*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Unknown journalist (to be identified)
Reference
Place
Date 1839
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['recensie van vert.\r\n\r\nzie art. Irene Visser, 2004\r\nalso via scriptie Francien Petiet, UvA, 2002 – jws 11 05\r\nalso via Kuipers\r\nalso mentioned in Riewald/Bakker 1982, p. 224\r\n\r\n[p.146]\r\nII. HOPE LESLIE is een tafereel van geheel anderen aard. Groept\r\nalles zich in Linwood om de vrijheid, hier is de godsdienst de\r\nhoofdgedachte. Zoo min echter .het eerste werk. eene opzettelijke\r\nverdediging van eenig staatkundig stelsel is, wachten ons in dit\r\ncene reeks van bespiegelingen over de voortreffelijkheid van deze of\r\ngeene sectenleer. Miss SEDGWICK ontleent der tijdvakken, waarin zij\r\nhare verdichtselen plaatst, het belangrijkste; ten harent, omstreeks\r\nde helft der Zeventiende Eeuw, bij Puriteinen, kon het niet anders of\r\nhet moest eene vrome kleur .dragen. Wij hebben niets tegen dezen\r\ngodsdienstijver, waar hij, als bij onze Schrijfster, met verdraagzaamheid\r\nhand aan hand gaat Miss SEDGWICK was kunstenaresse genoeg,\r\nhare heldin, HOPE LESLIE, in onbekrompenheid van begrippen boven\r\nharen tijd te schetsen, en het- is geen harer minst gelukkige\r\ngrepen, dat juist te groote edelmoedigheid van HOPE\'S zijde, haar\r\nlevensheil op het spel zet. Hoe ? Dit mag bij de. lezing blijken,\r\nge hebt mij niet zoo lang geduldig aangehoord, indien gij tot\r\ndie romanlezers behoort, welke in eene recensie slechts een geraamte\r\neischen.\r\n, Er is een element in dezen roman, waarvan wij nog met geen-"\r\nwoord gewaagd hebben, en waaraan hij echter nieuwe schoonheden\r\nverschuldigd is: het zijn de Wilden. Beweer niet, dat gij ze\r\nuit de verhalen van COOPEH kent. Hun eerste optreden heeft hier\r\niets ongemeen belangrijks. Gij treft ONECO en NAJAWISCA, van den\r\nstam der Pequods, in dienstbaren staat, in het huis van den vader\r\ndes romanhelds EVERELL FLETCUER aan. MAJAWISCA, de dochter der\r\nnatuur, leert de blanken liefhebben en als later haar vader den\r\ndood zijner gade, den ondergang van zijnen stam, den moord zijns\r\nzoons, op de moeder van FLETCHER, op haar pleegkind FAITH LESLIE,\r\nop haar zoon EVERELL wreken wil, pleit en. bidt zij voor hen ,\r\nbij den wraakgierigen MONO.NOTTO. Hare woorden noch hare tranen\r\nbaten, de demoedige, maar belangrijke Mevr. FLETCHER wordt vermoord,\r\nEVERELL en r u i n worden door de Wilden medegenomen.\r\nEn als MOKONOTIO eindelijk besluit EVERELL te slagten, wie redt\r\nhem dan?\r\n«Anderen, die gruwzamer en heviger waren, zwaaiden hunne\r\nmessen, toen het oude opperhoofd der Pequods zijne rampen en\r\nde hem aangedane wreedheden schilderde, en zij zouden den knaap\r\nhebben doorboord, wanneer MONOSOTTO hen niet had wederhouden\r\nmet de woorden:\r\n»»Neen, broeders! dat is mijn werk, — hij sterft door mijne\r\n[p. 147]\r\nhand, — voor mijnen eerstgeborenen, — leven voor leven, —\r\nbij sterft door eenen enkelen slag; want zoo werd ook\'wy» zoon\r\ngeveld. Het bloed onzer vijanden vloeit door zijne aderen. Hij\r\nheeft de kleur, maar niet de ziel der blanken, wier dankbaarheid\r\naan den verdwijnenden nevel — wier trouw*aan een dor en\r\nbreekbaar riet gelijkt. Schoon hij nog slechts een knaap is, vocht\r\nhij echter voor zijne moeder, gelijk een arend voor zijne jongen.\r\nIk beschouwde {sloeg hem gade) op onze wandeling (of onzen togt)\r\nover de bergen; het bloed vloeide hem van de voeten, maar geen\r\ngeluid van zijne lippen verried zijne smart.\r\n«MONONOTTO versierde zijn offer met lofspraken, gelijk de ouden\r\nhet hunne met bloemen. «Hij zwaaide zijn bijl over het hoofd van\r\nEVERELL, en riep vrolijk: »Zie, hij verbleekt niet. Zoo stond mijn\r\nzoon, toen zij de sabel over hem zwaaiden, en hem wilden dwingen\r\nzijnen vader te verraden. Broeders! mijn volk heeft mij gezegd\r\n, dat ik voor mijne vijanden het hart cencr vrouw in den\r\nboezem dragc; hierover zult gij uitspraak doen. Ik wil het bloed\r\nvan dezen Engelschen knaap tot den laatsten .druppel vergieten,\r\nen vleesch en been voor de honden en wolven werpen."\r\n»Hij gaf aan EVERILL een teeken om neder te knielen, en zijn\r\naangezigt naar de aarde te keeren. In deze stelling, houding kon\r\nde knaap de rigting der bijl op zijnen hals niet zien. EERELL\r\nzonk op zijne knieën, geenzins echter om \'Noor het behoud van\r\nzijn leven te smeeken, maar om zijne ziel aan God te bevelen.\r\nHij vouwde zijne handen, — hij sprak niet, hij kon niet spreken.\r\n»0p dit oogenblik brak er een zonnestraal door de wolken en\r\nviel op EVERELL\'S voorhoofd en haar, welke daardoor als met eenen\r\nopenbaren glans schitterden. De Wilden hieven een vreugdekreet\r\naan.; die straal was hun een teeken, dat het offer daaihoven aangenomen\r\nwerd. EVERELL boog zich dieper en drukte zijn voorhoofd\r\ntegen de rots. MOSOKOTTO hief het doodelijk wapen op, — toen\r\nMAJAWISCA van de zijde der rots toespringende, haren arm over den\r\nnek van EVERELL uitstrekte en : «Houd op !" riep. Het opperhoofd\r\nhad echter aan zijnen slag reeds alle kracht en rigting gegeven;\r\nde scherpe bijl hieuw IUJAWISCA\'S arm af, en EVERELL bleef onverzeerd.\r\nMOIVOSOTTO wankelde van ontzetting, en zonk weldra bewusteloos\r\nneder; de Wilden hieven een vreesselijk geschreeuw aan,\r\nen drongen zich om EVERELL en MAJAWISCA heen.\r\n»Terug!" — riep zij, — »ik heb zijn leven met het mijne gekocht;\r\n— vlied EVERELL! — neen, spreek niet, vlied, — ginds\r\nheen, naar het Oosten!" riep zij met meer hevigheid. •\r\nDe krachten van EVERELL waren door de snelle afwisseling van\r\ngewaarwordingen verlamd; — hij gevoelde slechts dankbaarheid\r\nen bewondering voor MAJAWISCA. Bewegingloos staarde hij haar aan.\r\n11 *\r\n[p.148]\r\n»»Zoo sterf\'ik dan vruchteloos!" riep zij in volle vertwijfeling\r\nuit. Hierdoor kreeg EVTSRELL zijne volkomene zelfbewustheid weder.\r\n-Hij drukte haar aan zijn hart, keerde zich toen\' eensklaps\r\nom en verdween. Niemand volgde hem. De stem der natuur\r\nontwaakte in ieder hart, en allen stemden in met den wensch,\r\ndien MAJAWISCA hem nog nazond: »God behoede u !"\r\n»Het kwam aan allen zoo voor, alsof zijne redding door bovennatuurlijke\r\nmiddelen was bewerkt geworden. Alle — zelfs de\r\nkoudste en wreedste Wilden bragten aan MAJAWISCA hunne bewonderende\r\nhulde toe, en beschouwden het heldhaftige meisje als een\r\nwezen van e\'ene hoogere natuur." bl. 94.\r\nZeven jaren verloopen tusschen dit tooneel en de gebeurtenissen\r\ndie ons vervolgens verhaald worden. Wij zijn geene bewonderaars\r\nvan dergelijke voorspelen; welligt dragen zij tot de duidelijkheid\r\nbij. Hunne navolging duiven wij echter niet aanbevelen, de\r\nRomandichter mag. geen Kronijkschrijver worden. Doch waartoe\r\ndeze opmerking.? Onze bladen zullen de eer niet \'hebben onder\r\nde oogen van Miss SEDGWICK te komen. Mogten wij ons hiermede\r\nvleijen ,- wij zouden bescheiden aanmerken , dat Sir pnuir\r\nGARDittER en zijn paadje ROSA poppen zijn, zoo dikwijls door de\r\nmiddelmatigheid aan den\' dans -gezet\', sedert BVRON goed vond in\r\nzijnen SARA een veimomd meisje op te voeren, dat zij geen diagelijkeri\r\npas meer kunnen maken. Wij zouden het der verlichte\r\n"Vrouw in bedenking geven, of het geene onveidraagzame partijdigheid\r\nteekeht, dat in de Romans van Protestanten, de rol\r\nvan boeven, als don gratuit, aan Roomsch-Catholijken wordt bedeeld?\r\nThans keuren wij, ondanks het historische der figuur en\r\nde verwikkeling, die zij der intrigue geeft, deze personen af; ten\r\nonzent had men Sir PIUI-IP zeker nog Jezuit bovendien gemaakt.\r\nEischte de billijkheid, \'dat wij deze feilen niet verzwegen, wij\r\nbeijveren ons hulde te doen aan de oorspronkelijke wijze waarop\r\nïAim LESLIE , het Christenmeisje, dat de gade van den Wilde ONECO\r\nis geworden, in dezen roman bij haar gesprek met noPE woidt\r\ngeteekend. Miss SEDGWICK verdient lof, dat zij \'de dochter der\r\nbeschaving niet weder uit de wouden heeft terug gehaald: haar\r\nniet, als cer.e andere Missionaris op het papier heeft bekeerd.\r\nAlles wat menschelijk is, leert den -mensen !\r\nWij zijn zeker, dat onze Lezeressen haar da\'nk zullen zeggen\r\nvoor de schoonc schilderij der Puriteinsche ESTHER ; zulk een treffend\r\nbeeld van zelfverloochening dés harten, ondanks bekrompenheid\r\nvan •erstand, kon slechts\' de hand eener echt Christelijke\r\nVrouw schetsen.\r\nDe oude en de jonge FLETcnER,-en Mr. WINTHROP, en Mr. CRADOCK\r\n, de mannen uit dit boek.. .•. maar zijn zij niet beschreven\r\n[p.149]\r\nin het boek genaamd: II.OPE LESLIE, uitgegeven te Deventer,\'bij\r\nM. «ALLOT , 1838 ?\' -\r\nWij gelooven dat de Vertaler van dien Uitgever, niet het Engelsch\r\noorspronkelijk, maar ecne Duitsche navolging ter overbrenging-\r\nin onze taal heeft gekozen. Immers, waaraan anders zijn de\r\nGermanismen toe te schrijven, welke den juist niet keurigen ,\r\nmaar vrij vloeijenden stijl ontsieren? De uitgave-verdient wegens\r\nhare netheid lof, schoon er wat veel op een bladzijde staat en\r\nhet boek voor leesgezelschappen passender zoude zijn, indien het\r\nin twee stukjes ware uitgegeven. Het vignet, naar eene teekening\r\nvan CRAETVAÏVGBR, zouden wij slechls hebben te prijzen, indien alle\r\nbeeldjes zoo uitmuntend geslaagd waren als dat van IAITU LESLIE.\r\nMAJAWISCA getuigt, dat de Schilder den teks.t niet las; hij had\r\nhaar anders niet beide armen laten behouden. HOPE LESLIE en\r\nONECO, zijn mislukt; zullen onze jeugdige zonen van APELLES dan\r\nnooit leeren begrijpen, dat de schilderkunst bij dergelijke onderwerpen,\r\nslechts de onderdanige dienares der Roman-poê\'zij moet\r\nzijn? Indien zij ons dan ten minste in ruil van dichterlijke gedachten,\r\nbevallige vormen gaven, maar deze HOPE LESLIE!- Waafr\r\nlijk, de Gids schijnt tot nog toe, voor drie-vierde onzer Schilders\r\nden dooven te hebben gepredikt.\r\nEn nu hebben wij nog slechts, eene bede: dat men geen verderen\r\narbeid van Miss SEDGWICK vertale, dan met oordeel des\r\nonderscheids!"\r\n\r\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
Hope Leslie: or, Early Times in the Masschusetts Catharine Maria Sedgwick