Notes |
['[p.602]\n“Een Gebed, Novelle van CARMEN SYLVA, door F. SMIT\nKLEINE. Utrecht, J. L. Beijers, 1883.\n\nJehova van CARMEN SYLVA, door F. SMIT KLEINE.\nUtrecht, J. L. Beijers, 1882.\n\nEene vorstin, die bf zelve kunstenares is met pen of penseel,\nof, door de wijze waarop zij de wetenschappen en de kunst\nT)evordert en waardeert, een plaats inneemt in de wereld van\nkunst en wetenschap, is gelukkig niet iets ongewoons. Wij behoeven\nniet zoo ver achter ons te zien om ons de Vrouw\'van hooge\nontwikkeling en fijnen smaak te herinneren, die wij het voorrecht\nhadden onze Koningin te noemen. Ofschoon dan geen ongewoon,\nis het toch een bijzonder aantrekkelijk verschijnsel, wanneer bij de\naristocratie der geboorte zich die van den geest paart, en zij, die\ndoor hare maatschappelijke positie boven allen uitsteekt, begrijpt\ndat „Geboorte oblige!" en dat\nDer Vorsten plicht is hoog te staan.\nZoo kon het dan ook niet anders of de werken van C a r m e n\nSylva, onder welken naam Koningin Elisabeth van Rumenië is\nopgetreden, moesten de aandacht trekken, en als afkomstig van\neene Vorstin uit het aan ons Vorstenhuis vermaagschapt geslacht\nvon Wied, in ons land dubbele belangstelling vinden.\nIn Frankrijk werd Oarmen Sylva bekend door Louis Ulbauh, die\nna een bezoek aan het Bumeensche hof, les Pensees d\'une Reine bij\nhet Fransche publiek inleidde met eene voorrede, waarin uit het\nleven der schrijfster enkele bijzonderheden worden medegedeeld, die\n\nLETTERKUNDIGE KKONIEK. 603\nwij ook in het door Mite Kremnitz geschreven "Lebensbild" terugvinden.\nWat Ulbach voor Frankrijk deed, tracht de heer F. Smit Kleine\nvoor ons land te doen. Binnen het jaar verschenen van hem vertalingen\nvan Carmen Sylva\'s gedicht Jehma en van hare novelle\nMn Gebet.\nEene dubbele geschiedenis ia in de novelle vervat. Vooreerst\nde zielestrijd van een jongen man, die de priesterwijding heeft ontvangen\nzonder uit zijn hart de liefde te kunnen bannen, welke hij\nvoor Editha, eene vriendin zijner zuster, heeft opgevat, en die zich\nthans door zijn ambt de taak ziet opgelegd om het huwelijk van\nhaar, die ook hem lief had, met zekeren Tassilo te voltrekken. Ten\nandere de wraak der hartstochtelijke Berthalda, des priesters zuster,\ndie den rijken Tassilo bemint en, om te beletten dat hij eene andere\ntot vrouw neemt, Editha, op het oogenblik dat haar huwelijk voltrokken\nwordt, door een vergiftigde hostie doet sterven.\nDit is met talent verhaald; artistiek zijn verschillende kleine\ntrekjes; de dramatische gedeelten o. a., Berthalda\'s zwerven door de\nkerk, nadat zij de hostie vergiftigd heeft, hare biecht aan haar\nbroeder, zijn levendig gekleurd en maken diepen indruk. Voor\neen verhaal echter, dat zoo zware beproevingen, en zoo schier\nbovenmenschelijken strijd tot onderwerp heeft, wordt een meer\nuitgewerkte karakterteekening, een breeder schildering van den\nstrijd der hartstochten gevorderd dan in 58 korte bladzijden mogelijk\nis. Onderscheidene gedeelten van deze novelle geven dan ook\nden indruk van niet ^af" te zijn.\nIn de schets, welke aan Een Gebed vooraf gaat, geeft de heer\nSmit Kleine een overzicht van Carmen Sylva\'s werken, opgeluisterd\ndoor goede vertalingen van enkele kleinere gedichten en van eenige\nharer “Pensees", en wekt hij het verlangen op om ook met nog\nandere werken van de begaafde Vorstin kennis te maken.\nHet gedicht Jehovah heeft in onze oogen hoogere kunstwaarde,\nook door de voortreffelijke vertaling van den heer Smit Kleine. Ook\nhier echter is de schilderij naar onze opvatting te breed voor de lijst,\n«n menig gedeelte, dat stof bood voor een uitgewerkt tafereel, is\ndoor de dichteres niet meer dan geschetst. De opvatting van de\nAhasverus-legende moge door oorspronkelijkheid uitmunten —> h o e\nde eeuwige twijfel, die niet sterven kan, maar steeds nieuw voed\n\n604 LETTERKUNDIGE KRONI EK.\nsel vindt, tot de overtuiging komt: »God is Wording, eindeloos\nWorden is God "", blijft ons duister.\nBeaucoup de gens ne critiquent que pour ne pas paraitre ignorants.\nIls ignorent que Vindulgence est la marque de la plus haute culture,\nschrijft Garmen Sylva in een harer v Pensees". Tegenover den heer\nSmit Kleine is echter geen toegevendheid noodig. Reeds gaven wij\nonze ingenomenheid met zijn smaakvolle vertaling te kennen. Tot\nstaving van dat oordeel, vergunne men ons de volgende aanhalingen.\nAhasvérus staat aan den oever van den Indus :\n\nEen suiz\'ling vaart\nHet riet door, in het duister flonkren de oogen\nEens tijgers. Zachtkens blaast en gromt het dier,\nOf, uit de verte, zware zeeën loeiden.\nEn Ahasvérus staart den tijger aan\nEn wacht den dood. Doch door dien blik verlamd,\nKromt, knersentandend, zich het dier en slaat\nDe flanken met den staart en sluipt dan voort\nOp donzen pooten.\nNiet minder goed geslaagd is de volgende lenteschildering :\nEen zoele koelte, zwaar van zoete geuren,\nVoerde op haar wiek een fijn bevederd stofje\nEn vlijde \'t in een bloemkelk neer ; van bloem\nTot bloeme brachten bijen en kapellen\nDe liefdeboodschap, en op rappe vleuglen\nTer dartle bruiloft zwierden tor en mugjes.\nDe vooglen hielden teedre minnetweespraak\nEn brachten vlokjes naar hun nesten . . . .\nEen hinde ruischte met haar jongen over\nDe dorre blaadren, de afgevallen twijgjes,\nWaartusschen malsche beukenspruitjes gluurden.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|