J.H.C. Heijse, *Art. in De Gids ARTICLE

Title J.H.C. Heijse, *Art. in De Gids
Is same as work J.H.C. Heijse, *Art. in De Gids
Author Johan Hermann Christian Heyse
Reference
Place
Date 1877
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.400]\n"Penneschetsen uit het Dierenleven, door Aglaia van\nEnderes. Uit het Hoogduitsch vertaald door D. Ouwersloot.\nSneek, G. Brouwer Jr., 1875.\n\nBij de uitgave van Masius\' natuurstudiën schreef de nederlandsehe\nbewerker Winkler Prins in zijne voorrede: "ik vertrouw, dat Velen\nmet belangstelling het oog op deze frissche natüurtafereelén zullen\nvestigen en dat zij tevens hieraan eehe nieuwe gave — die der\nnauwkeurige waarneming — zullen ontleenen, welke hen in staat\nstelt, om met klimmend genot den onuitputtelijken rijkdom van\nschoonheid op te merken, die de ondermaansche schepping versiert."\nIk durf niet beslissen of het tweede gedeelte van dezen wenach\ndes verdienstelijken vertalers in vervulling is getreden; maar zijn vertrouwen\nin de belangstelling van \'t publiek voor dien arbeid is zeker\nniet beschaamd. Immers ofschoon wij tegenwoordig vluchtig leven\nen er reeds acht jaren verloopen zijn tusschen de verschijning van\ndat boek en het heden, zijn er nog altoos velen, die zich de Natuurstudiën\nvan Masius met groot genoegen herinneren, ja! wat\nmeer zegt, ze herhaaldelijk en met vernieuwd genot ter hand nemen.\nIk meen dan ook aanstonds een gunstigen dunk te zullen geven\nvan het boekje, aan \'t hoofd dezer regelen genoemd, wanneer ik\nmededeel, dat het mij deed denken aan Masius en met diens Natuurstudiën\nbij menig punt van verschil veel overeenkomst heeft.\nTerwijl de Penneschetsen alleen de dierenwereld behandelen, en\nook nog maar een gedeelte daarvan, bevatten de Natuurstudiën\nschetsen èn uit de planten- èn uit de dierenwereld. Terwijl Masius\nvoor alles dichter is en blijkbaar de meeste zorg heeft besteed aan\nhet aestbetische zijner beschouwingen, Was het hoofddoel van Aglaia\nvan Enderes streng wetenschappelijk en nauwkeurig Weer te geven\nwat waarneming en studie haar hadden geleerd. Ik zal geenszins\nbeweren, dat haar vorm gebrekkig is, maar zoo aantrekkelijk als die\nvan Masius mag hij zeker niet heeten. In den vriend uit den\nvreemde, door Winkler Prins bij ons binnengeleid, zien wij allermeest\nden kunstenaar; de vreemdeling, inet wie Ouwersloot ons\nin kennis bracht, treedt voor ons op als natuuronderzoeker, zoo\nniet bij uitsluiting dan tóch in de eerste plaats.\nZij zelve verhaalt ons in hare voorrede, dat deze studiën over \'t\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 401\nleven en de huishouding der dieren reeds vroeger als afzonderlijke\nopstellen, grootendeels in het bekende dagblad de "Neuefreie Presse",\nzijn in \'t licht gegeven. Op herhaalde aanvrage heeft zij ze bijeen\ngebracht en aldus getracht in eene verzameling losse schetsen weer\nte geven iets van hetgeen wij dagelijks buiten kunnen opmerken\nen waarnemen. Naar haar zeggen heeft zij veel genoten bij de bewerking\n; de aandrang tot verzameling, van verschillende zijden tot\nhaar gekomen, doet vermoeden, dat het genot wederkeerig was.\nWelnu het kan niet anders of de lezers en lezeressen bij ons te\nlande moeten zich evenzeer over deze verschijning verheugen als de\nlandgenooteu der Oostenrijksche schrijfster. Het is een frisch en\nprettig boekje, zonder eenig vertoon van geleerdheid, en toch degelijk.\nDe stijl en de vorm mogen niet zoo dichterlijk zijn als bij Masius,\nmaar zoodoende is er dan ook geen gevaar, om afgeleid te worden\nvan de hoofdzaak. De kunstenaar Masius sleept ons mede tot bewondering\n, doch of wij altoos zijn onderricht ter harte nemen, is\neene andere vraag. Aglaia van Enderes heeft niet zulk een wegsleepend\ntalent; maar zij die kennis met haar maken, moeten willens\nof onwillens van haar leeren. Zij stelt de dingen zoo eenvoudig en\nnatuurlijk voor, dat het medegedeelde onwillekeurig in ons geheugen\ngeprent blijft. Men heeft wel eens beweerd, dat de dichter Masius\nden natuuronderzoeker van dien naam nu en dan parten heeft gespeeld.\nIk waag het niet uitspraak daarover te doen, maar houd\nmij wel overtuigd, dat het tweede gedeelte van den straks vermelden\nwensch des Heeren Winkler Prins meer kans heeft in vervulling te\ntreden bij de lezers van Aglaia van Enderes dan bij die van Masius.\nAan de hand der eerste zien wij niet alleen wat zij zag, maar leeren\nzelven uit eigen oogen zien. De gave der nauwkeurige waarneming\nvan elke kleinigheid in de natuur openbaart zieh bij deze\nschrijfster in die mate, dat wij tot jaloerschheid geprikkeld worden,\nom ook zoo te zien en ook zoo waar te nemen. Een deel van de\naantrekkingskracht dezer schetsen ligt wellicht daarin, dat de schrijfster\nzich hier grootendeels op algemeen bekend terrein beweegt; toch\ngeloof ik, dat de indruk even gunstig zal wezen, als op dezelfde\nwijze en in gelijken vorm over minder algemeen bekende dieren\ngehandeld wordt. Afgezien van de verdienste van dit boekje, dat\nhet een algemeen bevattelijken en leerzamen blik op een klein gedeelte\nder natuur geeft, komt daaraan ook nog uit een ander oogpunt\n1877. III. 26\n\n402 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nlof toe. Het bestrijdt namelijk op eenvoudige en toch overtuigende\nwijze het vooroordeel dat bij menigeen bestaat tegen een of ander\ndier en maakt aldus toegankelijk voor de overtuiging, dat op dit\ngebied de volksvoorstelling en de overlevering niet in overeenstemming\nzijn met de werkelijkheid. Als zoodanig reikt dit boekje de\nhand aan de voorstanders der dierenbescherming; want voor hen zou\nreeds veel gewonnen zijn, als het groote publiek meer doordrongen\nwerd van de nuttigheid van talloos vele dieren en van de onbillijkheid\nder slechte reputatie van sommige dieren. Die vrienden der\ndieren, als ik hen zoo noemen mag, moeten wel allereerst den\nstoot geven aan het debiet van dit boekje, en voorts allen, die belang\nstellen in verspreiding van heldere begrippen over de natuur in haren\ngeheelen omvang. Klaagt men dikwijls niet ten onrechte, dat veel\nvan hetgeen onmiddellijk bij ons ligt, zoo weinig door ons gekend\nwordt, volle bestaansrecht heeft die klacht ten opzichte van de dieren,\nmet wie wij onophoudelijk in aanraking komen. Dit boekje nu\nstelt ons in de gelegenheid op aangename wijze die leemte in onze\nkennis, voor een deel ten minste, aan te vullen, en wijst ons den\nweg, om zelfstandig verder werkzaam te zijn in deze.\nDen vertaler zij dank gezegd voor de introductie van deze vreemdelinge,\ndubbel dank bij de wijze, waarop hij haar inleidde. Het\nis trouwens niet twijfelachtig, dat zijne bemoeiing daarbij een aangename\narbeid voor hem was. De Heer Brouwer zorgde voor een\nprettig uiterlijk. Toch heb ik een kleine bedenking tegen zijne\nwijze van handelen. Het boekje is mijns inziens te duur en moest\nniet meer dan één gulden kosten, om zeer ruime verspreiding in\nde hand te werken. Ik hoop, dat een groot debiet een herdruk\nnoodig zal maken. In dit geval zal de geachte uitgever, hoop ik,\ndien wenk ter harte nemen, en zich daarover alsdan niet beklagen."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
Federzeichnungen aus der Tierwelt Aglaia von Enderes