebied onzer\nromanliteratuur afmattend te worden. Wij krijgen daarop nu toch\nwel wat al te veel personen "van gelijke bewegingen als wij", zoo\nals een geniaal tijdgenoot een zijner eerste romans zoo aardig doopte.\nZoodra die denkbeeldige lui, voor wie de schrijvers onze belangstelling\nvragen, dan ook maar in \'t minste afwijken van \'tgeen wij\ngewoon zijn dergelijke personen in onzen kring te zien doen, stooten\nwij er ons aan en noemen het boek onnatuurlijk. In Engeland zijn\ner van die vaste schrijvers over hertogen en markiezen en bals en\ndiners in hunne paleizen, zonder dat zij een van die hooge personages\nooit anders gezien hebben dan wanneer een opzichter in \'t\npark hun, voor een fooi, alle voorbij rijdenden aanwees, zoo als men\nvroeger de dieren in \'t beestenspel deed, maar daar ten minste een\nleeuw geen aap noemde, waartegen die gedienstige parkknecht volstrekt\nniet opziet. Hoe vermakelijk dan ook telkens de misgrepen\ndier schrijvers zijn, begrijpt een ieder, maar ook, hoe daaronder de\nindruk lijdt welken zij hun held of heldin willen laten maken.\nHadden die menschen meer fantasie en zich liever op dat vrijere gebied\nbegeven, hun werk zou gewonnen hebben, ook omdat het dan een\nuitvloeisel ware geweest van hun eigen gemoed. Het boek zou hun\nstempel hebben gedragen, \'t Is ook zoo gemakkelijk niet tot uitspanning\nte maken, wat wij dagelijks wel om ons moeten zien, soms\ndulden. En indien zij zich geweld aandoen om aan dat gewone iets\naantrekkelijks bij te zetten, dan geschiedt dat maar al te veel ten\nkoste der waarheid. Het bewijs daarvan ligt vóór ons.\nIn een zeer kleinen kring, meent Johanna van der Woude stof in\novervloed te vinden om voor het meisje harer verbeelding, dat aan\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 397\n"Hare roeping getrouw" heet te blijven (!), sympathie te winnen. Maar\nal dadelijk vervalt zij, zoekende naar een tegenstelling, tot iets gewrongens,\nwanneer zij een rechtzinnig predikant kiest voor een vader\ndie alleen voor geld en aanzien hart heeft en een huichelaar is in\nzijn hart. Daargelaten nog dat die keus zelfs de eer der nieuwheid\nmist, in den laatsten tijd eer een laffe hebbelijkheid zijnde, is ze\ngruwelijk onbillijk. Hebben dan de moderne predikanten misschien\nhet monopolie van eerlijkheid en achtbaarheid ? Mij dunkt, zij zelf\nzullen de eersten zijn om over zulk een bewering de schouders op\nte halen of, sterker nog, zij zullen \'t levendig met mij betreuren\ndat anonieme schrijvers de typen hunner huichelaars zoeken in een\nstand, die tot dusverre nog altijd met eerbied werd bejegend, \'t Is\ngeen bewijs van bekwaamheid, wanneer een schrijver het slechte van\neen zijner hoofdpersonen vooral moet teekenen door hem als ontrouw\nvoor te stellen aan een ambt, dat juist het kenmerk van\nvroomheid draagt. Daarenboven handelt deze man nergens als\npredikant. Hij had even goed rentenier of koopman of fabrikant\nkunnen zijn, zoodat \'t hier blijkbaar enkel te doen is geweest om\nhet ambt, als contrast. En evenmin is hij als de man der grooto\nwereld geteekend, hoewel dat wel de bedoeling is, want dan zouden\nnooit de laatste en eerste regels van blz. 8 en 9, II, aan de pen\nder schrijfster ontsnapt zijn.\nMaar als ik begin met deze grief tegen de schrijfster, en er\neen tweede op laat volgen door op te komen togen de herhaling\nvan twee ja drie volwassen kinderen die hun ouders duchtig de los\nlozen, dan wil ik daarom nog niet zeggen dezen roman met weinig\ngenoegen gelezen te hebben of\' dien laag te stellen. Integendeel\nbetreur ik \'t, dat een schrijfster die zooveel talent van schrijven en\nzooveel fantasie bezit, zich beperkt hoeft tot een zoo klein en nauw\ngebied waarop zij hare weinige personen te dikwijls en te veel onder\ntelkens gelijksoortige omstandigheden laat verschijnen, dan dat deze\nonze aandacht blijvend kunnen boeien. XOX Men zou die lui zoo graag\nuit hun kringetje willen jagen, opdat hun karakter zich eens flink\nkon ontwikkelen en er in die poppen wat leven kwam door zelfstandigheid.\nZij veranderen van omstandigheden niet uit vrijen wil,\nmaar door den wil der schrijfster, \'t Is onmogelijk, dat het schoolkind\nvan zoo even, in een omzien de wijze juffer wordt van weinige\ndagen later, en de pas nog vergode vader, na de vaeantie, eens\n\n398 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nklaps een harteloos man is. Daarenboven is \'t zoo moeielijk zich\neen luiteiaant-mauvais sujet gedurig als boetvaardigen huilebalk te\ndenken, terwijl die edele Maurits letterlijk niets doet en zegt, waaruit\nzijn geestelijke adel blijkt. Hoe een dragonderofficier zich vergaloppeeren\nkan aan zoo\'n zeurige juf, is eigenlijk van beide niet te\nbegrijpen, tenzij men alweer met mij erkenne dat niet de karakters\nzelfstandig handelen, maar de schrijfster voor hen.\nWat al kwaads, beweert ge allicht. En toch ten onrechte. Want\ninderdaad is het boek zoo aardig en zoo vlot geschreven en zijn\nvele der gedachten en beelden zoo gelukkig gegrepen, dat ik \'t\nhaast alleen aan ongeoefendheid wijt wanneer de personen die de\nschrijfster ten tooneele voert niet van vleesch en bloed zijn. Het\nalledaagsche leven schijnt zoo gemakkelijk weer te geven, en toch\nis dat juist zoo moeielijk vooral voor hen wier verbeelding hen\ngedurig buiten dien sleur en slenter drijft, er naar hunkerende\nom lustig en vrij te spelen en te stoeien met de opwellingen en\novertuigingen van een levendig en gevoelig hart. Wat is dat tooneeltje\nop school aardig geteekend en hoe verkwikkelijk is dat slot\nvan het boek, en hoe gelukkig steken beide af bij die tooneeleu\ntusschen vader en zoon, ook omdat niemand begrijpt welk eigen\nvoordeel de man kon hebben bij een rijken schoonzoon wiens beide\nouders nog leven, hoewel daarom toch de geheele roman draait. —\nVerlaat toch dien benauwenden kring van het huishouden, met die\nkopjes thee en dat lijven knippen en het kousen stoppen, en bedwing\nde weelderige lokken niet welke uwe fantasie u om de slapen dringen,\nal mogen ze u soms ook wat wild op de schouders fladderen,\nroept men der schrijfster haast wrevelig toe!\nPenserosa heeft \'t ons geleerd, hoe alleen de fantasie altijd weer\nnieuwe landen en beelden en toestanden ontdekt, om de eenvoudige\nreden, dat ieder mensch het monopolie heeft van zijn eigenaardige\ngevoelens en overtuigingen en die kweekt en ontwikkelt en tracht\ntoe te passen.\n"Schrijfster van Penserosa", dat heeft de jufvrouw uit Walcheren,\n— heetende zoo als de eerste de beste die het degelijke onzer\nnieuwe literatuur kent u dadelijk vertellen zal, — eenvoudig op\nden titel van een nieuw boek te zetten, om onmiddellijk verzekerd\nte zijn van een zelfs zeer ruimen kring van belangstellenden in\nelke pennevrucht van hare hand. XSX Geen klein voorrecht waarlijk,\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 399\nmaar volkomen verdiend. Bekroop de vrees mij eens door haar\n"van Kind tot Vrouw", dat zij in haar Penserosa te veel gegeven\nhad om het publiek op nieuw met een dergelijk geschenk te verrassen,\nhaar laatste werk: "Zijn Zuster", heeft mij wel voor goed\nvan die dwaling genezen. Want dat is inderdaad een fraai boek.\nWel worden wij ook hier binnen den engen kring van een klein\ngezin besloten, maar hoe leven al die personen welke zich daarin\nzoo geheel zelfstandig bewegen, hoe zijn al hunne handelingen\nniet alleen de natuurlijke maar veeleer de onvermijdelijke gevolgen\nvan hun geheele persoonlijkheid! Met de intrigue van het verhaal\ndweep ik niet, en toch vind ik het boek zoo mooi en volgde alle\nomstandigheden en tooneelen met zooveel belangstelling, dat mij\neigenlijk de ontwarring van dien knoop niet eens veel schelen kon,\nomdat de personen mij veel meer belang inboezemden dan hunne\nlotgevallen. XEX\nIs sterker bewijs te geven van een juiste teekening der karakters ?\nEn hoe keurig zijn menige tafereeltjes haast gepenseeld. Onwillekeurig\nmoest ik denken aan die aardige gravure, de lente voorstellende,\nwaar een jongen een meisje op een slingertouw wiegt\nte midden van bloesems en bloemen, toen ik het begin las. Wat is\ndie ontevreden zusterkring sprekend en toch eenvoudig weergegeven.\nWij wijzen dat troetelkind van gezin en omgeving als met den vinger\naan, en vinden \'t zoo natuurlijk dat hij die lastige zuster van zich\nafwijst, als zij dat beelderige poppetje waarop hij zoo smoorlijk\nverliefd is, lastig valt. Natuurlijk uit jaloezie! En dan zijn ontwaken\nuit den droom! Alweer dweep ik niet met de ontknoopingsscène\nin de sociëteit, maar toch zou ik dat tooneeltje ongaarne in\nhet boek missen, enkel om de teekening.\nWilde ik echter voortgaan op gelukkige tafereelen te wijzen, dan\nzou ik wel eenige bladzijden kunnen vullen. Want zonder in \'t\nminste den gang van het verhaal een oogenblik te storen of op\nallerlei bijpaden af te dwalen, geeft de schrijfster toch gedurig op\nzoo aanschouwelijke wijze haar gedachten weer en weet hare personen\nzoodanig te bezielen, dat men telkeus geneigd is nog eens te\nherlezen wat zoo juist door haar is uitgedrukt. In hoe menig gezin\nzal men de van Duyns terugvinden, met hun onbevredigde zucht\nnaar betere toestanden, maar zonder de veerkracht om zelf te winnen\nwat men te vergeefs van anderen blijft hopen. Mocht een Marianne\n\n400 BIBLT.OGRAPHISCH ALBUM.\nook daar als een reddende, engel optreden, toonende dat arbeid,\ndie voor anderen en ons zelven weldadig is, niet buiten, maar binnen\nons aller bereik ligt. Toch staat zij wijselijk niet voor ons als een\nTugendheldin, geenszins als eene van die reddende en helpende en\ntroostende Marthas welke de boekverkooper ons gemakkelijker leveren\nkan dan de werkelijkheid; integendeel, het persoontje dat een\nzegen is voor anderen heeft zelf een wil en een onverzettelijkheid,\ndie niet altijd even weldadig aandoen. Maar zo\'ó begrijpen wij het\nkarakter, en het boeit ons omdat het zoo volkomen waar is en uit\nhet leven gegrepen.\nOnwillekeurig roept men bij \'t lezen van dit boek uit: welk een\nzegen kan de vrouw zijn voor den kring waarin zij geplaatst is,\nen hoeveel nuttiger daar, dan aan stembus of in vergaderzaal. XNFX \nDe titel van het boek is zonderling. Misschien zullen velen dien\nzelfs veroordeelen als gezocht. Toch is hij volkomen juist, want\nenkel en alleen als zuster van den held, is Marianna van Duyn de\novermachtige hoofdpersone van het boek.\nEer zou ik opkomen tegen het gevaarlijke der motto\'s boven elk\nhoofdstuk, met hoeveel tact en zorg ze ook werden gekozen, of\nHeser, hoe vreemd dat ook klinken moge, juist omdat ze zoo uitnemend\nzijn. Immers wanneer men bij \'t beginnen van een nieuw\nhoofdstuk telkens weer eenige der meest uitnemende gezegden of\nuitspraken van de eerste schrijvers leest, wordt de verwachting zoo\nhoog gespannen, dat elk auteur moeite zal hebben die niet te leur\nte stellen. Het bewijs: veel en goed gelezen te hebben is gegeven,\nmaar of \'t oordeelkundig is aangebracht, daaraan twijfel ik.\nFiction en imagination niet met elkaar te verwarren, waarschuwt\nGoschen. Maar ze hand aan hand te doen gaan, dat zal hij zeker\nuitnemend vinden. En aan dat voorschrift hebben beide schrijfsters\nvoldaan, vooral de laatste.”\n\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))\n\nhist.mrt14']
comments on work Hare roeping getrouw
In this reception

No persons found

Via received works
Hare roeping getrouw Sophia Margaretha Cornelia Junius