*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Michiel Johannes de Goeje
Reference
Place
Date 1866
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.597]\n“B1BLIOGRAPHISCH ALBUM. 597\nLetters from Egypt,by Lady Duff Gorden. London, 1865.\n\nHet was tot herstel cener zwakke gezondheid, dat Lady Gordon\nin October 1862 naar Egypte vertrok, waar zij, een uitstapje\nnaar Marseille uitgezonderd, twee en een half jaar vertoefd heeft.\nVer het grootste gedeelte van dien tijd bracht zij door te Luxor\n(El-Uksur), in de nabijheid der ruïnen van Thebe, te midden van\nArabieren en Kopten, wier levenswijze zij aannam en door wie\nzij als eene zuster bemind werd. Wij leeren haar uit deze brieven,\ndeels aan haren echtgenoot, deels aan de vriendin geschreven,\ndie dezen bundel heeft uitgegeven, kennen als eene zeer beminnelijke\nen hoogst ontwikkelde vrouw, • merkwaardig vrij van vooroordeelen,\nzonder pretensies, en met een hart, zooals men slechts bij\nde edelsten van hare sexe aantreft, waarin plaats is voor al het\nlijden en al de vreugde harcr broederen en zusteren. Zulk eene\nvrouw, en zij alleen, is in staat de slagboomen te ontsluiten, die\nden \' Moslim van den Christen, den Oosterling van den Europeaan\nscheiden. Voor haar openen zich huizen en harten; zij leert het\ninwendige leven des volks kennen zooals geen reiziger dit vermag.\nBij hare mededeelingen over Cairo, de levende Duizend en ée\'ne\nNacht, zooals zij de stad met juistheid betitelt, zal ik niet stilstaan.\nAlleen troffen mij hare opmerkingen omtrent "de veelbesproken vuilheid"\nder Arabische bevolking. Een mijner Grienden, die verleden\njaar eenige weken te Caïro doorbracht, schreef mij dat hij meermalen\ngelegenheid had gehad om dé groote nauwkeurigheid van Lane,\nden bekenden schrijver van "the Manners and Customs of tbe modern\nEgyptians", te bewonderen, doch dat deze niet genoeg de vuilheid\nen smerigheid der menschén , huizen en straten had doen uitkomen.\nHij denkt dat Lane er langzamerhand aan gewend is geworden,\nen geeft verscheidene staaltjes om zijne eigene bewering te\nbevestigen, o. a; dit, dat men zooveel kinderen ziet, met een korst\nvuil om de oogen, waarop een dozijn vliegen heel vreedzaam zit te\nzuigen, zonder dat de moeders een hand uitsteken om die dieren te\nverjagen. Daarentegen zegt Lady Gordon: "ik onderstel dat men\nmij bepaald van paradoxen zal beschuldigen , wanneer ik de. veelbesproken\nvuilheid ontken. De nauwe, vochtige, door ouderdom gebruinde,\nmet een korst van stof bedekte, ongeplaveide straten van\nCairo zijn aangenaam\' als rozen, vergeleken met die van het "centrum\nder beschaving"; bovendien eene Arabische menigte stinkt niet,\nzelfs onder deze zon. — De menschén zijn in lompen gehuld, slordig\n\n598 ËIBLIOGRAPBlSCH ALBÜM.\nen met stof bedekt, maar zij wasschen zich het lijf en verspreiden\nnooit die walgelijke menschenlucht, die ons in de beschaafdste landen\nvan Europa ergert." En later: "de zoogenaamde vuilheid is\nslechts groote armoede. De arme zielen zijn zoo zindelijk als Nijl\nslijk-en-water hunne lichamen maar kan maken, en zij hebben geen\ntweede hemd , noch eenig bed dan gedroogde klei." En zoo verder.\nHet is moeilijk hier een oordeel te vellen , maar toch misschien niet\nonmogelijk. Mijn vriend was te Caïro in de heete Julidagen; de\nbrieven door Lady Gordon uit Caïro gedateerd, zijn in lente of herfst\ngeschreven. Voor stof en ongedierte maakt dit verschil van jaargetijde\nzonder twijfel een groot onderscheid. En wat de «persoonlijke\nreinheid betreft, zelfs voor het genoemde feit van de verwaarloozing\nder kinderen is eene verklaring te vinden. Een bijgeloof, dat door\neiken Egyptenaar gedeeld wordt, is, dat het oog des benijders een\nzeer schadelijken invloed uitoefent. Lane verhaalt daarover o. a.,\ndat een zijner Egyptische vrienden zich bij hem beklaagde dat de\nPasja zijn vleeschmonopolie had opgegeven, zoodat de slagers nu\nvoor eigen rekening slachtten. "Want," zeide hij, "het is waarlijk\naanstootelijk, zulke heerlijke schapen met staart en al op deze wijze\naan ieders blik blootgesteld te zien, zoodat ieder voorbijgaand bedelaar\ner afgunstig op kan worden; men kan wezenlijk even goed vergif\neten, als zulk vleesch." Lane\'s eigen kok waagde het ook niet van\ndat vleesch te koopen, maar getroostte zich de wandeling naar een\nander deel der stad, om bij een man te koopen, die zoo voorzichtig\nwas zijne waar binnenshuis te houden. Vrees voor het booze oog,\nziedaar hoogstwaarschijnlijk ook de sleutel tot het schijnbaar onnatuurlijke\ngedrag der Egyptische moeders jegens hare lievelingen.\nMen moet zich inderdaad geheel in de denkwijze van een volk hebben\nkunnen verplaatsen, om bij zulke voor ons aanstootelijke verschijnselen,\nonzen standaard niet toe te passen en niet een voor dat volk weinig\nvleiend besluit te trekken. Lady Gordon geeft een ander voorbeeld.\nMen zal een Arabier bijna altijd, als hij het een of ander voorwerp\naan een der tegenwoordigen toebehoorende prijst, er hooren bijvoegen\n: "maar ik, of mijne vrouw en dochters bezitten dit of dat t\nwat nog prachtiger of kostbaarder is," en daarover uitweiden. Deze\nin onze ooren onaangename blufferij is enkel en alleen beleefdheid.\nHij wil slechts duidelijk laten zien dat hij niet afgunstig is, opdat\nde bezitter niet bang voor het nijdige oog behoeft te zijn. — Men\nverbaast zich de familie van een man , die slechts eene armoedige\nhut bewoont, zonder bedden, stoelen, tafels en bijna zonder keukengereedschap,\nmet zooveel kostbare versiersels bedekt te zien. IJdelheid\nzal er wel iets mede te maken hebben, maar enkel ijdelheid is\nhet niet. De waarheid is, dat er geen veiliger middel van oppotten\n\nBIBLIOGBAPHISCH ALBUM. 599\nis. — Vele reizigers spreken over de luiheid der Arabieren. Lady\nGordon komt daar met nadruk tegen op. Ja, zij zijn lui, als zij\ndoor den Pasja of zijne handlangers uit hun dorp gesleurd worden,\nom misschien etlijke dagreizen verder aan kanaal of spoorweg te\narbeiden, waar het loon nauwelijks toereikend is om hun honger te\nstillen en waar stokslagen aan de orde zijn. Maar men zie hen aan\nhun eigen werk of in dienst van een redelijk man, die den arbeid\nbetaalt, dan werken zij zooals geen Europeër doet. — Zij liegen en\nbedriegen — ja , maar het eerste geschiedt meest uit vrees. "Zij\ndurven geen verschil van meen ing uiten tegen een Europeaan en zeggen\nvaak een leugen om zich te redden van verlegenheden, waarin blinde\ngehoorzaamheid hen dikwijls gebracht heeft." En wat het andere\nbetreft, zij zien de Engelsche reizigers doen wat alleen de grootste\nPasja\'s doen , b. v. voor zich alleen een boot huren; zij besluiten\ndaaruit dat hun rijkdom onmetelijk is. En bovendien in het Oosten\nis het niet de verkooper of verhuurder, maar de kooper of huurder,\ndie den prijs bepaalt. De eerste noemt maar een prijs in \'t wild,\neen maal of tien te veel , als opening van den handel. Een\nvreemdeling, die de helft afdingt, betaalt nog vijfmaal de waarde.\nMaar hij , die de gebruiken des lands kent, zet zich rustig op de\nbank des koopmans neder, drinkt dien3 koffie, rookt zijn pijp, en\nblijft geduldig wachten tot de handelaar eindelijk, als alle kunstgrepen\n— de plechtige verzekeringen, het beroep op de omstanders —\nvruchteloos gebleken zijn, tot het voorgestelde cijfer nadert.\nMaar deze uitweiding is reeds lang genoeg geworden. Het is tijd\nLady Gordon te volgen, wanneer zij zich, door een reis van eenige\ndagen, uit het midden der levende Noeroddin\'s en Aladdin\'s verplaatst\nheeft in een ander stuk levende geschiedenis, maar thans tientallen\neeuwen terug. Hier is Abraham, omringd door zijn gezin en\nzijne kudden, gastvrij als van ouds; Sara en Hagar ontbreken niet;\nginds ziet men Boaz op den akker of op den dorschvloer; daar komt\nRebekka met de kruik op hoofd of schouder en nadert Eliëzer; zelfs\nMelchisedek, de prototype der verdraagzaamheid, wordt niet gemist.\nDoch daar is ook Jacob, die aan Farao zegt, dat de dager) der jaren\nzijns levens weinig en kwaad geweest zijn; daar is Josef, die\nde schaarschte van de volgende jaren vooruitziet en het koren opkoopt,\nzoodat de arme onderdanen nog meer Farao\'s knechten worden;\ndaar is Mozes, die in ijver ontsteekt voor zijne broederen en\nParao\'s belastingheffer en werfofficier doodslaat; daar is zelfs Mirjam,\ndie haren krijgszang met de tamboerijn begeleidt.\nDe bevolking van het dorp, waar Lady Gordon zich vestigde, bestond\nvoor \'t grootste gedeelte uit Arabieren, die Moslims en Kopten,\ndie Christenen zijn. De laatsten trokken haar het minst aan,\n\n600 BIBLIOGBAPHISCH ALBUM.\nZij zijn zeer bigot en wel in \'t bijzonder haten zij alle andere Christenen;\nhunne gemoedsstemming is somber; gierigheid en huichelarij\nzijn de ondeugden van velen hunner, en naar omstandigheden zijn\nzij kruipend of despotisch, evenals hunne bigotterie met dronkenschap\nen losbandigheid afwisselt. Dit is het oordeel van Lane over\nde afstammelingen der oude Egyptenaren. Zoo ongunstig is dat van\nLady Gordon niet; zij beperkt het namelijk tot den lageren stand\nen de priesters, hoewel zij meermalen zegt, dat de Kopt de aangeboren\nwellevendheid mist, die den Arabier overal kenmerkt.\nJuist hierdoor trokken al dadelijk de laatsten haar zoozeer aan.\nZij uit telkens hare verbazing van zelfs in de armoedigste hut den\n"perfect gentleman" aan te treffen. De ridderlijke eerbied, welken de\nedele Arabier voor elke vrouw heeft, werd aan de "Sitt Inkelizïeh"\nin dubbele mate bewezen en verhoogde den gunstigen indruk. Omgekeerd\nwist zij door hare vriendelijkheid, door hare gesprekken, door\nde verpleging der zieken de harten harer Moslimische dorpsgenooten\nte winnen, en weldra werd zij hun als eene zuster en zoo geheel\neene Bint el-Beled (dochter des lands), dat zij in een harer laatste\nbrieven schrijft over het ongelukkig lot van "ons, arme fellahs".\nLane spreekt over de Arabische fellah\'s lang niet in zoo gunstige\ntermen als de schrijfster dezer brieven, maar hij had vooral het oog\nop de bevolking der Delta, die haar ras niet zoo zuiver heeft gehouden\nen langer onderdrukt is dan de Arabieren van Opper-Egypte,\ndie veel onafhankelijker en manlijker zijn. Mag Lady Gordon ook\neen weinig geïdealiseerd hebben, aan verdichting kan men niet denken.\nDe vriendin, die hare brieven heeft uitgegeven, zegt daarover:\n"Aan deze ruime en verdraagzame menschlievendheid is de schrijfster\nhaar vermogen verschuldigd om gedachten en gevoelens te begrijpen,\nonverstaanbaar voor de meeste Europeers; om het punt te zien waar\nde veruiteenliggende maar convergeerende stralen der waarheid elkander\nontmoeten ; om die trekken der natuur te voelen, die de geheele\nwereld tot ééne familie maakt. Zonder twijfel zal hare bewondering\nvoor hare Arabische vrienden menigeen overdreven of ongegrond\nvoorkomen, en de toegevendheid waarmede zij sommige hunner\ngebruiken beschouwt, als buitensporig. Maar haar doel was niet om\nte laken, maar om te verstaan, en het eerste en onmisbaarste vereischte\nhiervoor is volstrekte onpartijdigheid. Niemand kan dat ver»\nstaan wat hij met een gevoel van tegenzin nadert."\nEen van de merkwaardigste persoonlijkheden uit hare omgeving\nwas Sjeikh Joesof, haar leermeester in de Arabische taal, "het aangenaamste\nschepsel in blik en manier, dat ik ooit aanschouwde, zoo\nrijn beschaafd en zoo eenvoudig," schrijft zij aan haar echtgenoot.\n"Ik wou dat ik Joesof voor u kon photographeeren; de gevoelens\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 601\nen vooroordeelen en denkbeelden van een beschaafden Arabier, zooals\nik die langzamerhand leer kennen, zijn merkwaardig buiten vergelijking.\nHet meest in \'t oogloopende is de zachtheid en fijnheid\nvan gevoel, de vrees om iemand te kwetsen. Een paar dagen geleden\nmaakte ik hem mijne excuses, daar ik onnadenkend het "Salam\naleikom" beantwoord had, dat hij natuurlijk tot Omar (haren Moslimischen\ndienaar) richtte en dat voor Moslems sacramenteel is. Joesof\nkreeg een kleur als vuur, raakte mijne hand aan, kuste de zijne\nen zag er bepaald ongelukkig uit. — Gisteravond kwam hij binnen\nen verraste mij door een "Salam aleiki" tot mij gericht; hij had er\nblijkbaar over nagedacht, of hij het wel tot mij mocht zeggen, en\nwas tot de conclusie gekomen, dat het niet verkeerd was. "Zekerlijk,"\nsprak hij, "het is goed voor alle schepselen Gods om vrede\n(salam) tot elkander te zeggen." Tot zulk een besluit zou een onopgevoede\nMoslem nooit gekomen zijn. Omar zou voor mij bidden,\nwerken, liegen, ja alles doen, zelfs geld opofferen; maar ik twijfel\nof hij het "salam aleikom" tot iemand dan een Moslem zou uiten.\nIk antwoordde wat ik gevoelde: "vrede, o mijn broeder, en God\nzegene u." Het was alsof een Katholiek priester door menschlievendheid\ner toe gebracht was om de communie aan een ketter aan\nte bieden."\nIn geen van de volgende brieven verliest Sjeikh Joesof iets van\ndit beminnelijk karakter; zijne ware vroomheid, zijne boven geloofsverdeeldheid\nverheven menschenliefde worden bijna in eiken brief\ndoor eenig voorbeeld of gezegde bevestigd. Uit zijn voorbeeld is\nvoor menigeen ook in ons land nog wat te leeren. Eens sprak hij\nmet Lady Gordon over den lust der menschen om proselyten te maken,\nen ik, verhaalt zij, uitte die eeuwige bêtise: "o, maar zij meenen\nhet goed." — "\'t Is waar, o Lady," antwoordde hij: "misschien\nmeenen zij het goed, maar Allah zegt in den verheven Koran, dat\nhij, welke die Christenen beleedigt of kwelt, wier gedrag niet slecht\nis, alleen ter wille van den godsdienst, nimmer de geur van het paradijs\nzal inademen. Nu, als de menschen beginnen een ander van\ngeloof te doen veranderen, is het uiterst moeilijk voor hen, ze niet\nte beleedigen of te kwellen; en daarom vind ik dat het beter is er\nzich geheel van te onthouden, en zie liever dat de Christen een goed\nChristen en de Moslim een goed Moslim is." — "Geen wonder,"\nlaat de schrijfster volgen, "dat een vrome oude Schot mij laatst verhaalde,\ndat de waarheid, die ongetwijfeld in den Islam bestond, het\nwerk van Satan was en dat de vlemd l zijne dienaars waren. Die\ngoede, heilige Joesof, een dienaar van Satan! Ik geloof werkelijk\nDe geleerden. Het enkelvpud is alim.\n\n602 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\ndat ik eenige "Moslimische nederigheid" geleerd heb, want ik verdroeg\nzijne aanmerkingen, zonder met hem te disputeeren. Maar\nalsof Satan zelf het zoo wilde hebben, de faMh\'s waren juist bezig\nin de zaal den Koran te lezen, en Omar, die dien dag een hhatrnéh l\ngaf op eigen kosten, kwam binnen en bood den Schot beleefd eenige\nlekkernijen aan, voor de gelegenheid klaargemaakt."\n"Mijne conclusie," zegt Lady Gordon elders, "is de kettersche\nmeening, dat het ongerijmd is, hier van bekeering te droomen, ja,\nwat meer zegt, verkeerd. Al wat noodig is, is verspreiding van\nkennis en opvoeding, eD de godsdienst zal zichzelf zuiveren en ontwikkelen;\nde elementen zijn dezelfde als die van het Christendom,\nevenals dit door ascetisme en onverdraagzaamheid bedorven wordt.\nHet geloof is eenvoudiger en er zijn geen priesters\'\'\nEr is niets dat den blik zoo verruimt en het vergif der onverdraagzaamheid\nzoo van kracht berooft als andere volken en vreemde\ngodsdiensten te leeren kennen. Wat schermen wij niet met "Christelijke\ndeugden", alsof men Christen moet zijn om die deugden te\nkunnen betrachten. Was Jezus van Nazareth niet een Jood ? En\nnoemt niet de Moslim juist die verhevene hoedanigheden, welke de\nedelsten van ons geslacht bezitten, "Moslimische deugd?" Het hoogste\ncompliment, dat een hooggeëerd, achtenswaardig Moslim Lady Gordon\nwist te geven, toen zij zich door geen vrees voor besmetting had\nlaten terughouden om in de armste hutten troost en hulp te komen\nbrengen, was dat zij de liefde eener Moslima had getoond, waarvoor\nAllah haar zou beloonen ; dat zij behoorde tot Christenen, die welke\n"leiding hebben ontvangen" en van welke onze heer Mohammed gezegd\nheeft, "dat zij geen hoogmoed hebben, dat zij in goede werken\nmet elkaar wedijveren en dat God hunne belooning zal vermeerderen."\nEen oude man kleedde het aldus in: "o Lady, waar gij ook\nbegraven wordt, gij zult zeker in een Moslim graf liggen." Want\nhet geloof\' is, dat als een booze Moslim sterft, de engelen hem uit\nzijn graf nemen en een braven Christen in zijne plaats leggen, zoodat\ndeze zeker is van zijn eeuwig behoud.\nHet is bijna onnoodig hierbij te voegen, dat deze mate van verdraagzaamheid\nop verre na niet aan eiken Moslim behoort. De Arabieren\nonderscheiden zich daardoor in \'t algemeen gunstig; geheel\nanders is het met andere Mohammedaansche volken gesteld. Lady\nGordon had er zelve een treurig bewijs van, hoe een negermeisje,\ndoor haar opgevoed en aan haar gehecht, door den invloed van Maghribijnsche\nMoslims geheel van haar, als Christin, vervreemde. Zij\nroept bij het verhaal daarvan bijna met bitterheid uit: "hoeveel ge-\nFeestelijke voorlezing van den Koran.\n\nBIBLIOGBAPHISCH ALBUM. 603\nmakkelijker is het, iemand het slechte van eenen godsdienst in te\ngieten dan het goede."\nDe jaren 1863 en 1864 waren voor Egypte recht treurig. De\nveepest, die thans hier hare offers eischt, woedde er zoo ontzettend,\ndat de landbouw, die bijna uitsluitend met ossen gedreven wordt,\nbijkans stil stond, terwijl de prijs der levensmiddelen verdriedubbelde.\nNatuurlijk werd de ramp aan de regeering geweten, tout\ncomme chez nous, en door de vromen als eene straf des hemels\nverklaard. Misschien had het goevernement betere maatregelen van\nvoorzorg moeten nemen, maar het is geen wonder, dat de arme fellah\nook de aansprakelijkheid voor deze volksramp toeschreef aan\nzijne beheersohers, aan wie zij zooveel kwaads te danken hebben.\nAan allerhande groote en kleine knevelarijen staat de bevolking des\nNijldals steeds bloot en verzet is onmogelijk. Caïro is de eenige\nplaats, die weerstand kan bieden; de regeering zorgt er dus voor de\nbevolking dezer stad in eene goede luim te houden. De hoofdstad\nwordt gevoed met den roof der plattelandbewoners. Het bebouwde\nland aan beide oevers der rivier, is smal en niet dicht bewoond.\nSamenwerking is daardoor onmogelijk en bij het minste verzet stuurt\nde Pasja zijne troepen om het weerspannige dorp "als met een bezem\nweg te vegen." Lady Gordon beleefde daarvan een treurig\nvoorbeeld niet ver van hare woonplaats. De fellah\'s beschouwen de\nregeering dan ook niet anders dan de Israëlietische dichter van Jotham\'s\nfabel, als een kwaad, niet eens als een noodzakelijk kwaad.\nDe schrijfster woonde eens een gesprek bij over America, welken\nnaam zij Amellica uitspreken. Men vroeg haar of de koning van\ndat land zoo krachtig was, dat het rijk el-Meleke (de Koninginnen) genoemd\nwerd? Neen, antwoordde zij, allen zijn daar koningen; gij zoudt\ner een koning zijn als de rest. — "Als allen koningen zijn," was de\nrepliek, "dan moeten zij allen bezig zijn elkander het geld te ontnemen",\n— "een vermakelijk begrip van de roeping eens konings," voegt\nzij er bij. Zoo algemeen is het wantrouwen tegen alles wat met de\nregeering in betrekking staat, dat, toen bij de ziekte te Luxor, waar\nLady Gordon zich zoo verdienstelijk maakte, een goevernementsgeneesheer\nkwam om te helpen, alle deuren zich voor hem sloten en allen\nverklaarden gezond te zijn. "Zij wachtten tot hij vertrokken was, en\nkwamen toen weder tot mij met hunne kwalen. Ik knorde, en zij\nzeiden allen: "Wallah, o Sitt, oEmierah,dat is de Basj Ha\'kiem i ,\nen hij wil ons naar het hospitaal te Kinè sturen, en daar zullen zij\nons vergiftigen; bij uwe oogen, wees niet boos op ons, noch houd op\n\n1 Gouveruementsdoctor. De woorden Sitt en Emierah beteekenen "Mevrouw"\nen "edele vrouw." Walla is " bij Allah".\n\n604 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nmedelijden met ons te hebben om deze zaak." Ik zeide: "Ali\nEfendf is een Arabier, en een Moslim, en een Emier, en hij gaf\nmij goeden raad, en zou meer gegeven hebben, enz. enz." Alles te\nvergeefs. Hij is de goevernementsgeneesheer, en zij willen liever\nsterven, en zijn bereid alles van de Sitt Noer ala Noer\' in te slikken.\nDat is een fraaie toestand."\nDe meer ontwikkelden denken er eveneens over. Een aanzienlijk Sjerief\nvan Neder-Egypte zeide eens in eene vergadering van 30 a 40\nmannen, welke de schrijfster bijwoonde: "gij weet of ik een goed\nMoslim ben of niet. Welnu, ik bid den Allerbarmhartigste dat Hij\nons Europeanen zende om ons te besturen en ons van deze slechte\nmenschen te verlossen."\nDoor hetgeen Lady Gordon van het lijden harer broeder-fellah\'s\nverhaalt, is haar boek een beroep op de sympathie harer landgenooten\ngeworden. En voor zulk een beroep sluit de groote, edele Engelsche\nnatie de ooren niet. In April 1856 werd de laatste brief\nuit Egypte verzonden en nu reeds heb ik den derden druk voor mij\nliggen.”\n\n1 Haar bijnaam beteekent "licht op licht".\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Letters from Egypt
In this reception

No persons found

Via received works
Letters from Egypt Lucie Gordon