*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Jérôme Alexander Sillem
Reference
Place
Date 1874
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.389]\nDe Moderne Judüh, Allerhande Bundeltje, door Mina\nKruseman (Stellet Oristorio di Frarna, Car/tatrice). Dordrecht\n, J. P. Bevers.\n\nEen Huwelijk in Indië, door Mina Kruseman (Stella\nOristorio di Frama, Cantatrice). \'s Oravenhage, Martinns\nNijhoff, 1873.\n\n"De Nederlanders zijn voortvarend en laten zich ongaarne op-\n"houden met af te doen wat afgedaan moet worden." Ziedaar\nwat Generaal van Swieten den Atjineezen wil doen gelooven, in\nden brief dien hij voor den Sultan van Atjeh heeft medegenomen,\nen die volgens een onlangs ontvangen bericht ongelezen in stukken\ngescheurd is. Is het niet terecht komen van de missive wellicht\neen nieuw bewijs van de bijzondere bescherming ons door de Voorzienigheid\nverleend, — eene herhaling in anderen vorm van de\nmiraculeuse eb, die ons eertijds voor een Engelsehe landing bewaarde?\nMen weet het, Ie ridicule tue; is het geheel onwaarschijnlijk\n, dat bij \'t hooren voorlezen van dien zin, geheel het\nAtjineesche Hof in een schaterlach zou zijn uitgebarsten ?\nMejufvrouw Kruseman heeft haar antwoord op die vraag gereed.\nAls zij spreekt van "Nederland, dat zevenmaal meer tijd tot has-\n"pelen noodig heeft dan een ander land tot handelen" \', dan weet\nmen ten minste zeker, dat zij het met den Generaal niet eens is.\nEn als ik haar karakterschets van onze natie volkomen juist durf\nnoemen, dan doe ik daarmee volstrekt geen inbreuk op de achting\ndie den grijzen opperbevelhebber toekomt; zijne positie eischte dat\nhij, het kostte wat \'t wilde, zelfs eene dosis waarheid, de Atjineezen\nontzag inboezemde, — en bij nadere overweging komt het mij voor,\ndat de Atjineezen niet veel zullen weten van het talmen, het in\neen cirkelde ronddraaien, het krakeelen en haspelen, dat onze parlementaire\ngeschiedenis van de laatste tien jaren zoo ongenietbaar\nmaakt. Ook van het Museum Willem III hebben zij nooit gehoord,\nen van de zitting der Tweede Kamer van 4 December 1872, en\nvan de importante maatregelen dien ten gevolge genomen.\n1 De Moderne Judith, p. 33.\n\n390 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nMejufvrouw Kruseman daarentegen zal wel op de hoogte zijn\nvan al wat er te dien opzichte bij ons niet gebeurd is; — \'t is\neen der gronden waarop zij beweert, dat Nederland onartistiek is.\nNiet de eenige grond, dien zij aanvoert, voorwaar niet! — maar\nde eenige, aan \'t bestaan waarvan niemand twijfelt. Haar overige\nargumenten — b. v. dat Verhulst niet meer componeert \', of dat\nMultatuli niet in Nederland woont, of (climax) dat Mej. Kruseman\nniet in\' Pelix heeft mogen optreden, — hebben juist die waarde,\nwelke men er aan geven wil, en voor men heeft Mej. Kruseman\nniet den minsten eerbied 2. Men zou b. v. kunnen zeggen, dat de\ngroote componist meer zou componeeren als hij er zich toe geroepen\ngevoelde; dat de groote schrijver door velen steeds gaarne\ngelezen wordt, en overigens misschien voor ons onbekende redenen\nheeft om liever buitenslands te wonen, — of dat de groote, doch\nin ons land nog onbekende cantatrice zich vergist heeft in de keuze\nder concertzaal waar zij zich het eerst wilde doen hooren. Tot het\nal of niet artistiek zijn van Nederland doet dat weinig af. De\nhoofdzonde is en blijft, zoo als onze schrijfster zeer juist gezegd\nheeft, dat hier alles zoo geweldig langzaam gaat, niet uit weioverleggende\nbedachtzaamheid, die dan toch eindelijk tot een resultaat\nzou leiden, — maar door de vreeselijke verbrokkeling van\nindividueele .inzichten, die ieders eigenliefde voor beginselen aanziet,\n•— door het eeuwige haspelen, dat niets hoegenaamd tot stand\nbrengt. Zoo is op het gebied der kunst langzamerhand een toestand\nontstaan, waarin \'tgeen de roem onzer voorvaderen uitmaakte,\nniet geëerd, — de sluimerende krachten van \'t jonge geslacht niet\ngewekt, — de pogingen van den elders gevormden kunstenaar niet\naangemoedigd worden; een toestand die wel niet anders omschreven\nkan worden dan met de woorden van onze schrijfster:\nNederland is onartistiek. Waarbij ik echter terstond de opmerking\nvoeg, dat de Nederlanders individueel volstrekt niet onartistiek\nzijn. Dat blijkt uit den steun aan zooveel nuttige inrichtingen\n1 Niet zooveel als zijne vrienden zouden wenschen, zou juister gezegd zijn.\nJ De Mod. Judith, p. 32: "Na mijne bittere ondervinding van de wereld\n"(die zeer groot is) declareer ik Men openlijk den oorlog en houd ik Men\n"voor valsch, telkens wanneer hij mij iets afkomt raden, dat hij geen bij—\n"zondere reden heeft om mij aan te raden.\'\'\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 391\nter bevordering der kunst geschonken, — zoodra één persoon of\neen gering aantal personen met een vast omschreven doel, en\nmet den vasten wil om dat te bereiken, de hulp van het Nederlandsche\npubliek inriep, \'t Schijnt een vloek te zijn, uit onze vroegere\ntoestanden overgeërfd, dat de ééndracht \'t laatst aankomt op de\nplaats waar zij \'t meeste nut zou kunnen stichten, namelijk bij de\nwetgevende en uitvoerende machten van staat, provinciën en gemeenten.\nMaar is de waarheid, dat Nederland onartistiek is, — is die, om\n\'s Hemels wil, een reden, of een excuus, om \'t publiek lastig te\nvallen met eenige honderden bladzijden vol couranten-critiek ? Een\nder bewijzen namelijk die Mej. Kruseman voor die waarheid aanvoert,\nis de nietswaardigheid onzer dagblad-recensiën. En nu vult\nzij de laatste 196 bladzijden van haar bundeltje met de verslagen,\ndie een 70 tal dag- of weekbladen van hare lezingen gegeven hebben;\n— af en toe vindt men daaronder eenige regels of bladzijden\nvan verontwaardigd protest, voornamelijk tegen anonieme recensenten.\nIn de plaats van Mej. K. zou ik die laatste helft van den\nbundel achterwege gelaten hebben. Zal het Publiek, — waarvoor Mej. K.\nzulk een groote achting zegt te hebben, (blz. 334) — zal \'t Publiek\ndien vervelenden hoop van bijna eensluidende processtukken wel\nwillen doorworstelen? En moeten niet op het meerendeel der\nlezers die 196 bladz. den indruk maken dat Mej. Kruseman hare\nbelangrijkheid wel wat overschat?\nIk geloof dat die indruk haar zeer in den weg zou staan bij \'t\nbereiken van haar doel. Want het Allerhande Bundeltje dat mij\nter "bespreking" is toegezonden moet klaarblijkelijk nog uit een\nander oogpunt beschouwd worden dan als een litterarische bijdrage.\nHet is een eerste proeve van verdediging, in afwisselenden vorm,\nvan de denkbeelden van Mej. Kruseman omtrent de opvoeding en\nde sociale positie der vrouw; — eene aankondiging tevens van het\nboek, dat komen zou, om der menschheid te openbaren hoe slecht,\nhoe onmogelijk, hoe onrechtvaardig de positie der vrouw onder de\ntegenwoordige Bedeeling is. Dat boek is thans bij Martinus Nijhoff\nverschenen, en heeft den naam gekregen van Een Huwelijk in Indiê\'.\nBij de beoordeeling wensch ik mij natuurlijk op het standpunt\nte plaatsen, dat de schrijfster daartoe aanwijst; en om dat te omschrijven\nzal ik wel niet beter kunnen doen dan de korte voorrede\nhier in haar geheel over te nemen.\n\n392 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\n"Dit is geen boek", zegt Mej. Kruseman, "vol kennis en geleerd-\n"heid, geen poëtische fictie, rijk aan stoute droomen en onwaarschijnlijkheden\n, geen verhaal, geen roman, geen novelle zelfs;\n"maar alles en niets; want \'t is een droeve kreet uit het werkelijke\n"leven, een zwakke kopie van de fantastische realiteit, een greep\n"uit de natuur weergegeven, vrij en grillig als de waarheid."\nNew-York, 1871—1872. M. K.\nNa tweemalen het boek doorgelezen te hebben, —• met\nbewondering voor den levendigen stijl, den boeienden verhaaltrant,\nde wezenlijk meesterlijke beschrijvingen van sommige episoden, als\nb. v. het tijgergevecht in tegenwoordigheid van den Gouverneur-\nGeneraal , en het verhaal van Doctor Heisterman, —• zet ik mij neer\nom het boek te recenseeren, en lees ik de voorrede nog eens over.\nWaarlijk, Mejufvrouw Kruseman maakt het mij niet gemakkelijk!\nWant wie zal ontkennen dat een roman met een anderen maatstaf\nmoet gemeten worden dan een historische of biographische bijdrage ?\nEn hier heeft men, blijkens de voorrede, zoowel roman als geen\nroman; te gelijk "alles en niets". Wil ik de schrijfster oplettend\nmaken op iets dat mij onwaarschijnlijk of onwaar voorkomt, —\ndan antwoordt ze: "Dat ligt aan U, — \'t is toch zoo gebeurd" —\nen dan verbiedt de beleefdheid dat ik de waarheidsliefde eener dame\nin twijfel trekke. Vind ik in \'t boek eene fout van compositie, een\ngebrek aan samenhang, dan hult Mej. Kruseman zich in den nevel\nder laatste woorden van hare voorrede: "Samenhang, compositie",\nzegt zij, — "behoort in een roman t\' huis. Hier hebt ge slechts te\n"doen met "een zwakke kopie van de fantastische realiteit" "\nwhatever that may mean.\nHet is mij evenwel niet mogelijk het boek van Mej. Kruseman\nmooi te vinden; — en daar dat niet, gelijk ik al heb doen opmerken\n, aan den stijl of aan de wijze van voorstelling ligt, —\nben ik wel gedwongen den inhoud nader te proeven. Zie hier in\nzeer korte woorden dien inhoud.\nDe hoofdpersoon van \'t boek is Louise van Amerongen, — een\nbedorven kind van schatrijke ouders te Samarang, wispelturig, schijnbaar\nloszinnig, vroolijk van aard, maar tevens vol kracht en geestdrift\nvoor \'t goede. Op zestienjarigen leeftijd huwt zij op aandrang\nharer ouders met den resident te A., Stevens van Langendijk, een\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 393\nman die geen hooger genieting kent dan de bevrediging zijner zinnelijke\nlusten en zijner heerschzucht. Zulk een huwelijk biedt\nweinig kans van geluk. Eeeds dadelijk na hare aankomst in "t\nresidentiegebouw, ontsnapt Louise ter nauwernood aan een moordaanslag\n, door een inlandsche vrouw beraamd, met wie de resident\njaren lang geleefd heeft, en die thans voor de residentsvrouw de\nplaats moet ruimen. Mina, de verstootene, laat het moordwerktuig\nvallen op \'t gezicht der tranen van de in gedachte gezonken\nLouise, — en spoedig sluiten de beide vrouwen eene vriendschap,\ndie Mina duur te staan komt. Want kort daarop wordt Louise\nzwaar ziek, — Mina komt des nachts heimelijk bij haar waken, doch\nwordt door den resident ontdekt; in zijne woede mishandelt deze\nzijn vroegere beminde zoo, dat zij sterft. Louise komt dit na\nhaar herstel te weten, en eischt nu dat de beide kinderen van Mina\ndoor den resident in huis genomen en opgevoed worden. Dit\ngeschiedt, — maar \'t duurt niet lang of de klove tusschen man\nen vrouw wordt wijder; kwade tongen verspreiden het gerucht dat\nLouise zekeren George Werner, den bezitter eener groote onderneming\nin de omstreken van A., bemint. Schoon op dat oogenblik\nook in gedachten nog geheel schuldeloos, wordt Louise door de\ntoomelooze drift en jaloezie van haar echtgenoot al meer en meer van\nhem vervreemd en naar Werner heen gedreven; plichtgevoel weerhoudt\nhaar evenwel, — en bij \'t sterfbed van een der kinderen\nvan Mina wijst zij de liefde van Werner af. De jaloezie van den\nresident kent echter geen grenzen; bij gelegenheid van een bezoek\nbij een naburigen grondbezitter, den heer Oristorio di Prama, met\nwiens vrouw en dochter Louise intieme vriendschap gesloten heeft,\nwordt eene jachtpartij gegeven; naar \'t heet toevallig, wordt George\ndoodelijk getroffen door een kogel uit het geweer van den resident.\n— Bij \'t lijk van haar minnaar wordt Louise krankzinnig,\nluide bekent zij nu hare liefde voor Werner, en haar haat tegen\ndiens moordenaar. Noch de vriendschap van de familie di Frama,\nnoch de behandeling van Dr. Heisterman, noch de tusschenkomst\nder ouders brengt eenige verandering in haar zielstoestand: eindelijk\nvlucht zij uit A. en wordt half dood van zwakte en uitputting nabij\nhet graf van George teruggevonden, — en wel door Lawson, den\nvriend van Werner en administrateur van diens goederen, die Louise\nheeft leeren kennen bij Werner\'s sterfbed. Na een langdurige ziekte\n\n394 BIBLIO&EAPHISCH ALBUM.\nherstelt zij lichaamlijk, doch blijft nog steeds krankzinnig: in Lawson\nmeent zij nu haar minnaar Werner te aanschouwen, — xen daar\nLawson op de schoone ongelukkige jonge vrouw smoorlijk verliefd\ngeworden is, zoekt hij deze illusie niet te verdrijven: het kind\ndat Louise krijgt wordt George genoemd, en tot aan \'t eind blijft\nzij in Lawson Werner zien. Na een drietal jaren sterft Lawson,\nzonder laatste wilsbeschikking. Louise wordt nu teruggevonden;\nwegens haar slecht gedrag eischt en verkrijgt de resident echtscheiding,\n—- Louise wordt naar haar ouders teruggebracht en van\nhaar zoon gescheiden, die naar Holland gezonden wordt om zijne\nmoeder geheel te vergeten. Acht jaren later, — na den dood van\nhare ouders, — verlaat ook Louise het land waar zij zooveel geleden\nheeft, om haar thans tienjarigen zoon op te zoeken. Zij vindt\nhem te Leiden, — maar klaarblijkelijk is George\'s gemoed vergiftigd\n; — hij wil van zijne moeder niets weten; hij heeft het mensch\nnooit gekend, ze is dood en begraven, laat haar rusten als je\nblieft Niets vermag, nu of later, deze ongevoeligheid te overwinnen\n; — noch de tusschenkomst van August van Langendijk, Mina\'s\nzoon, die in Holland studeert, en nog steeds met dankbaarheid zich\nde liefderijke zorg van Louise herinnert; — noch de ernstige, gemoedelijke\nvoorspraak van Lina Wagner, die als gouvernante ten\nhuize van den Heer di Frama de catastrophe van Louise\'s liefde\nheeft bijgewoond en die later, als moeder van \'t meisje dat George\nbemint, met het meeste gezag eene verzoening tusschen moeder en\nzoon schijnt te kunnen bewerken, George blijft hardnekkig in zijn\nhaat en zijne verachting, — en zijne moeder sterft in wanhoop\nen met een gebroken hart. Zij laat twee brieven na voor haar\nzoon; in den eersten geeft zij eene verklaring van haar gedrag, —\nde tweede openbaart den schat van liefde, dien haar zoon miskend\nen veracht heeft. Eerst door de lezing daarvan komt George\ntot inkeer.\nZiedaar in hoofdtrekken de geschiedenis van Louise van Amerongen.\nDaar die geschiedenis volgens de verklaring der schrijfster niets is\ndan "een greep uit de natuur weergegeven, vrij en grillig als de\n"waarheid", kan ik in sommige der meegedeelde feiten niets zien\ndan eene bevestiging van de bekende spreuk: Ie vrai peut quelquefois\nn\'être pas vraisemblable. Waarom b. v. Louise, de aangebeden\ndochter van den Heer van Amerongen, Louise, die krachtige, slechts\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 395\nschijnbaar loszinnige natuur (p. 93), met den resident trouwt,\nzoodra haar vader te kennen geeft dat hij het wenscht, en in\nweerwil van den zeer bepaalden tegenzin dien zij gevoelt tegen den\npersoon van haar minnaar: — \'t zal een van die raadsels zijn, die\nde werkelijkheid ons soms als harde noten te kraken geeft. Voorts\ndie liefde der heldin voor Lawson als vice-Werner, —• als ze geen\nwaarheid was, zou ik werkelijk geneigd zijn haar voor onwaarheid\nte houden; — en indien \'t hier een roman gold, dan zou ik \'t\nwansmaak noemen, zulk eene krankzinnigheid ten tooneele te voeren.\nEindelijk is \'t te betreuren dat de lezer geen inzicht krijgt in \'t\nkarakter van den zoon: want raadselachtig blijft het hoe George\'s\nhardvochtigheid tegen het aandoenlijk verhaal van \'t leven zijner\nmoeder uit Lina\'s mond bestand blijft, maar als sneeuw voor de\nzon smelt bij \'t lezen van den tweeden brief zijner moeder. Wat\nden eersten posthumen brief betreft, — die herinnert zoo aan Victor\nHugo\'s laatste manier, dat ik mij den geringen indruk best kan\nverklaren, dien hij op George maakt.\nMaar het voornaamste in deze levensschets heb ik nog niet vermeld.\nIndien \'t met de voorrede voor oogen mogelijk was te veronderstellen,\ndat de schrijfster een tendenz-roman heeft willen\nschrijven, dan zou ik zeggen dat "Een Huwelijk in Indië" zulk\neen roman was. Nu ik echter weet dat ik hier slechts reproductie\nvan de fantastische realiteit voor mij heb, — nu vraag ik, gelijk\nMartinet bij \'t aanschouwen van de wonderen der schepping: Welke\nnuttigheid hebben deze dingen? — of in casu, welke moraal vloeit\nuit deze geschiedenis voort?\nIk heb lang geaarzeld eer ik daarop \'t antwoord vond. Ik wist\nwel wat bij Mej. Kruseman \'t naast aan \'t hart ligt of \'t eerst voor\nden mond komt, als zij aan sociale toestanden denkt; \'t is de\ntreurige verhouding waarin de vrouw in onze maatschappij tegenover\nden man staat, — de gebrekkige opvoeding die zij geniet, —\nde moeilijkheid der echtscheiding die voor gehuwde vrouwen\nhet huwelijk volgens Mej. Kruseman tot eene slavernij maakt.\nDat had ik ontdekt in het bundeltje opstellen, waarvan de titel\nhierboven staat, vooral in de daarin opgenomen Lettre a\nM. Alex. Dumas fils, au sujet de son livre V Homme-femme \', — en\n1 Het motto van deaen brief moge als compendium van \'t geen Mej. Kru-\n\n396 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nin de Novelle: Zusters. Een schetsje uit onze dagen, en ik was\novertuigd, dat Mejufvrouw Kruseman het met die grieven ernstig\nmeende. Gedeeltelijk werd dat ook in het nieuwe boek bevestigd\n; — de opvoeding van Lina van Wageningen (later gouvernante\nbij de familie Oristorio di Frama), is klaarblijkelijk eene opvoeding\nnaar \'t hart der schrijfster, juist omdat ze geheel afwijkt van de\ngewone; Lina is, volgens de uitspraak der wereld, door die opvoeding\nexcentriek geworden, — en naar aanleiding van die uitspraak\ngeeft ons de schrijfster bij monde van den ouden Heer van Wageningen\nde volgende proeve van logischen gedachtengang: "Domme\n"wereld, die een lof tot een schimpnaam maakt, zonder te be-\n"grijpen dat het toch een lof blijft. — Niet gewoon is buitenge-\n"woon, dus meer dan gewoon. — God zegene alle excentrieke\n"menschen! enz "\nEn Mejufvr. Kruseman in de eerste plaats, om deze vernuftige\nuitvinding!\nMaar wat de overige grieven van onze schrijfster betreft, voornamelijk\ndie tegen de onoplosbaarheid van den band des huwelijks,\n— hoe \'t daarmee thans staat, is mij niet zoo recht duidelijk.\nWel is waar houdt Louise, het slachtoffer van het indische huwelijk,\ndat Mej. Kruseman beschrijft, een lange philippica tegen het "levens-\n"lange huwelijk", — " \'t is crimineel", zegt zij, " \'t is onverantwoordelijk\n! \'t is de grootste zonde die de wetten plegen kunnen,\n"want het is de moeder van alle andere zonden! Moet daarom\n"een meisje onwetend gehouden worden ? Hebt gij het recht, men-\n"schen, ouders, voogden, bloedverwanten, vrienden, wie gij ook zijn\n"moogt, hebt gij het recht ons in domheid groot te brengen, ons\n"vertrouwen in te boezemen en gehoorzaamheid en dankbaarheid te\n"leeren, om ons daarna, van onze argeloosheid en van ons niets\n"weten misbruik makende, aan ketenen te leggen die anderen voor\n"ons smeden en die wij niet meer verbreken kunnen? — Zonde!\nseman hierover denkt, hier eene plaats vinden: "La femme au XIX8 siècle.\n"Un piège lui est tendu a chaque pas qu\'elle fait seule. Une insulte Vattend\n"au bout de chaque réussite. Et 1\'intérêt seul lui tresse sa couronne de\n"gloire qu\'il lui pose sur la tête avec un rire de mépris. Le travail 1\'abaisse.\n"Le talent la déshonore. L\'indépendance la dégrade. Il faut qu\'elle ne soit\n^rien pour être quelque chose. Ou bien qu\'elle tombe pour avoir le droit\n"de monter." S. O. di F.\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 397\n"zonde! groote z o n d e ! . . . . . " En verder (ik laat zonder alinea\'s\nafdrukken, omdat de beschikbare ruimte in de Gids niet zoo groot\nis als bij Martinus Nijhoff): "Eens wist ik niet, toen heb ik "ja"\n"gezegd. — Nu weet ik, en nu zeg ik "neen". — Maar hij is uw\n"echtgenoot. — Neen! — Hij heeft recht op u. — Neenl — Echtscheiding\nis zonde! — Neen! vrijheid eisch ik. — Maar de wet\n"gedoogt het scheiden slechts, terwijl de kerk het laakt en de maatschappij\nhet veracht. — De wet is slecht, de kerk is dom, en de\n"maatschappij is schijnheilig! Coalitie die zwakheid verraadt! Vrij-\n"heid eisch i k . . . . . . Niemand antwoordt ? Niemand spreekt mij\n"tegen?... "\nAldus Louise, — en zij drukt ten volle de meening uit van de\nschrijfster van den brief aan Alex. Dumas fils. Maar een kleine\nmoeilijkheid doet zich voor: op \'t oogenblik dat zij zoo spreekt, is\nzij volslagen krankzinnig. Hoe wil ik nu weten welke de moraal\nvan het boek in de oogen van Mej. Kruseman is? Als \'t een\ntendenz-roman was, dan zou ik \'t eene fout van compositie noemen,\ndat de schrijfster de verdediging harer tendenz aan een niet toerekenbaar\npersoon opdraagt. Hier hebben wij echter met waarheid\nte doen, niet met Dichtung; ik vraag dus ook niet naar de tendenz\n, maar naar de moraal van \'t verhaal; — en dan ben\nik niet ongeneigd als zoodanig de volgende stelling te verdedigen:\nUit het boek van Mej. Kruseman blijkt overtuigend 1°. dat\neen meisje niet moet trouwen met iemand van wien zij een afkeer\nheeft, — ook al wenschen papa en mama het; — 2°. dat een\njong man zonder het te willen de schromelijkste ongelukken kan\nveroorzaken door in een dubbelzinnige verhouding te leven met\neen gehuwde vrouw; 3°. dat er gevallen zijn, in de wet niet voorzien,\nwaarin alleen echtscheiding een goede oplossing aan een onhoudbaren\ntoestand zoude geven.\nStellingen, die niet even nieuw als gemakkelijk te verdedigen zijn.\nMag ik echter verder gaan en uit de fantastisch* realiteit, door\nMej. Kruseman geteekend, redenen putten om de opvoeding der vrouw\neen andere richting te geven dan de tegenwoordige? Ik geloof\nhet niet. Want al valt het huwelijk van Linav. Wageningen met den\nkapitein Wagner gelukkig uit, in tegenstelling van dat van Louise\nvan Amerongen, — de opvoeding van Lina heeft daar weinig mede\nte doen; — zij trouwt heel eenvoudig, omdat ze verliefd is, niet\n\n398 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nomdat haar buitengewoon ontwikkeld oordeel in Herman Wagner\njuist den echtgenoot nar\' èkóxov heeft ontdekt. Van den anderen\nkant heeft Louise, ondanks haar ouderwetsche, of liever slechte opvoeding\n(zij leest —, o Hollandsche moeders! 1\'Orgueil van Eugène\nSue reeds vóór haar huwelijk!) — heeft Louise toch genoeg oordeel\nom in den resident den man te zien, die haar niet zal bevallen; —\nals ze toch trouwt, dan kan dat niet aan een voor \'t oordeel doodende\nopvoeding geweten worden.\nOnder de stellingen door het boek van Mej. Kruseman bewezen\nof gestaafd durf ik dus geene opnemen omtrent de noodzakelijkheid\nvan een verbeterde opvoeding der vrouw. De argumenten daarvoor\nzullen wij elders moeten zoeken. Ik twijfel niet of wij zullen\nvan de schrijfster binnen kort op dit punt wel meer vernemen.\nMejufvrouw Kruseman begint pas hare loopbaan als schrijfster;\nmaar hare allures (ik wenschte dat wij er een goed Hollandsch\nwoord voor hadden) geven hoop dat zij in haar ijver voor de goede\nzaak niet spoedig zal verflauwen.\nHoe ik aan \'t idee kom, dat zij ook in staat zou zijn een goeden\nroman te schrijven, weet ik niet, daar het Huwelijk in Indië geen\nroman i s . . . . maar als zij haar groote gave van opmerking en van\nvoorstelling ook aan die taak wilde wijden, dan zou naar mijne\novertuiging onze litteratuur in haar eene aanwinst begroeten, —\nMITS zij konde goedvinden hare "zending" tot emancipatie der\nvrouw scherp af te scheiden van haar litterarische werkzaamheid; —\nmits zij zorgde, dat de oogen, waarmede zij soms zoo fijn de schakeeringen\nder werkelijkheid weet te onderscheiden, niet werden\nbedekt met die groote gekleurde bril met ronde glazen, die men\ntendenz noemt."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
De moderne Judith, allerhandebundeltje Wilhelmina J.P.R. Kruseman