Notes |
['[p.175]\n“Eene ziel gered. Een roman van Wilhelmina von Hillern.\nUit het Hoogduitsch, door S. J. Andriessen. 2 dln.\nDeventer, A. ter Gunne\n.\nOp één der adellijke goederen, in een vlakke landstreek van\nNoordduitschland gelegen, stond ettelijke jaren geleden een uitgestrekte\nfabriek met een daaraan grenzend ruim woonhuis. In dit\nlaatste leefden twee gezinnen: een weduwnaar met zijn eenig kind,\neen meisje van ongeveer tien jaren, en een echtpaar met één dochtertje.\nDie twee vaders waren halve broeders, zeer onderscheiden\nin maatschappelijke positie en geaardheid, maar één in dit opzicht,\ndat zij beiden niet veel deugden. De weduwnaar, de vermogende\neigenaar der fabriek, was door misbruik van den drank verlamd en\nzoodoende niet in staat zich behoorlijk te bewegen. Zijn halve broeder,\ndie geen geldelijke middelen bezat, was een man met groote\nbekwaamheden, maar daarbij iemand van een zeer slecht karakter.\nNa zich zelven door allerlei laagheden maatschappelijk vernietigd te\nhebben, nam hij thans de betrekking van direkteur der brandewijnstokerij\nzijns broeders waar, op voorwaarde, dat hij diens eenige\nerfgenaam zou wezen, behoudens het wettig erfdeel, dat aan de\ndochter niet kon onthouden worden. De gewetenlooze dronkaard\nwas te eerder geneigd geweest tot het aangaan van dit verbond,\ndaar hij als een andere Dombey zijne wettige erfgename\nhaatte om geen andere reden dan omdat zij een meisje en geen\njongen was. Die onnatuurlijke afkeer en de ellendige hartstocht\ndes vaders stelden Ernestine — dus was haar naam — van de\nvroegste jeugd af aan allerlei mishandelingen bloot, waartegen zij alleenlijk\ndoor haren oom eenigermate beschermd werd, meer in schijn\ndan inderdaad; niet uit liefde, maar voor het oog der wereld.\nDit wreed verongelijkte meisje, aan wie haar geslacht op allerlei\nwijzen tot een verwijt werd gemaakt, is de heldin van ons\nverhaal.\nOp tienjarigen leeftijd blijft zij als weeze achter, door de beschikking\ndes vaders opgedragen aan de voogdij van den oom.\nEchter heeft een samenloop van omstandigheden den onnatuurlijken\nvader bewogen, om kort vóór zijn sterven een nieuw testament ten\n\n176 BIBLIOGRPHISCH ALBUM,\ngunste van zijn kind te maken, en daardoor de beschikking ten\nbehoeve van zijn halven broeder te vernietigen. Als dit den\nvoogd ter oore komt, is deze buiten zich zelven van woede, maar\nberaamt hij spoedig een heilloos plan, om \'t doel zijns levens, de vermeestering\nvan \'t vennogen der wees, langs een anderen weg te\nbereiken. Wel is het meisje, ten deele door de mishandeling haars\nvaders, zwak en ziekelijk, zoodat een vroegtijdige dood zeer waarschijnlijk\nmag heeten; maar met de mogelijkheid, om op die wijze in \'t\nbezit van haar vennogen te geraken, stelt de oom zich niet tevreden.\nHij wil op alle omstandigheden gewapend zijn, en zorgen, dat ook\nbij een langen levensduur van Ernestine, \'t beheer harer bezittingen\nen de eigenlijke macht daarover hem niet ontgaan kan. Daarom\nwenscht hij haar een dusdanige opvoeding te geven, dat zij afgesloten\nwordt van de buitenwereld, en een leefwijze leidt, waardoor\n\'t gevoelsleven geheel onderdrukt en \'t gestel ondermijnd wordt.\nOm zijn misdadig opzet te beter te volvoeren, besteedt hij zijne\ndochter op een kostschool, en weet zich langs een anderen weg\nvan zijne echtgenoote te ontdoen. Daar is in verband met Ernestine\'s\nverleden iets in haar zelve, wat de snoode plannen van haren\noom in de hand werkt. Van der jeugd af aan met een zekeren\nafkeer van haar geslacht vervuld, koesterde zij vroegtijdig den\nwensch, een man te mogen wezen. Daar dit onmogelijk is, vat\nzij de begeerte op, om te trachten door een hoqgé mate van verstandelijke\nkennis en ontwikkeling het dusgenaamd sterke geslacht\nop zijde te streven. Die wensch is door den voogd geraden, en\nzijne bekwaamheid in de exacte wetenschappen stelt hem in staat,\ndaaraan te gemoet te komen. Hij zelf wordt de leermeester zijner\npupil. Zijn eerste werk als zoodanig is, alle geloof aan het bovenzinnelijke\nbij de jeugdige leerlinge uit te dooven en de wereld van\n\'t gemoedsleven reeds vroegtijdig voor haar te sluiten. Zoo zijn\nopvoeding en onderwijs er geheel op ingericht, om \'t verstand\nte ontwikkelen en het getfoel te dooden. Die toeleg gelukt vrij\nwel, zoo dan ook niet geheel en al. Ernestine heeft een buitengewonen\naanleg en uitstekende vermogens. Op twee en twintigjarigen\nleeftijd onderscheidt zij zich door degelijke bekwaamheden en\neene hooge mate van kennis. Echter ontbreekt het haar, ten gevolge\nder genoten opvoeding, geheel en al aan takt, om zich in de\nwereld te bewegen en met menschen om te gaan. Voor velen is\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 177\nzij een voorwerp van afkeer, allermeest voor hare geslachtsgenooten,\nschoon zij ondanks hare omgeving een onbedorven karakter heeft.\nOp den straks genoemden leeftijd vraagt zij aan de medische en\nphilosophische faculteit eener duitsche akademie verlof, om de colleges\nte mogen bijwonen, ten einde daarna te promoveeren. Dit\nverzoek wordt geweigerd, omdat de adressant een vrouw is, niettegenstaande\neen door haar ingeleverd geschrift over de reflexbeweging\nin hare betrekking tot de zedelijke vrijheid, hoogen lof bij\nde faculteit wegdraagt, en zij gebleken is de schrijfster te wezen\neener bekroonde prijsverhandeling over het oog. Onder hen,\ndie dit weigerend antwoord gaven, behoort ook een jeugdige professor,\ndie reeds als jongeling belang in Ernestine stelde, toen zij\nnog een kind was; haar later uit \'t oog verloor, maar bij eene\nwederontmoeting een diepen indruk van haar ontving, welke straks\nin liefde overging. Het blijkt dan ook weldra, dat hij haar als\nzijne levensgezellin heeft verkozen. Ofschoon nu zijne weigering,\nom haar op de colleges toe te laten, niet daaraan mag worden\ntoegeschreven, omdat zijn waarlijk edel karakter tot dergelijke zelfzuchtige\nberekening niet in staat is, heeft zij toch eenig verband\ndaarmede, zijdelings namelijk. Immers zijns inziens is de roeping der\nvrouw, om echtgenoote en moeder te wezen, geenszins om even als\nde man zelfstandig in de wereld op te treden en daar aldus werkzaam\nté zijn. Onze heldin is den professor niet ongenegen; hij was\nhaar reeds vroegtijdig eene vriendelijke verschijning. Zij weigert\nechter de begeerde verbindtenis aan te gaan, omdat haars inziens\n\'t gekozen levensplan op die wijze zou vernietigd worden, te meer\nwanneer zij denkt aan de overtuiging van hem, die haar tot vrouw\nverlangt. Van jongs af geleerd, dat slechts de stem des verstands,\nniet die des harten recht heeft, om gehoord te worden, besluit\nErnestine haren weg zelfstandig te bewandelen en te strijden voor\nhetgeen zij noemt de rechten harer sekse, Intusschen blijven zij\nen de professor in vriendschappelijke verhouding tot elkander, ook\nals bijna de geheele wereld tegen \'t meisje is, en zij aan allerlei\nmiskenning, bespotting en vijandschap blootstaat, de laatste vooral\nvan wege haar dusgenaamd ongeloof. Haar oom, die haar gedurig\naan in \'t oog houdt, en nooit verzuimt een verkeerden invloed op haar\nuit te oefenen, verspeelt door tal van schurkerijen en dwaasheden\nErnestine\'s vermogen en brengt zich zelven om \'t leven. De in-\n\n17 8 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nen uitwendige strijd, dien zij doorleefde, de overspannen arbeid,\nde ongeregelde leefwijze, want hare astronomische studiën roofden\n\'t beste deel der nachtrust, brengen de deerlijk bedrogene weeze daarna\ndoor een zware ziekte aan den rand des grafs. Als zij, door de\ntrouwe zorg van enkelen, waaronder ook haar vriend, professor Möllner,\ngeneest, weigert zij een hernieuwd aanzoek uit trots, maar\nbewilligt ten slotte, toen haar werkelijk de keuze gegeven was tusschen\neen eervollen, zelfstandigen werkkring overeenkomstig haar\nlevensdoel en de echtvereeniging met den man haars harten. Het\nboek eindigt dus, zooals bijna alle romans, met een huwelijk. De\nhoofdzakelijke inhoud is de ontwikkeling eener liefdesgeschiedenis.\nAan het einde wordt den lezer nog in enkele trekken medegedeeld,\ndat het een gelukkig huwelijk en onze heldin eene goede echtgenoote\nen moeder werd.\nEchter hebben wij hier toch met iets anders dan met een gewonen\nroman te doen. Ware het niet zoo, ik zou mij de moeite\nbespaard hebben, een betrekkelijk uitvoerig overzicht van den inhoud\nte geven. Maar dit geschrift behoort tot het genre der tendenzromans\nen deswege achtte ik \'t noodig zulks te doen. Ik laat nu\ndaar of dit genre als zoodanig goed- of afkeuring verdient. Daarvan\nwerd reeds meermalen gesproken. Zij schijnen nu eenmaal door\nmenigeen gewild te wezen, en men kan toch moeilijk met één pennestreek\n\'t vonnis uitspreken over een bepaald genre, ten minste\nzoolang het niet is uitgemaakt, dat daarin met geen mogelijkheid\nkunststukken te leveren zijn. Wat onlangs in dit tijdschrift door\nmij gezegd werd ten aanzien der historische\'romans, geldt in zekeren\nzin ook van de tendenz-romans. Dat er weinig of geen werkelijke\nkunststukken op dit gebied geleverd zijn, bewijst nog geenszins,\ndat ze niet bestaan kunnen. Doch daarvan wil ik liefst niet\nmeer zeggen. Als \'t boek straks in zijne kunstwaarde besproken\nwordt, kom ik stilzwijgend van zelf daarop terug. Thans wil ik\neerst nagaan welke de strekking is en wat wij daarvan te denken\nhebben. Blijkbaar — reeds een duitsche kritikus wees daarop —\nis het boek geschreven met \'t oog op eene belangrijke tijdvraag:\nde zoogenaamde vrouwen-quaestie, waarover de schrijfster in dezen\nvorm haar oordeel wenscht uit te spreken. Zij toont te gevoelen,\n— en laat mij onmiddellijk erkennen haar goed recht, om in deze\nhaar stem te doen hooren — dat de vrouw vatbaar is" voor hooger\n\nBIBL10GRAPHISCH ALBUM. 179\nen beter ontwikkeling, dan in den regel haar wordt toegekend, getuige\nde opleiding, die zij ontvangt. Echter meent de auteur, hoe ook\ndoordrongen van die overtuiging, dat de eigenlijke roeping der leden\nvan \'t vrouwelijk geslacht is, eohtgenoote en moeder te worden.\nUit het boven medegedeelde overzicht kan het ten deele\nworden opgemaakt; de nadere kennismaking zou het overtuigend\ndoen zien. Het oordeel dat Wilhelmina van Hillern door dit haar\ngeschrift over de hangende vrouwen-quaestie uitspreekt, luidt derhalve\naldus: wel moet \'t onderwijs der vrouw verbeterd worden,\nmaar tot een zelfstandigen werkkring is zij niet dan uit nooddwang\ngeroepen; haar wezenlijke roeping is \'t huwelijk. Tegen dit\nbeweren nu teeken ik ten sterkste protest aan; de nood is mij opgelegd,\nom tegen zulk een tendenz-roman te getuigen. Juist het\naantrekkelijke van den vorm maakt de strekking des te gevaarlijker.\nAllerwaarschijnlijkst is zeker recensent in een der weekbladen voor\nde dames dan ook \'t slachtoffer daarvan geweest, toen hij, ongetwijfeld\neen voorstander der vrouwelijke ontwikkeling, hem zonder\neenig voorbehoud aanbeval. Mijn wensch is de juistheid van \'t gevoelen\nder schrijfster in deze te bestrijden, en voor dit doel diende\neigenlijk mijn overzicht van den inhoud, zooals aanstonds blijken zal.\nIk moet beginnen met te zeggen, dat de roeping der vrouw naar\nmijn inzien niet zoo begrensd en eenzijdig is als zij in dit boek wordt\nvoorgesteld. Gelukkig ook; want anders zouden wij van talloos vele\nvrouwen moeten getuigen, dat zij haar bestemming ten eenenmale\nmissen. Evenals de leden van het andere geslacht zijn ook sommige,\nja! wellicht vele vrouwen tot zelfstandig optreden in de wereld geroepen;\nvan enkele mag haast veilig beweerd worden, dat zij niet\ngeschikt waren of zijn voor \'t huwelijk. Doch noch het een, noch\nhet ander kan a priori worden uitgemaakt. Wij hebben aan de vrouw\nte geven wat haar toekomt en te lang reeds onthouden werd: gelegenheid\ntot degelijke ontwikkeling even goed als den man. Dan zal zij\nzelve toonen wat zij kan of wat zij niet kan, en zich haar eigen\nweg kiezen. Het is niets dan een oud vooroordeel, ja! eigenlijk\neen ellendige logen, om te zeggen, dat der vrouwen eenige bestemming\n\'t huwelijk is. Van beide één: ieder, dus ook de man, is\ndaartoe bestemd, of het gaat niet aan, zulk een algemeen oordeel\nover allen uit te spreken, maar dan ook evenmin van de eene helft\nder menschheid als van de andere. Waar wij in onzen tijd den\n\n180 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nmoed hebben alle stellingen, die de vaderen ons overgaven, naar\nhaar bestaansrecht te vragen, dient ook die traditie aangaande de\nroeping der vrouw aan een namvkeurigen toets onderworpen te\nworden. Wanneer vooroordeel, gewoonterecht en gemakzucht maar\ngeen zitting hebben in die commissie van onderzoek; wanneer \'t\ngezond verstand en de waarneming stem daarbij erlangen, dan twijfel\nik niet, of de uitslag zal de onhoudbaarheid in \'t licht stellen\nen ook dit beweren tot de rubriek der antiquiteiten brengen. Te\nlang reeds was het van kracht, en doet nog dag aan dag zijne\nschadelijke gevolgen kennen. Vele onberadene, vele onzedelijke huwelijken\nzijn de jammerlijke vrucht daarvan. Het heilloos africhtingsstelsel\nop behaagzucht, waartoe vele moeders zich bij de opleiding\nharer dochters verlagen, berust daarop. Hieraan voor een deel, zoo\nniet rechtstreeks dan zijdelings, de schuld, dat vele vrouwen komen\ntot emancipatie des vleesches. Dit vooroordeel, om het niet erger\nte noemen, wordt gestijfd door den roman, dien wij thans bespreken.\nSlechts in de veilige haven des huwelijks vindt de heldin\nrust, zij die zoo hoog staat in verstandelijke kennis; zij die een\neervollen zelfstandigen werkkring kon verkrijgen; zij die jaren aaneen\ngeleerd heeft de stem des harten tot zwijgen te brengen. Het\nis of de schrijfster door die ééne uitstekende persoonlijkheid tot al\nhare zusters wil zeggen: "de geschiedenis van Ernestine zij een\nles of een wenk voor u allen, dat \'t huwelijk \'t hoogste doel uws\nlevens moet blijven. Daarin alleen vindt gij wat ge behoeft, hoe\nhoog gij in ontwikkeling ook staan moogt. Zelfs ééne als de heldin\nvan dit verhaal, die het zoover gebracht had in de emancipatie\ndes geestes, moest dit erkennen." Deze theorie nu is mijns inziens\ndoor endoor valsch. Ook mag Ernestine hiervoor geenszins als\npleitbezorgster optreden; wellicht heeft zich aan haar eenvoudig de\njarenlang onderdrukte natuur gewroken. Niet straffeloos toch pleegt\nmen onrecht tegen haar. Verminking van één onzer vermogens\nwreekt zich ten slotte. Ook \'t gevoel heeft zijne rechten. Slechts\nals verstand en hart gelijkelijk bij haar ontwikkeld geweest waren,\nmocht Ernestine in deze als type gelden. Had de schrijfster een\nlans willen breken voor de ontwikkeling dier zijde van ons wezen ,\ndie wij \'t gevoel noemen; had zij den kamp willen aanvaarden tegen\nde verwaarloozing der poëzie; ware zij in haar spreken een apostel\ngeweest voor diezelfde zaak, die onlangs in dit tijdschrift zoo uitnemend\n\nBlBLIOGRArHISCH ALBUM. 181\ndoor den Hr. Boissevain werd besproken, wij zouden haar tendenzroman\nvan heeler harte toejuichen, doch niet, nu zij met groote\neenzijdigheid hare toepassing en gevolgtrekkingen heeft gemaakt.\nNog niet alle grieven werden genoemd. De rekening, waarmede\nwij haar belasten, is grooter. Er worden in dit boek ettelijke meerdere\nstellingen over de hangende quaestie uitgesproken, die toonen dat\nde schrijfster op een geheel verkeerd standpunt staat. Wel zijn deze\ntheses losweg heengeworpen, maar zullen misschien daardoor des te\ngevaarlijker wezen, dewijl zij zoodoende allicht argeloos wordt opgenomen.\nZoo heet het, dat de vrouw onder de voogdijschap van\nden man staat, hoe groot zij overigens ook wezen moge. Elders\nwordt van haar gezegd, dat zij geene overtuiging heeft, maar slechts\ngevoel voor of tegen eene zaak. Eindelijk vinden wij hier\'t beweren,\ndat de vrouwelijke productie slechts één veld heeft, namelijk dat\nder kunst, dewijl zij ten aanzien der wetenschap de resultaten wel\nbegrijpen kan, maar niet in \'t bezit der volhardende denkkracht is,\nom zelfstandig daartoe te komen.\nZoo zijn er meerdere prachtige stellingen van dat zelfde allooi.\nDe behoudsman vindt hier koren op zijn molen; maar die ook ten\ndezen opzichte \'t overgeleverde naar zijn bestaansrecht vraagt, stuit\ntelkens op zwarigheden.\nNog maar weinige jaren geleden werden zij, die de dusgenaamde\nvrouwen-quaestie wenschten ter sprake te brengen, bij ons te lande\nnauwelijks der aandacht waardig gekeurd. Eene bespotting, een\nzeer goedkoope geestigheid was \'t hoogste dat hun gegund werd;\nop ernstige discussie behoefden zij in geen geval te rekenen. Velen\ndeden alsof er zulk een quaestie volstrekt niet bestond; de enkelen,\ndie notitie daarvan namen, behandelden haar als een dolhuistheorie,\nmet wier bestrijding een verstandig mensch zich toch moeilijk\nkon inlaten. Ternauwernood waagde dan ook iemand zijn stem\nin \'t publiek daarvoor te verheffen. Hij die zulks ondernam in\ngeschrifte, redevoering of gesprek, gold als zeer excentriek. Laat\nmij billijk wezen: de naam van vrouwen-emancipatie, die de zaak\naanstonds ontving, en de houding van enkele voorstanders, waren\nten deele oorzaak van hare miskenning, bespotting en verguizing.\nDie naam toch wekte wantrouwen; die houding droeg er niet toe\nbij, om dit te weren, voor een deel wel, omdat men zich nog niet\nhelder rekenschap had gegeven van hetgeen men wilde.\n\n182 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nDe hier geteekende toestand behoort thans tot \'t verleden. Een\nbetrekkelijk kort tijdsverloop heeft een groote verandering in deze teweeg\ngebracht. Vrij algemeen wordt nu erkend, dat er een vrouwen-\nquaestie is; ja! dat zij mag gerekend worden tot de ernstige\nvraagstukken van den dag. Kiest de lachlust haar nog wel eens\nals prooi, in den regel vindt zij degelijke bespreking. In verschillende\nvormen wordt zij onder de aandacht van \'t publiek gebracht,\nnu niet als vrouwen-emancipatie, maar als \'t vraagstuk der vrouwelijke\nontwikkeling en van den vrouwelijken arbeid. De zaak is niet\nlanger zwevend en onbepaald ; ook op dit gebied vindt men reeds\nverschillende richtingen. Gaat de een ietwat verder dan de ander\nin de bepaling van het einddoel, dat hij met zijn streven beoogt,\nallen zijn het onderling daarin eens, dat de toestand der vrouw niet\nkan blijven, zooals die tot dusverre was, en dat deswege in de eerste\nplaats eene radicale hervorming van \'t onderwijs der vrouw\nnoodig is: eene hervorming naar inhoud en methode beide. Op dit\npunt trekken de uiterste rechter- en linkerzijde één lijn, zoo zelfs,\ndat vele goedgezinden\' aan beide kanten voor \'t oogenblik hunne\ngeschillen willen ter zijde stellen, om aan de bereiking van dat ééne\nhoofddoel alle krachten te wijden.\nZal men in dit streven slagen; zal eene degelijke, grondige herziening\nondernomen worden, dan zij aan elk vooroordeel en elke\ntraditioneele opvatting vooraf vaarwel gezegd. Beter en degelijker\nonderwijs in den vollen zin des woords zal der vrouw slechts dan\nwaarlijk verschaft worden, wanneer men niet langer staan blijft bij\nhare ondergeschikte plaats, maar ook oog heeft voor de zelfstandigheid,\nwaartoe zij kan en in menig geval zal geroepen worden. Ik\nontken geenszins, dat wij ook zullen gebaat worden door beter onderwijs\nvoor onze toekomstige echtgenooten en moeders; dat ook\nten dien opzichte er iets moet en kan gedaan worden. Intusschen\nzal niemand beweren, dat omvang en gehalte van \'t voor de vrouw\nbestemde onderricht gelijk staan, hetzij men denke aan hare zelfstandigheid,\ndan wel aan hare steeds ondergeschikte roeping.\nHet is toch iets gansch anders, of men in \'t zelfstandig optreden\nder vrouw een natuurlijk iets, of slechts een noodzakelijk kwaad leert\neerbiedigen; iets gansch anders, of bij de inrichting van \'t onderwijs\nder vrouwelijke jeugd aan het eerste dan wel aan het laatste\nwordt gedacht. Keeds in 1867 schreef ik in eene brochure over\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 183\nde vrouwen-quaestie: "welk recht hebben wij, om \'t kapitaal, dat\naan elk redelijk wezen van nature gegeven is, bij de vrouwen renteloos\nte laten? Zij hebben dezelfde aanspraak op eene degelijke\nopvoeding als de mannen; de proef dient in elk geval genomen te\nworden, of zij het niet even ver kunnen brengen als wij.\nVooroordeel en niets anders dan dat, houdt een zeker terrein\nvan mensehelijke kennis buiten \'t bereik der vrouw en schrijft aan\nde poort van menig levensgebied: verboden toegang voor \'t zwakke\ngeslacht. Dat is laf, dat is hoogst willekeurig. Rede en verstand\nzijn niet het bijzonder eigendom van één deel der menschheid; aan\nal onze natuurgenooten, zonder onderscheid van geslacht, behoort\ngelijkelijk gelegenheid geschonken te worden het verstand te ontwikkelen\nen kennis te vergaderen. De algemeen mensehelijke bestemming\nis: goed te doen, zich zelven te volmaken, een nuttig\nlid der maatschappij te wordeu. Niet minder dan de man is de\nvrouw daartoe geroepen; de mogelijkheid tot vervulling dier roeping\ndoor de vrouw, bestaat alleenlijk, wanneer men haar eene degelijke\nopvoeding geeft."\nIk ben tot dusverre niet van beter onderricht; ik houd het bovenstaande\nvol en meen daarin geenszins gedwaald te hebben. Maar\nevenzeer leeft in mij de overtuiging, dat men de zaak van \'t vrouwelijk\nonderricht niet ernstig zal ter harte nemen; dat de hervorming\ndaarvan niet in \'t rechte spoor zal geleid worden, zoolang een\nzelfstandige werkkring der vrouw een zaak van nooddwang heet in\nstrijd met hare eigenlijke bestemming.\nOp dien dwaalweg voert de schrijfster van het hier besproken\nboek hare lezers, of liever zij stijft hen in \'t oude dwaalbegrip.\nDie strekking meen ik te moeten veroordeelen, te meer, omdat deze\nroman veel kunstwaarde heeft. Ten deele is het mij een raadsel\nhoe een vrouw, die tot \'t schrijven van een dusdanig boek bekwaam\nis, alzoo spreken kan. Doch misschien ligt de oplossing daarin,\ndat eene gehuwde zieh zoo moeilijk op\'t standpunt harer ongehuwde\nzusters verplaatsen kan.\nOverigens betuig ik volgaarne, dat deze roman groote verdiensten\nheeft. Hij is ontegenzeggelijk met veel talent geschreven en zijn\nkarakter van tendenz-roman heeft der kunst geen geweld aangedaan.\nDegelijke kennis, rijke fantasie, diep gevoel zijn blijkbaar het eigendom\nder schrijfster, die daarbij tevens toont ernstige studie gemaakt\n\n184 BIULIOGltArHISCH ALBUM.\nte hebben en geenszins onvoorbereid voor \'t publiek op te treden.\nSommige karakters zijn met mcesterhand geteekend; \'t gelieel boeit\nvan het begin tot \'t einde, zonder daarom den lezer in een zekeren\nstaat van overspanning te brengen. In één woord het is een frisch\nen natuurlijk boek, dat ik in veler handen wensch, mits men in het\noóg lioude, wat boven over de strekking geschreven werd. Er is\nhier, om een geliefkoosdeu term van sommige recensenten te gebruiken,\n\'voedsel voor verstand en hart.\nIn het duitsche tijdschrift die Garlerdaube wordt de schrijfster,\neen dochter van de bekende Charlotte Birch-Pfeift\'er, eenigermate\nmet de ook ten onzent geliefde Marlitt vergeleken. Mij dunkt, dat\ndit te veel gezegd is; maar wel- heeft haar geschrift mij aan Marlitt\ndoen denken. De liefdesgeschiedenis van Ernestine en den jongen\nprofessor herinnert aan "das Geheiinniss der alten Mamsell." 01\'\nzij daaraan gedacht heelt, of\' de haat van Ernestine\'s vader een terugslag\nis op Diekens\' Doinbey and Son, of dus wellicht de vinding\nniet zoo geheel oorspronkelijk moet hoeten, wat doet., het eigenlijk\nter zake ! Wij hebben hier een vertaalden roman, die gunstig uitsteekt\nboven tal van zoodanige vreemdelingen, aan wien inen in den jongsten\ntijd ten onzent burgerrecht trachtte te verschaften. Hij, die den\nvreemdeling introduceerde — ik bedoel namelijk dó vertaler —\nheeft alle eer van de wijze waarop hij dit deed."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|