*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Allard Pierson
Reference
Place
Date 1879
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.541]\n“4. Mrs. MARK PATTISON, The Renaissance of Art in Frame,\n2 Deelen Lonrlon,-Kegan Paul 8f C°., 1879, Dl. 1, 368 blz.\nDl. 2, 311 blz.\n\nHet hoogst belangrijk doel van dit fraaie boek leert men kennen\nblz. 35 vlgg. Na een eerste, een mannelijk geschreven hoofdstuk,\neen algemeene karakteristiek behelzende van de Eenaissance, en na\nin den aanvang van hoofdstuk II gewezen te hebben op de twee\nverschillende geografische centra van de fransche Eenaissance : Tours\n(onder Lodewijk XI, Karel VIII, Lodewijk XII) en Parijs (Frans I),\nbeantwoordende aan de twee verschillende perioden van die artistieke\nbeweging, gaat de schrijfster blz. 35 voort:\n"There is indeed a great difference between the work executed....\nbefore and afler the transfereuce of the school from Tours to Paris, and\nthis difference is so distinctly marked that some have regarded the two\nsuccessive periods as independent and separable epochs. They have\ncalled the first the Freneh Renaissance, and have abruptly cut of the\nmen who worked during the reign of the Valois from national traditions,\nlooking on them as forming, in all branches of art, a bastard Italian\nschool. They have depicted their work as animated wholly by forcign\ninspiration, the introduction of which acted injnriously on the characte-.\nristic promise of Freneh art, and for this introduction Francois I is,\nblamed as wholly responsabla "\nVan deze scheiding, dit is hier hoofdzaak, wil Mrs. Pattison niet weten :\n"If.... it is certain that the nature of the movement taking place in\nItaly was known to Freneh artists a quarter of a century before\nFrancois I was born, it is no less certain that the needy troop whom\nthe troubles of Italy sent to claim the bounty of the Freneh king found\nat Paris men who maintained national traditions, and who had the\n\n542 KOETB MEDEDEELINGEN OMTRENT\nstrength to continue to maintain theni even when, appropriating the\nfruits of a practical experience richer tlum their own. There are\nFrench names, it is true, in the subordinate ranks of those who worked\nat Fontainebleau, men whose work is mergcd in that of their teachers, bat\nthese were weaker brethern, born to be obedient scholars only; the stronger\nspiritssuch as Clouet, Cousin, Goujon, Duvet, Delanlne, Bullant, Lescot, Palissy,\nnever abandoneol their birthright nor forgot their o?vn individualitg."\nZiedaar de eigenlijke stelling van deze merkwaardige studie. De\noorspronkelijkheid, het nationale ook van, en althans in, de tweede\nperiode der fransche renaissance te handhaven, is het doel van Mrs.\nPattison. Het kan dus niet verwonderen, dat zij de rol van Frans I\nniet zoo bijzonder gewichtig acht.\n"He created art in France, writes Frederick the Great, and even nom\nthe popular belief is identical with that of I< ederick the Great; but to\nattrihute to any person a direct initiative, is wholly to mistake the nature\nof the movement, to leave out of sight the broad basis of general\ninterest and enthusiasm to which it owed its fertüity and its strength."\nWat nu de methode van behandeling betreft, die de schrijfster\nheeft gevolgd, zij staat in nauw verband met de vraag of de werken\ndie zij bespreekt, al dan niet anoniem zijn. Voor den tijd tusschen\nhet midden der\'15\'le eeuw en den dood van Prans I, weten wij niets\nvan het leven, kennen wij, op weinige uitzonderingen na, zelfs niet\nde namen der architekten. Hier bepaalt de schrijfster zich dus tot\nhet kenschetsen van de richtingen die in de gebouwen hare uitdrukking\nvinden, terwijl zij die gebouwen uitkiest, welke het meest\ntypisch zijn voor de streek die de bakermat was van de Kenaissance\nin Frankrijk. Zij wil uit dien hoofde elk gebouw behandelen als\nof dat gebouw het voorbrengsel ware van een enkel tijdvak en van\neen enkelen geest, ofschoon dit alleen waar is in een nauwkeurig\nomschreven zin. Zij begint met Langeais, model van een versterkt\nkasteel (1460), om achtereenvolgens stil te staan bij het klooster\nvan St. Martin van Tours (1508), Blois en Chenonceau (1515),\nhet hotel Pincé te Atigers (1525), Chambord en Azay Ie Eideau\n(1526), totdat men ten slotte met het gebouw van Madrid en de\nwerken van Fontaineblau het centrum der werkzaamheid geheel\nverplaatst naar Parijs, en er een nieuwe periode begint met de\ntroonsbestijging van Hendrik II.\nEerst de werken van zijn regeering zijn geteekend; Écouen\nspreekt van Bullant, Anet en de Tuüeriën getuigden eens van het\n\nNIEUWE BOEKEN OVEK KUNSTGESCHIEDENIS. 543\ntalent van de 1\'Orme; nog kent rnen het genie van Lescot uit den\nLouvrc. Deze vier paleizen zijn niet alleen even zoovele étapes bij\nhet bereiken van hetgeen dit tijdvak uit een architektonisoh oogpunt\nnajoeg, maar hunne architekten waren levende voorbeelden van de\nmachtige verandering, die in de wereld der kunst had plaats gegrepen.\nHet leven, de schriften en de architektonisclie werken van\ndeze meesters worden dan ook in onderling verband behandeld in\nde nu volgende hoofdstukken III, IV en V. Als een samenvatting\ndaarvan tcekenen wij het volgende aan:\n"Just as we look back from Anet and the Tuileries to the chatean\nof Ecouen, even so we look back from the court of the Louvrc to Anet\nand the Tuileries. Bullant had shown the point to which the vigorous\nresources of natural genius, tinged with the traditions of the soil, enriched\nby a practical acquaintance with certain forms of classic work, could\ncarry the Renaissance conception of a habitation fit for a prince — the\nhome of every human exercise and pleasnre. Yet at Ecouen some faint\ntracés Knger even now of that air of defence which distinguishcd the\ncbatcaiix of Francois I; and de 1\'Orme, it must be confesscd, Came Rearer\nthan Bullant to aehieving the ultimatc form of the ideal palace rising in\nthe midst of woods and flowers.\n"At Anet De 1\'Orme realised a complete and princely type of the\ncoimty house. The open gallerics, the gardenstairs which abounded at\nAnet, at the Tuileries, and at St. Mor, proclaim the eombination of\noutdoor and indoor life. Rabekus describes St. Mor as a "paradis de\nsalubritc, aménité, sérénitA, commodité, délices, et tous honnestes plaisirs\nd\'agriculture et vie rustiqne." In describing the one palace, Rabelais bas\ndescribed all; but the ideal which be indicated was embraced in its\nfullest perfection by Anet.\n"At Anet De 1\'Orme had raised the palace of the country. To Lescot\nfeil a different task. In the Louvre Lescot shaped and perfected the\npalace of the town. The portion which he planned and partly executcd\nbas determined the form under which the entire building lias continned\nto dcvelop. Successive additions and extension have always been forced\nto accept in some measure the laws which Lescot at the beginning\nimposed; not only so, but after the various rehandlings to which the\nbuilding has been submitted, the most brilliant part of the Louvre, the\nonly part which shows somethïng more than the result of talent, and\ntaste, and training, tlie only part which has the brilliant life of genius, is\nthat south-west angle of tho court which we owe to his design.\n"He has been reproached for want of correctness in his use of the\norders.... But if Lescot did not employ his means according to strict\nclassical precedent, he did employ them in the true classical spirit. He\nwas not building a temple or a hall, but a palace; he had quitc a different\nintcrior to express, and that treatment and those proportions, wlueh\n\n544 KORTE MKÜEDEBLINGKN OMTRENT\nhad become perfected in the one use, demanded not imitation bat adaptation\nto the requirements of the otlier. For the dhtinct accentuation of\nthe rising fiers of a many-storied building the successive superimposition\nof the two orders offered ready service. He adapted them with an\nexquisite sense of fitness to the desired end, obtaining the needed force\nof perpendicular lines for the spacing and strengthening of his front by\nthe massive constrnctive projections of the building itself, by groups of\nwindows which break up the surface at equal intervals, and by the\nappropriate predominance of the magnificent portal, from beneath which\nshould issue the king with the accompanying pageant of his court\nForemost amongst those by whose industrious genius the carven surface\nwas wrought to rare perfection stands Jean Goujon. His name is as\nindissolubly connected wiht the Louvre as that of Lescot himself. This\nis, in itself, an answer to those who cry out that art in the sixteenth\ncentury was enslaved to the individual w i l l . . . . Art in the sixteenth\ncentury, and most especially in architecture was graat as being the\nexponent of sustained and distinct intellectual intention\n"When Lescot died, the spirit of the Renaissance, that spirit which\nhad animated the very stones with life, lay dying too. In its place came\nthe rule of order and good taste. To be correct, to be in good taste\nthis became the suramit of ambitian both in art and morals. The type,\nwhich was bom of this ideal, was inaugurated by Henri IV, and we\nhave but to look at the portal of St. Eustache or the front of the Jesuit\nchurches of Paris, to see it in the full promise of its sterile perfection."\nHebben de architekten van de Renaissance, gelijk men bespeurt,\nzich over deze schrijfster niet te beklagen, men leide er niet uit\naf, dat het haar aan kritiek ontbreekt. Het tegendeel bewijzen de\nhoofdstukken VI en VII die aan de beeldhouwkunst van dat tijdvak\n(Goujon VI, en Pilon, VII) zijn gewijd, en waarin men bijv. de\nkenschets van de Diana Chasseresse vergelijke of ook hare opmerkingen\nover de Karyatiden van Goujon. Ten aanzien van deze\nlaatsten deelt de schrijfster in het voorbijgaan een kleine terechtwijzing\nuit, die algemeen behartiging verdient:\n"Michelet has drawn a suggestive picture of the lively Duchess\nd\'Etampes, mistress of the last days of Francois I , calling, to decorate\nher rooms, a Frenchman, a young man, the magician Jean Goujon.\nThe caryatides of her mysterious chamber seem, says M. Michelet, "1\'essai\nd\'un jeune hamme, hardi, incorrect et heureux." But unfortunately for\nM. Michelet\'s romance, the 737 livres tournois which Goujon received\non September 5, 1550, are actually specified (and that contrary to\ncommon custom) as payment for the execution of\' these caryatides which\nwere destined for a chamber no less mysterious than the Salie des\nGardes. Anne de Pisseleu was then far from Paris and from power, and\nGpnjon, whom s\':c had probabiy never seen, for he was certainly not\n\nNIEUWE BOEKEN OVER KUNSTGESCHIEDENIS. 545\nemployed on the Louvre till after the death of her royal lover, was on\nthe evc of departure for Anet, there to labour in the service of her old\nenemy, the then reigning favourite, Diane de Poitiers."\nDe vergelijkende waardeering van Goujon en Pilon, Dl. I, blz. 252\nvlg., moge de aandacht van wie het boek ter hand neemt, niet\nontsnappen.\nIn de twee laatste hoofdstukken van het eerste deel, die de\nschilderkunst der Kenaissance behandelen, en waarvoor de schrijfster\nonder meer de Laborde\'s Renaissance des arts a la cour de France\nten dienst estond, wordt eerst gewezen op wat helaas ! verloren ging en\nde oorzaak daarvan loegelicht, en daarna uitvoeriger gesproken over\nFouquet en de Clouets; wat Fouquet betreft, inzonderheid over zijn\nLivius. De nationale Bibliotheek te Parijs bezit twee manuscripten,\nfransche vertalingen, het een van Livius, het ander van Josephus,\nbeide versierd door Fouquet; een andere Livius, evenzeer door hem\ngeïllustreerd, is in de bibliotheek van zijn geboortestad Tours. Dit\nlaatste werk was begonnen voor den kardinaal Ballue, maar kwam\nlater aan Lodewijk XI, voor wien het voltooid werd in 1470. De\nbibliotheek van Dyon bezit een Virgilius uit de school van Fouquet,\nindien niet van zijn hand, en Genève een exemplaar van Boccaccio,\nwaarvan de illustratiën wedijveren met die waardoor hij het meest\nalgemeen bekend is geworden, den Boccaccio van Etienne Chevalier,\nnu te Munchen. (Mrs. Mark Pattison gelooft evenwel dat de Boccacio\nvan Genève afkomstig is van een leerling of volgeling van Fouquet.\nDe Boccaccio van Etienne Chevalier is beschreven en toegelicht\ndoor Grandmaison; de Josephus van Pierre de Baujeu en de Livius\nvan de Sorbonne door de Laborde; de Livius van Tours is minder\nbekend.\n"It contains, besides numerous small ornamental decorations, two fullpage\npaintings, one of which serves as frontispiece to the whole volume.\nPasquier Bonhomme uilpHeur jure des livres de V Oniversité de Paris" "\ngot this part of the work done cheaply for the small sum of 9 liv. tour».,\nand the minor subjects are very inferior to the frontispiece, whieh alone\ncan be attributed with justice to the hand of Fouquet.\n"The principal events of early Roman history are all represented in\none great combination on this single page. Romulus and Remus tightly\nswaddled lie side by side beneath the fostering wolf; the building of\nRome eccupies the centre, and in the left hand corner stands Louis XI,\nin the dress of a mason, trimming a blook of stone. On the right hand\nin the upper corner the Horatil and Curiatii fight, arrayed in armoiU"\n\n546 KORTE MEDEDEELINGEN OMTRENT\nat French knights. They ride full tilt in lrsts duly ordered for a gallant\ntourmanent, and above from beneath a splendid canopy look out a crowd\nof noble ladies richly attired. This painting is the only important one\nin the Livy of Louis XI, but both the copies preserved at the Bibliothèque\nNationale are richly illustrated. There is also a further difference."\nDe Livius van de Sorbonne, de Boccaecio van Genève, de Virgilius\nvan Dijon, de Josephus van Parijs, de Livius van Versailles,\nhet gebedenboek van Etienne Chevalier worden achtereenvolgens uit\neen technisch oogpunt ter sprake gebracht, waarbij, voor \'s kunstenaars\ntwee of drie schilderijen in olieverf, zijn betrekking\'tot de school van\nBrugge wordt toegelicht. Na bij zijne school, inzonderheid bij Jean\nPerréal, te hebben stilgestaan, verwijlt de auteur in het laatste of\nnegende hoofdstuk bij de vier Clouets : Jean, de vader, in den dienst van\nden laatste der Bourgondische hertogen; Jean, de zoon, schilder van\nFrans I; een broeder van Jean, en eindelijk zijn zoon Francois. Naar\neen nog niet bewezen overlevering zou deze beroemdste der Clouets\nte Tours zijn geboren; zijn vader woonde en trad in het huwelijk\naldaar, gelijk blijkt uit een verkoop-kontrakt van 6 Juni 1522. De\nontdekking van dat stuk heeft den heer Grandmaison ijverig doen\nzoeken in de archieven van Tours naar nieuwe bescheiden, maar te\nvergeefs; hetgeen voldoende verklaard wordt uit de omstandigheid\ndat het Hof weldra de stad verliet en door den kunstenaar, in den\ndienst van het Hof, gevolgd werd. Clouet (II) vestigde zicli waarschijnlijk\nte Parijs (zie bl- 311), hij hield langzamerhand op bijzijn\nnaam genoemd te worden; hij kreeg den populairen bijnaam Jannct,\ndie zelfs overging op zijn zoon Francois. Men begrijpt de verwarring\ndie daaruit moest ontstaan.\nVau geen enkel der schilderijen, die aan Jean Clouet (II) worden\ntoegeschreven, staat de authentie vast; het portret van Frans I (in\nden Louvre) heeft misschien het meest aanspraak op echtheid (zie\nhet argument bl. 319 vlg.). De Laborde, van de echtheid overtuigd,\nheeft, naar den op die wijze verkregen maatstaf, het portret van\nFrans I te paard (in de Uffizij te Florence) en het portret van\n\'s konings tweede vrouw Eleonora, zuster van Karel V (Hampton\nCourt), insgelijks aan hem toegeschreven. Het eerstgenoemde wordt\ngewoonlijk een Holbein genoemd, maar ook Dr. Waagen houdt het\nvoor een fransch kunstwerk. In den Louvre zijn nog twee andere\nportretten gerangschikt als Hcole de Clouet; zij zijn in elk geval\n\nNIEUWS BOEKEN OVER KUNSTGESCHIEDENIS. 547\nbeide van dezelfde hand. Van een kunstenaar, derhalve, die meer\ndan twintig jaren lang voor het fransche Hof gewerkt heeft, zijn\nons slechts vijf werken, en dan nog slechts op onzekere gronden, als\nwaarlijk van hem afkomstig bekend. Misschien zijn er nog vele\nandere werken aanwezig, die zijn naam moesten dragen. Het ware\nte wensohen dat al de stukken, die hier in aanmerking kunnen\nkomen, op ééne tentoonstelling werden vereenigd, opdat een ernstige\nvergelijking mogelijk wierd.\nFrancois volgde zijn vader op als "painctre ordinaire du Roi."\nHet vroegste werk dat wij van hem kennen, is thans in het Museum\nvan Antwerpen, een portret van den Dauphin, oudsten zoon van\nFrans I, op zes- of zevenjarigen leeftijd, dus van 1523 of 1524.\nDelaborde geeft er een enthusiaste beschrijving van. Mrs. Mark\nPattison stelt het, naar techniek en inhoud, beneden het portret van\nFrans I zelven (thans in de verzameling van Lord Dudley). Zij noemt\nhet „one of the most remarkable works which we are able to\nattribute to Francois Clouet." Een inscriptie op de achterzijde kent\nhet toe aan Leonardo da Vinci. Maar is de koning hier een man\nvan althans 40 jaar, dan berust deze inscriptie natuurlijk op een\ndwaling; dan toch moet het schilderij van 1534 en dus gemaakt\nzijn na den dood van Leonardo. Maar de dwaling is verklaarbaar.\n"Lenoir, who, in the enormous number of similar works which he\nbronght together in one place, had opportunities of observation and\ncomparison which no one else has since possessed, says of Francois\nClouet: il a cherché dans ses ouvrages a imiter la maniere de Léonard\nde Vinci." — Er is nog een andere schilderij van ÏVancois Clouet\nwaarmede een zonderlinge kronologische vergissing heeft plaats gegrepen.\nHet is het portret van Karel IX, dat koningin Catharina\nliet maken, tijdens de onderhandeling over Karels huwelijk met\nElisabetli, de dochter van Maximiliaan II (Galerij Belvedère, Weenen),\nDe schilderij heeft deze inscriptie: "Charles VIII, Très-Chrétien,\nEoy de France en Faage de XX ans, peinct au vif par Jannet\nMDLX1II." Noch Waagen, noch Delaborde hebben de tegenstrijdigheid\ngemerkt. Is het geschilderd in 1563, dan was Karel eerst\n13 jaar oud, maar het is niet het portret van een dertienjarigen\nknaap. Was de inscriptie van den aanvang op de schilderij, dan\nmoet zij geretoucheerd en daarbij LXIII in plaats van LXX gesteld\nzijn.\n\n548 KORTE MEDEDEELINGEN OMTRENT\nDe schrijfster maakt waarschijnlijk, dat Francois Clouet stierf in\nhet laatst van 1584 (bl. 349 vlgg.). Voor het geheel van zijn werk\nzegt zij:\n"In dealing with the numerous portraits attributed to "Janet" or\nroughly classed as "Ecole des Clouet," it is necessary to bear in mind\nhow slight is the basis of fact on which we have to build. The difficulties\nwhich He in the way of utilising even the materials which exist\nare great. The mass of work lies hid in private collections, and however\npractised the eye may be, in passing from one to another, in leaving\nChenonceau for Azay Ie Rideau, or Castle Howard for Stafford House,\nit is impossible to retain impressions with sufficiënt exactness for the\npurpose of satisfactory investigation and comparison."\nVoor Francois zijn wij er evenwel niet zoo slecht aan toe als voor\nzijn vader, Jean Clouet (II). Van Francois hebben wij nog ten\nminste den Karel IX van Weenen en de twee portretten in den\nLouvre (een kleiner van Karel en een van Elisabeth zehe) tot punt\nvan uitgang, alsmede dat van Antwerpen en van Hampton Court.\nHet slot van het hoofdstuk behandelt de talrijke teekeningen (meer\ndan drie duizend), die op den naam doorgaan van Jean en Francois Clouet-\nHet tweede deel bestaat uit zes hoofdstukken, achtereenvolgens\ngetiteld: Painting on Glass (Cousin); Engraving on 07óo^(1493—1584);\nEngraving on Metal (1485—1570) Duvet; Engraving on Metal\n(1553—1576) Delaulne; Enameüers of Limoges (1500—1588). Tho\nPenicands, Beymond, Léonard Limosin; Pottery (1510—1590)\nFaience d\'Henri II, Palissy.\nHet valt licht een hoofdstuk den titel te geven: schildering op\nglas. Maar waar is de bouwstof \'P "Toutes les vitres de 1\'Eglise\nqui estoient riches de portraits et peintures furent entièrement toutes\ncassées et abattues." Zoo luidt het verhaal van de plundering van\nde Abdy van Marmoutier in 1562; het is het verhaal van de meeste\nkloosters van Frankrijk. Geleid door den Graaf de la Kochefoucauld,\n"Ie chef au pillage", beschadigden de Hugenooten de\nkerken van Touraine. Niets bleef over dat vastgehecht kan worden\naan de namen der vele schilders op glas, die daar bloeiden op het\neinde van de 15de, in het begin van de 16ae eeuw: Vinet, Jourdain,\nVian. Van Robert Pinaigrier, den beroemdste van een geheele\n1 Op hetgeen hierin de veelbetreurde hoogleeraar Moll voor de Nederlanden\ndeed in de Christelijke kunst, maakte de Spectator nog onlangs opmerkzaam.\n\nNIEUWE BOEKEN OVER KUNSTGESCHIEDENIS. 549\nfamilie van schilders op glas, geboortig uit Touraine, is zeer weinig\nover. De schilderingen van St. Hilarius te Chartres, de geschonden\nvensters van St. Gervais te Parijs, en de dorpskerk van Ecouen, die\nzijn teekening voeren, illustreeren zeer bijzonder het karakter dier\nkunst in Frankrijk bij den aanvang der 16de eeuw.\nPinaigrier arbeidde, gelijk verhaald wordt, in de kerk van Ecouen\nnaast Jean Cousin. De eerste bleef staan, de tweede wist zich te\nvernieuwen:\n"He became one of the foremost exponents of the new movement, and\nhis glass-paintings at Sens and Fleurigny, at Paris and Vincennes,\nillustrate the suceessivo changes which transformed this branch of art,\nand brought it into harmony with the tendencies of the d a y . . . . Breadth,\npower and the severity which usually accompanies their union, are the\ndistinguishing qualities of Cousin\'s work. He shows indeed something of\nthat true severity vivified by infinite tenderness, as in Michel Angelo,\nwhich can only reside in a great nature, and which inspires fear perhaps\nin the weak or servile, whilst it moves generous spirits to reverence.\nAnd just as one would say that he was severe without harshness, so, on\nthe other hand, one would say that his genius had great grasp, but was\nnot versatile. Whether he paints on glass, or draws on wood, or carves\nin marble, he is the same Cousin touching every thing with fire and\ndignity, and fbr the most part with simplicity. In his later days bewas\nto a certain extent infected by the temper of the Italian decadence, and\nhis manner, in consequence, is sometimes strained and pompous, but is\nnever vulgar."\nDit als algemeene kenschets; voor de bijzonderheden, zie de eerste\n68 bladzijden van dit tweede deel, waaruit ik echter niet kan nalaten\neen woord aan te halen van Félibien (eind der 17de eeuw). Na\nvermeld te hebben, dat sommigen Cousin voor een réformé hielden,\ngaat hij voort (in de vertaling van Mrs\'. Mark Pattison): "I never\nheard anything else but good of him, so 1 do not believe this\nmalicious accusation."\nIn het hoofdstuk over Engraving on Metal, veroorloof ik mij opmerkzaam\nte maken op een interessante vergelijking tusschen de\nApokalypse van Duvet en die van Albert Dürer \', waarvan de\nschrijfster gelooft, dat Duvet haar gekend en bestudeerd heeft\n(bl. 118—139). Men vindt daar tegelijkertijd een goede analyse\nvan dit werk.\n\n1 De Apokalypse van Dürer is aanwezig in het Prentenkabinet van\nhet Trippenhnis.\n\n550 KORTE MEDËDEELINGEN OMTRENT\nOmtrent de authentie van het werk dat op zijn naam staat, zegt\nMrs. Pattison: "Pour engravings should, I tliink, be excepted from\nthe catalogue of Duvet\'s work whieh are included in it by M. de\nLaboulaye, the most recent writer on the subject. These are:\nTriomphe de la Divinité; Portrait of Adrian VI (the obverse and\nreverse, it is supposed by M. Galichon, of one and the same medal);\nMars (an engraving dated 1524) and Intemperance. All these show\na technic totally distinct from that whieh characterises Duvet\'s\nauthentie work."\nIk laat ten slotte hier nog eenige aanhalingen volgen als proeve\nvan Mrs. Paltison\'s waardeering van Palissy, den man die schrijven\nkon aan Antoine des Ponts: "j\'ay trouvé grace devant Dieu qui\nm\'a fait connoistre des secrets qui ont esté jusques a présent\ninoonnuz aux hommes."\nDe schrijfster brgint met te wijzen op den hartstocht der schoonheid,\ndie het tijdperk der Kenaissance ten opzichte van alles onderscheidde\nwat voorwerp van kunst kon zijn:\n"The same secret flame inspired alike the humblest and the loftiest\neffort, and gave to the results of each the same quality of value, if not\nthe same importance. Thus an earthenware cup or dish has for us just\nas precious significance as the carvings of Goujon or the vast plans of\nBullant or De 1\'Orme. The name of Palissy rings with as full a tone\nas that of Clouet, or Cousin, and the faïence Henri II claims equal notice\nwith the engravings of Duvet or Delaulne.\n"But Palissy ware, and the ware of Henri II, though they have their\norigin in a common inspiration, are differentiatcd by special qualities.\nPalissy ware was the outcome of productive artistic energy, passionately\nseeking a fresh issue, whereas the faienee Henri II seems rather the\nartificial creation of an exacting and fastidious taste. Form and colour\nare alike stamped with the signs of personal characler, and the interest\ninspired by the accent of a refined and highly-wrought individnality —\nwhich unmistakably distinguishes the smallest fragments of tbis ware —\nis heiglitened by the mystery which hangs over its origin. Neither the\ndate nor the place of its production are known, and but fifty-two undisputed\npieces in all have been discovered No tracé of self-doubt\nand hesitating reflection is to be found in any of his writings, or in any\nof his work. In many of the artists of\' Prance the influcnce of Italy\ncame wilh intoxicating foreign stimulus; but Palissy employed the fruits\nof the Renaissance just as confidently, •— with as clear a sense of\nownership, as he would have employed che forms of any strange shell\nor foreign bhd. Prom his daily conversation and fixed habit of mind,\nPrench charm and pliancy were banished, just as they are banished\nfrom the daily conversation and fixcd habit of min\'! of a JFrcnch\n\nNIEUWE BOEKEN OVER KUNSTGESCHIEDENIS. 551\nHuguenot at the present day; but they found a vent through the fingera,\nand took in addition a certain severe accentuation and sober force which\nnow and then become alraost elevated in style. A poorer nature, coupled\nwith this ascetic cast of character, would have dwarfed and narrowed\nunder the shadow of it; on the fertile genius of Palissy it operated as\nlittle more than a wholeaome check."\nDan komt zijne in meer dan in een opzicht aandoenlijke levensgeschiedenis,\ndoor den treurigsten dood gesloten, waarna de schrijfster\nvoortgaat:\n"He seems to stand apart from the rest of his fellow-artists. They had\nimbibed with more or less facility the peculiar influences then flowing\nin on the world of French art. He created a new type in his art, a\ntype essentially national, owing nothing to principles of imitation.. . . A\nlengthened examination convinces us that the quaint realism of some\nof his work is due, not to German infiuence, but to the bias of Palissy\'s\nown taste, which, even when somewhat provincial, is still supremely\nFrench. The directness with which he took his way to nature, saved\nhim from the enervating effect of a too servile respect for the authority\nof tradition. He accepted nothing at seeond hand, he took nothing for\ngranted. Many passages in his writings show with what intense interest\nand patiënt sympathy he got by heart, in the wood or bj the river, the\nmyriad lovely motives from frce nature which he afterwards recorded in\nhis rustic figulines."\nMen zou verkeerd doen met uit deze aanhalingen af te leiden,\ndat het werk van Mrs. Mark Pattison ons niet meer geeft dan algemeene\nbeschouwingen. De bijzondere onderzoekingen waarmede zij\nzich bezig houdt, zijn voor verkorte mededeeling natuurlijk minder\ngeschikt. De nuttigheid van hare studie, die dringend om een\ngrooten atlas van illustratiè\'n vraagt, wordt nog verhoogd door een\nkronologisch overzicht van data uit de geschiedenis der Eenaissanee,\nopgaaf van hare bronnen en een uitvoerig register.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
The Renaissance of Art in France Emily Francis Strong