*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Pieter Nicolaas Muller
Reference
Place
Date 1877
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['HOoms (codes) XOX 382; XSX 382\n\n[p.379]\n“Frieda de Montigny, door Henriette van Overzee. Amsterdam\nP. N. van Kampen & Zoon, 1877.\n\nWilmerdonck, door Christine Muller. Amsterdam,\nP. N. van Kampen 8f Zoon, 1877.\n[…]\n\nToen Fromont en Eisler in Parijs ten tooneele gevoerd werden\nen het publiek de twee zelfmoorden vervangen zag door een huwelijk,\njuichte het die verandering toe als een verbetering. Toch\nwaren er niet weinigen die \'t als een groote fout van den roman\nbesehouwden, dat men straffeloos de ontknooping in een lijnrecht\ntegenovergestelden zin kon veranderen zonder het geheele werk\naf te breken. Maar vooral verbaasde een ieder er zich over, dat\nde schijnbaar voor den tooneelschrijver zoo begeerlijke knaleffecten\njuist door dezen weggeworpen werden, terwijl de novellist ze\nblijkbaar niet kon missen.\nHet publiek vergat echter in zijn ondank, dat het nu dien zoo\nfraai beschreven gang van Désiré naar de Seine en haar terugkomst\nvan daar, verloren had,\nVan zulk een ondank zou het Nederlandsche publiek moeielijk te\nbeschuldigen zijn, indien een Nederlandsche schrijver de kortelings\nbij ons verschenen romans Wilmerdonck en Frieda de Montigny evenzeer\nverkortte en omwerkte voor het tooneel. Want terwijl \'t dan\nblijken zou dat ook die beide romans geen zoo aaneengesloten geheel\nuitmaken dat er niet straffeloos geheele stukken van konden worden\nafgekapt, zoo zou juist hun inhoud door het wegvallen van menige\npersoonlijkheid en van verschillende toestanden belangrijk winnen.\nIk zal al dadelijk de bewijzen geven van deze mijne bewering.\nMaar wanneer ge mij eerst vraagt, waarom ik juist deze twee\nromans in één adem noem en bij elkander voeg, dan antwoord ik\ndaarop dat beide schrijfsters een groote gelijkheid vertoonen. Beide\nvergenoegen zich niet met het verbergen van haar waren naam achter\neen voornaam, maar zij nemen de volle namen aan van in ons midden\nlevende personen, zoodat bij haar de pseudoniem niet eenvoudig\ndienst doet als masker, maar in werkelijkheid het publiek op een\ndwaalspoor brengt. Beide kozen tot hoofdpersonen ouderlooze meisjes, \nkinderen uit zonderlinge huwelijken, over wier afkomst eerst\n\n380 BIBLIOGKAPHISCH ALBUM.\niets geheimzinnigs ligt en die beide herkend werden door de gelijkenis\nmet gestorvene bloedverwanten. En, last not least, trouwen\nbeide niet alleen met mannen die veel ouder zijn dan zij, maar beide\nvragen die zelve ten huwelijk. Gelukkig houdt voor Prieda de\nMontigny de gelijkheid daarmede op. Want de dus op eigen aanzoek\ngetrouwde vrouw toch met een overspelige liefde in \'t hart aan\nhet ziekbed te plaatsen van den lijdenden echtgenoot en haar ten\nslotte een voor den lezer inderdaad revolteerend huwelijk met den\nminnaar te zien aangaan, dat is alleen voor Wilmerdonck beschoren.\nEn als ware een toestand als deze nog niet voldoende, hooren wij\ndaarenboven nog de ongehuwde vriendin der hoofdpersone hare\nliefde bekennen voor een getrouwd man, ja zien haar dien geliefde\noppassen zoodra deze ernstig ziek en zoo waanzinnig is, dat hij eindelijk\nhet bed uitspringt en haar bloedig verwondt. En dat terwijl\nde wettige vrouw, waarvan de overdreven voorstelling een caricatuur\nheeft gemaakt, in de echtelijke woning leeft!\nDe billijkheid eischt echter te bekennen, dat ook Frieda den lezer\nmet een persoon in aanraking brengt welke gelukkig tot nu toe in\nromans, althans door Hollandsche vrouwen geschreven, nooit voorkwam.\nHoe de schrijfster daartoe gekomen is, begrijp ik niet.\nImmers het feit dat die dames in onze groote steden steeds vrijer\noptreden, altijd ongelukkig zijn en te beklagen en veelal goedhartig\nen wat men meer van dien aard gelieve te betoogen, dat alles wettigt\nnog volstrekt niet dat de lezer hier gedwongen wordt kennis met\nhaar te maken. Men zal den roman toch niet willen verlagen tot\neen spiegel der geheele werkelijkheid, zoodat al wat laag en gemeen\nen onteerend in de maatschappij voorkomt, reeds krachtens zijn\nbestaan, eischen mag ook op het papier te worden weergegeven.\nDaarenboven had de intrige gemakkelijk bereikt kunnen worden op\nvolkomen zedelijke wijze. Gorter heeft ons dat uitnemend bewezen\nin zijn bekend "Praatje".\nWanneer nu die persoon en die tafereelen uit Prieda verdwenen,\nen met hen de onmogelijke man die een gansch fortuin uitkeert\naan een vader enkel om de adellijke dochter te trouwen, dan zou\nhet boek er zeer door winnen. Dergelijke zonderlingheden en\noverdrijvingen mogen enkelen boeien en verrassen, den ontwikkelden\nlezer hinderen ze. En ze zijn zoo licht oorzaak dat men daardoor het\nontzaggelijk veel goede over \'t hoofd ziet, dat in dit boek te vinden is.\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 381\nNiet anders is \'t met Wilmerdonck gesteld. Verwijder dat geheele\ngezin der Eederodes uit het boek, en de loop van het verhaal wordt\ner niet door gestoord. Men zou er daarentegen door winnen, dat die\ngewraakte verhouding der jonge freule tot den getrouwden man dan\nverviel en vooral, dat er een andere knoop moest gevonden worden\nvoor de eenvoudig onverklaai baarhaar lijdelijke houding van een nog\nwel als kloek voorgesteld jonkman en van eene zelfs zeer zelfstandige\nfreule bij de mislukking hunner verloving, zonder dat beide een zoo\ndoorzichtig geheim kunnen ontraadselen. Evenzeer zou de predikant\nWerner met alle de zijnen kunnen verdwijnen zonder dat de gang\nvan den roman er onder leed, al beken ik gaarne dat \'t mij leed zou\ndoen man en vrouw te missen, nu ik eens het voorrecht heb gehad\nkennis met hen te maken. Maar juist daarom verwondert \'t mij,\ndat de schrijfster zoo weinig partij getrokken heeft van die verreweg\nbest opgezette persoonlijkheden van haar geheele boek, en aan ^hen\nniet een bijna overwegenden invloed op de geheele omgeving toekende.\nIk laat liever de jonge dames ter zijde, die boekhouden en natuur en\nscheikunde en warenkennis — wie verklaart mij toch eens de beteekenis\nvan dat basterdwoord ? — leeren, en daarenboven nog de\nandere meer bekende vakken en eenige vreemde talen, omdat ik mij\nvrij wat liever verkneukel in het aardig tafereel dat eene van die\npredikantsdochters, welke gelukkig in al dien poespas niet vergaan is,\nals pastoorsche aanbiedt. Als een reddende engel zou zulk een\npersoonlijkheid hebben kunnen optreden in den adellijken kring zoowel,\nwaarvan het hoofd in zijne voortdurende woede doet denken aan de\ncaricatuur van Marlitt\'s Tweede vrouw, en in shet gezin van dien\ngoedigen heer van Bergstein, in wien zeker moeielijk een Yankee\ngeneraal te herkennen is.\nIn Wilmerdonck wordt het eentonige leven op het land eindeloos\nuitgesponnen, en daarentegen worden maar weinige woorden gegund\naan datgene wat eigenlijk de grondslag van het geheele verhaal\nuitmaakt, hoe namelijk een vreemde taaimeester, dien wij enkel\nals een haast weekelijk man leeren kennen, ooit een jonge en rijke\ngravin heeft kunnen bekoren en schaken zelfs. Daardoor blijft\n\'t ons ook even onverklaarbaar dat de pleger van zulk een\ndaad, waarvoor ons alle verschooning is onthouden, toch voortdurend\ngeïdealiseerd wordt, als hoe men over de verhouding der\nhoofdpersone tot haren minnaar anders spreken kan, dan met de\n\n382 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nstrengste afkeuring. Het geheele boek mist daardoor eigenlijk zijn\nvoetstuk.\nKonduit moet ik dan ook bekennen, in Wilmerdonck de schrijfster\nvan Lief en Leed niet terug te vinden. Hoe gelukkig was zij toen\nin de keuze van personen en toestanden, hoe natuurlijk en eenvoudig,\nen welk een gewrongenheid en onnatuurlijkheid vermoeit hier den\nlezer. Alleen de vorm is ook nu weer gelukkig. Sommige tafereelen\nzijn inderdaad met veel frischheid en gloed geteekend, maar ik kan\nnoch mag of wil terughouden, dat naar mijne overtuiging in\nWilmerdonck niet is gegeven wat de schrijfster bij machte is te\nleveren aan het publiek dat zoo gretig elke bijdrage van hare hand\nontvangt, omdat zij het haast verwend heeft door haar eerste geschrift. XOX XSX \nEn Henriette van Oosterzee heeft inderdaad een benijdenswaardig\ntalent van schrijven. Los en gemakkelijk in den dialoog en levendig\nen helder in haar voorstelling van personen en toestanden, bezit zij\ndaarenboven een rijke fantasie, die haar eer te veel dan te weinig\nstof levert. Meer studie en oefening, zal haar wel spoedig de noodige\nzelfbeheersching leeren in het verwerken van die stof. Zij blijft\nzoo natuurlijk en eenvoudig in haar schrijven,- dat men onwillekeurig\ndeelgenoot wordt van elk gesprek, en zich huisgenoot gevoelt van\nelk gezin waar zij ons binnenleidt. Bij haar is \'t blijkbaar dat\nbegeerlijke "ich muss nun einmal Singen", hetwelk de pen over het\npapier drijft. Zij heeft wat te zeggen aan het publiek; beelden en\ntoestanden staan haar voor den geest, die zij aan anderen vertoonen\nmoet. Leven moet zij aan die beelden geven en ruimte voor hen\nzoeken, opdat zij zich vrij kunnen bewegen en ontwikkelen. En\ndaarom ben ik overtuigd dat zij spoedig een nieuwe pennevrucht aan\nhet publiek zal geven, ten spijt van de aanvankelijk in haar oog\nmisschien harde, schoon toch zoo welgemeende recensie, welke haar\neerste boek hier vindt. Zoo\'n frissche en oorspronkelijke geest zal\nstellig spoedig weer behoefte hebben om te getuigen !\nDat twee blijkbaar even begaafde als beschaafde dames zich aan\nzulk een overdrijving kunnen schuldig maken verklaar ik uit haar\nvrees, om door een eenvoudig verhaal toch de belangstelling van\nden lezer te kunnen wekken eu te behouden. Te nederig, om zich\nzelve het brevet uit te reiken van meesteressen in het voeren der\npen, en er in haar bescheidenheid aan twijfelende, of zij de personen\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 383\nen de gebeurtenissen welke haar voor den geest zweven wel zoo\nlevendig en waar weten weer te geven dat het publiek er onmiddellijk\nsympathie voor gevoelt, zoeken zij haar heil in verrassingen en in\nvreemde histories, en dat ter kwader ure. Niet in datgene wat\nwerkelijk haar kracht uitmaakt trachten zij te slagen, maar in zonderlingheden,\nwaarin niemand belangstelt omdat niemand er in gelooft.\nLaten zij \'t een George Elliot afzien, die de verhouding van een\nLydgate en een Causabon en een Grandcourt tot hunne vrouwen\nhaarfijn uitspint en telkens en telkens weer in een ander licht doet\nuitkomen en die ons daarmede toch nooit vermoeit maar wel gedurig\nop nieuw weet te verrassen, hoe schijnbaar afgezaagd het\nonderwerp zij. Dat is de gaaf, om aan eenvoudige toestanden\nbekoorlijkheid te geven. Zelfs is de haast "sensational" dood van\nGwendolens echtgenoot bijna vreemd in dat boek. En hoewel ook\nzij in haar hart ontrouw is aan den echtgenoot, die haar echter\nniet als in Wilmerdonck haast vertroetelde maar veeleer tergende\ntot het uiterste scheen te drijven, zoo vergeet toch niet alleen de\ngetrouwde vrouw maar zelfs de weduwe geen oogenblik haar waardigheid,\nzoodra zij den geliefde ontmoet. Een tooneel als in de\ngrot, zou nimmer uit haar pen vloeien.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Wilmerdonck
In this reception

No persons found

Via received works
Wilmerdonck Emilie Cornelie Wilhelmine Gobée