*Art. in De Gids 1875 III ARTICLE

Title *Art. in De Gids 1875 III
Is same as work *Art. in De Gids 1875 III
Part of work
Author Marie Henriëtte Koorders - Boeke
Reference
Place
Date 1875
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.570]\n“Tricotin, door Ouida. In \'t Hollandsch vertaald door\nR***, met een voorrede van D.C. Nijhoff. Deventer,\nA. ter Gunne.\n\n"Dat zegt Puck ook. Gij kent Puck toch?"\n"Neen; wat of wie is Puck?"\n"Een hond, die zijn levensgeschiedenis vertelt; een allergeestigst,\npikant, pétillant boek van Ouida."\n"Ouida! Is het mogelijk dat ik jaren geleden, nog eer ik naar\nIndië ging, een stuk van haar gelezen heb in de Eevue Britannique?\nOver een chargé d\'affaires of zoo iemand? Iets heel\nboeiends, heel romantisch en, om het maar bij zijn naam te noemen,\ntamelijk sensueels?"\n"Zeer mogelijk; want hoewel ik dat stuk niet ken —of het moest\nIdalia wezen — zoo lijkt uw beschrijving als twee droppels water\nop al haar boeken. Die vrouw weet iemand nog eens op te winden V\n"Wie is ze toch eigenlijk?"\n"Ik weet het niet; de een zegt de echtgenoot van een hooggeplaatst\nEngelschman, de ander een courtisane \'. Het kan beiden waar zijn,\nte oordeelen naar wat zij schrijft. Gij weet het, lieve meid, dat ik\naan de hoven verkeerd heb, en veel in het buitenland gereisd, en\nzoo tamelijk weet wat er achter de coulissen geschiedt; maar ik heb\nnog nooit een boek gelezen waarin tegelijk de beau monde en de\ndemi monde zoo véridique worden weergegeven. Een Lord is een\nLord en een cocotte een cocotte. Vreemd hè dat haar boeken nog\nnooit in het Hollandsch vertaald zijn. Misschien komt het omdat\nwie in ons land rijp is voor dergelijke lectuur, ook wel Engelsch,\nalthans Fransch leest; voor Ie bas peuple zijn ze trouwens ten eenemale\nongeschikt. En wie een Ouida vertalen wil moet goed beslagen\nten ijs komen. Zij toovert met haar taal. Hoeveel gloed, hoeveel\nleven! Het is of men een serie van de heerlijkste schilderijen\nziet; de kracht van een Miehel Ange, gepaard aan al het conscientieuse,\nal het geacheveerde van een da Vinci. In één woord ik\n1 Volgens den Heer D. C. Nijhoff (zie voorrede Hollandsche vertaling van\nTricotim) is Onida (dat con amore beteekent) de nom de plume van een Miss\nZomse Ramie, van wie hij echter niet weet of zij een Fransche of Engelsche\nis, en enkel dat zij in Engeland woont. Heel veel licht geeft dus ook dit niet.\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 571\ndweep met haar stijl. Maar ik zal u Puck zenden, dan kunt gij zelf\noordeelen."\nDit gesprek werd in 1870 gehouden. Mijn woordenrijke oude\nvriend, die waarlijk vrij wel weet wat er in de wereld te koop is,\nhad dus nog geen kennis kunnen nemen van wat er in verloop van\ntijd van Ouida\'s werken aan ons Hollandsch publiek werd aangeboden,\nnamelijk van enkele harer losse stukjes, als Feuilleton in de\nArnhemmer geplaatst, van Mevrouw Westhreene\'s vertaling van\nTwo little Wooden Shofs, en nu eindelijk van R... \'s versie van\nTricotin, door ter Gunne te Deventer uitgegeven, en door den Heer\nD. C. Nijhoff binnengeleid en aanbevolen, naar aanleiding van welk\nlaatste boek ik dit stukje schrijf, als zijnde het mij door de Eedactie\nvan de Gids ter aankondiging of beoordeeling toegezonden.\nMaar zijn woord hield hij; nog dien eigen avond had ik de twee\ndeeltjes van Puck voor mij liggen — in de Tauchnitz-editie, dat is\nreeds op zich zelf een aanbeveling; — en ik las, neen, verslond ze.\nTot diep in den nacht zat ik over die boeiende, die wegsleepende\nbladzijden gebogen, waarin een hond, die als hij naar het leven\ngeteekend is, al wat Mr. de Brieder in het Maartnummer van dit\ntijdschrift het arme hondengeslacht voor de voeten werpt, tot bitteren\nlaster maakt, ons in de meest verschillende kringen binnenleidt, — bij\nvoorkeur verdorvene — en zijn opmerkingen en ervaringen meedeelt.\nIs niemand een held voor zijn kamerdienaar, voor een hond geneert\nmen zich nog veel minder. Puck ziet dus in alle mogelijke opzichten\nachter de schermen, en achter de schermen in alle mogelijke opzichten\nspeelt het heele boek.\nReeds op de eerste bladzijde de beste krijgt men een kort begrip\nvan den inhoud. Twee honden zijn daar bezig tegen elkaar op te\nbieden wie het meeste menschen- en wereldkennis bezit. De een\nstoft er op dat hij, in de sneeuwvelden van den St. Bernard geboren,\nmenig menschenleven daaruit gered heeft, en nu in elk geval,\nals het eigendom van een huzarenofficier, de wereld ziet, woeste\ndrink- en dobbelgelagen bijwoont, en de losbandigste praatjes aanhoort.\n"Mannetje, mannetje," zegt de andere hond, "wat is uw wijsheid\nbii de mijne! Bah, ik behoor aan de vrouw die hem ruïneert!"\nDit moest het motto van het boek zijn, en van bijna al wat Ouida\nschrijft. Al wat man heet, hoe krachtig, hoe edel, hoe zelfverloochenend\nook, en vele harer mannenkarakters zijn onbereikbare idea\n\n572 BIBLIOGBAPHISCH ALBUM.\nlen, bezwijkt voor de aantrekkingskracht van schoon gevormde, zinnelijke\nvrouwen, en nagenoeg al haar vrouwen zijn lage, zinnelijke,\nde vuigste driften en hartstochten dienende en aanmoedigende naturen.\nEn daarmede is mijns inziens tegelijk den staf over haar boeken\ngebroken.\nToegegeven dat het waar is wat Mr. Mjhoff in zijn voorrede zegt:\ndat het "niet gevaarlijk, veeleer hoogst nuttig" is om te toonen\n"waartoe een vrouw vervallen kan als de onverzadelijke hartstochten\nhaar ziel binnensluipen". Toegegeven dat het ook in Hollandsche\nvrouwenzielen kan koken en stormen, zooals het kookt en bruist\nin deze Viva\'s en Corolissen, zoo kom ik met al den aandrang van\nmijn gemoed op tegen \'s schrijvers philippica\'s over vrouwen als\nvrouwen, als tegen een ziekelijk verkankerde, een gedrochtelijke\nwereldbeschouwing. Zoolang, om van de vrouwen uit het verledene\nniet te gewagen, daar nog Lady Bakers zijn, wier moed en\ngeestkracht met het gevaar stijgt, en die al wat grootsch en mannelijk\nis in haar omgeving, als met tooverkracht bezielen; zoolang\ndaar eenvoudige harten zijn als Keuters "Louwising", die\n"wat krank is, genezend, wat zwak is, verheffend,\nEn de sluimerende krachten, dier zielen beseffend",\nal wat er groot, rein, goed is in den man, met volle kracht te voorschijn\ndoen treden gedurende zijn leven, en hem ook de stervenssponde\nzacht spreiden door haar veredelende liefde; zoolang daar nog vrouwen\nzijn, ook ongekende, door de wereld ongeëerde, die in alle\nstilheid het heilige vuur brandende houden; profetessen van al wat\neerlijk, al wat waarachtig, al wat lieflijk is, al wat wel luidt, die\ndoor haar bezielende tegenwoordigheid, haar zelfverloochenende energie,\nhaar onverstoorbaren geloofsmoed, zelve weldoende engelen, den engel\nin den man wakker maken en steunen; dan is een wereld zooals\nOuida die schept, een onverdiende smaad het menschdom aangedaan.\nWant ook haar zeldzame, liefelijke vrouwenfiguren bereiken slechts\nden allerlaagsten trap: Bebée, de arme misleide Bebée, wier roerende\nliefdesgeschiedenis, mijns inziens, bijna gevaarlijk is door de verleidelijke\naantrekkingskracht van den storm harer opgewekte hartstochten, kan\nniets doen dan zich verdrinken, als haar minnaar haar niet noodig heeft *.\n\n1 Mevrouw Westhreene vertaalt dit door "hij begeert mij niet;" mij schijnt\nde Fransche opvatting "il n\'apas besoin de moi," de juiste; maar het Bngelsche\n"he does not want me" drukt evenzeer beiden uit.\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 573\nCigarette, die haar leven laat voor den man dien zij liefheeft, waar\nzij hem met haar eigen lichaam beschermt, is een rookende, drinkende,\nvloekende Bacchante; en Gladijs, wier ontgoocheling door\nde vrouwduivel Avice Dare, een der schitterendste bladzijden vormt\nvan heel die schitterende episode, is zoo verblind, zoo onverklaarbaar\nnaief, — en dat ondanks haar optreden als actrice! — dat zij\nzich door een befaamden lichtmis laat opleiden voor een tooneel, uitsluitend\ndoor zijn maitressen bespeeld, zijn brood eet (en dat met\nkoek er op), in zijn huis woont, en van zijn geld leeft, en zich daarbij\nin beeldt dat zij een doodgewone, fatsoenlijke vrouw is. Met zoo\ngrenzenloos talent echter is haar heilige onwetendheid geschilderd,\ndat ieder woord, door haar satanische mededingster dit arme kind\nnaar het hoofd geworpen, iemand als een dolk door de ziel gaat.\nIk heb zelden iets gelezen, dat mij zoo met deernis vervulde, als\nhaar machteloos lijden, mij zelden zoo verheugd, als toen een plotselinge\ndood daaraan een eervol einde maakte.\nWant dat moet gezegd, mijn oude vriend heeft niet te hoog opgegeven\nvan Ouida\'s talent om te boeien en meê te sleepen. Men\nmag zich doodergeren aan haar inconsequenties, dat zij, waar zij\nnagenoeg al wat vrouw heet door het slijk sleept, eerbied wil afdwingen\nvoor den moedernaam, en de mannen laat zweren en bezweren\nbij de eer hunner moeders — alsof kinderen, hoe reinigend\nin hun invloed vaak, ooit van een Messalina een Cornelia maken !\nMen mag het betreuren, dat zij enkel van godsdienst gewaagt, om\ndien in het voorbijgaan een onbillijke hatelijkheid naar het hoofd\nte werpen.; — terwijl echter, alweer zonderling genoeg, haar weinige\nachtenswaardige vrouwen een kruis slaan en gebeden mompelen.\nMen mag voortdurend onder het lezen het gevoel van onrust hebben,\nwaarmee een achtingswaardige vrouw, die, zonder te weten wat\nzij opnam, in Tricotin had zitten bladeren, het neerlegde met een\ndroevig: "dat is geen goed boek"; — maar, voor mij althans bezit\nal wat zij schrijft een bedwelmende aantrekkingskracht. Iets van\nwat den drinker of den opiumschuiver bezielen moet, als zij de\nhand uitstrekken naar den prikkel, dien zij weten dat vergiftigd is,\nmaar waarvan zij zich het genot niet ontzeggen kunnen.\nWant een genot is het om Ouida\'s boeken te lezen; alles tintelt,\nvloeit over, trilt van levens volheid. Men ziet met eigen oogen wat\nhaar wonderstaf ons voortoovert; ook de onwaarschijnlijkste,-de on\n\n574 BIBLIOGRAPHISCH ALBUMmogelijkste\nfiguren zijn met duizend banden aan ons eigen hart,\nons eigen leven saamgegroeid. Wij hopen en vreezen, wij beminnen\nen haten, wij lieven, wij lijden met ieder der optredenden; ook de\ngeringste nevenfiguur krijgt een eigen persoonlijkheid, trekt aan o\nstoot af, al naarmate het haar goeddunkt; niemand, zelfs de redelooze\ndieren niet, laat ons onverschillig.\nEn nu nader ik ongemerkt tot wat ik wel verschuiven wilde, de\nHollandsche overzetting van Tricotin. Ik huiver daaraan te beginnen,\nwant ik moet laken, waar ik niets liever zou willen doen dan prijzen.\nVoor het eerst toch geroepen om openlijk het werk eener collega\nte beoordeelen, diep doordrongen van het moeielijke aller vertalingen,\nen van die van Ouida in het bijzonder, persoonlijk geleden hebbend\nonder welverdiende kritiek, zou niets mij welkomer geweest zijn dan\nE. met loftuitingen te overladen; maar ik kan, ik mag het niet.\nNiet dat de Hollandsche tekst, als men het ondragelijk veelvuldig\ngebruik van den stijven "des" vorm wegdenkt, zich niet zoetvloeiend\nlezen laat, over het algemeen is dit wel degelijk het geval. Maar\nzij heeft juist zooveel van Ouida, als blauwe water en melk van koppige\nbourgogne of bruisende champagne.\nBeginnen moet ik met voorop te zetten dat mijn oude vriend\ngelijk had, en Ouida bijna onvertaalbaar is; dat er een buitengemeen\nmeesterschap over de beide taaieigens noodig is, om ook maar een\nflauwe copie te geven van de wondere schoonheid van het origineel;\ndat termen als daar zijn: softened into inconceivable beauty" van een jonge\ndoode, "galhering the sunbeams about her, and seeming to smile with\ntheir light on her mouth," van muziek die bij een door smart half wezenloozen\nman "had broken the stupor of the hrabi, and stirred, though\nbut to troubled, shapeless motion the loclced thonghts of the solitary\nmusings," en duizend dergelijken, met geen talent ter wereld juist\nkunnen worden weergegeven zonder lange, verslappende omschrijvingen.\nToegeven wil ik dat het enkel een lapsus lingui is, als E., waar\nTricotin, om den Griek te hoonen, hem in het oorspronkelijk toevoegt:\n"In de volkstaal is Griek en bedrieger synoniem, en de volkstaal\nheeft het meestal bij het rechte eind;" dit vertaalt door: "Slang\nheeft beweerd, dat Griek en bedrieger synoniem zijn! Populaire\ngezegden bevatten zelden een dwaling." Alsmede waar zij den\njongen Lord Chanrillon van zijn eigen, vleeschelijken vader laat zeggen\n: "wij zijn verre bloedverwanten," in plaats van: "wij gaan niet\n\nBIBLIOGBAPHISCH ALBUM. 575\nzeer intiem met elkander om," — en ik zou de lijst van dergelijke\nmisgrepen in het oneindige kunnen vermenigvuldigen; maar toch heeft\nK. mijns inziens het schoone van het geheel op een wijze mishandeld,\ndie aan heiligschennis grenst, en iemand meelij voor Ouida inboezemt.\nIndien wij hier niet met een uiterst ongeoefende hand te doen\nhebben, hetgeen ik uit tallooze onjuistheden zou afleiden, dan kan\nik mij alleen voorstellen dat zij, de taak ondoordacht ter hand genomen\nhebbende, zich langzamerhand al meer en meer is gaan stooten\naan de schrilheid, de naaktheid, den losbandigen toon bijna, van het\noorspronkelijke, en met een, bij een Ouida volkomen misplaatste\nkiescliheid, het boek is willen gaan verzachten, om het voor Hollandsche\nlezers * te redden; en zoo aan het vijlen en hameren en verkneden\nis gegaan, tot zij , als ik het zoo eens mag uitdrukken, geen ander resultaat\nbereikte dan de Apollo van Belvedère met een blikken broek,\nde Venus van Milo met een schoudermantel.\nOm dit mijn hard oordeel te staven zou ik tot vervelens toe citaten\nkunnen leveren, door ieder die het oorspronkelijke met de bewerking\nvergelijkt, gemakkelijk zelf te maken; genoeg zij het dat\nik hier twee voorbeelden geef.\nHet is wederom uit het gesprek tusschen Tricotin en den jongen\nedelman, van wien men in het Hollandsch, omdat zijn "clear, brown\ncheek," een "lummelachtig bruin gezicht" is geworden, een zeer verkeerden\nindruk krijgt; maar dat is tot daaraantoe.\nTricotin heeft hem de wulpsehheid verweten waarmee hij Viva belaagt;\nvergelijk nu wat er wezenlijk staat, zooals ik dat hier vertaald\nlaat volgen, met wat E. zegt: "Waart gij en Lord Estmere in uw\njeugd dan zulke heilige boontjes?"\n"Geen van beiden; denkt gij dat ik niet weet wat der jeugd\ntoekomt, dat ik den jongman zijn liaisons misgun? Denkt gij dat\nik het niet gevoeld heb hoe zoet vrouwenkussen op jonge lippen\nbranden, hoe verlokkend de gloed is van schoone oogen? Ik kan ze\ndoor de vingers zien, die onbezonnen uitspattingen van een verhit\nbrein; - ik kan er in komen dat de jeugd zich vergeet, waar het\nbruisende bloed het geweten overschreeuwt, waar heel ons zinnenleven\nwordt aangevochten. . . . "\n\n1 Hoe ter Gunne en de heer Nijhoff beiden het boek, ook in zijn Hollandsch\nmaskeradepak, speciaal als "dameslektuur" kunnen aanbevelen, is mij een raadsel.\n\n576 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nWat staat er nu van deze periode bij E. ? dat hij "der jeugd genoegen\ng\'ünt, dat hij weet hoe zoet geoorloofd (!) zingenot is, en\ndat hij spijt heeft van de ondoordachte, overijlde dwaasheden zijner\njonkheid." Vergelijk pag. 131 van de Tauchnitz- en 138 van de\nHollandsche uitgave.\nEn eindelijk, last not least, het verbitterde en onjuiste, maar wonderschoon\neindje over Margot (waarom "Margaretha ?" Reeds daardoor\nverliest zij haar identiteit), met haar kind onder het kruisbeeld;\nreeds indertijd door "Anna" (in den Tijdspiegel meen ik)\naangehaald als typisch van Ouida.\nAls Margot haar kindje aan haar warme vrouwenborst koestert,\nvraagt zij zich af of Maria zou geweten hebben wat haar zoon boven\nhet hoofd hing, en of die dan niet duizendmaal liever hem eene\nroemlooze vergetelheid boven dien kruisdood zou hebben toegewenscht,\nwaarop zij "als een echte vrouw", zegt Ouida, natuurlijk het laatste\nvoor bewezen houdt.\n\n"So they say, Margot and her millions of sisters upon earth: and of\nthe sons they bear none go up to Calvary, hut thousands cumber the\nworld lïke swine. Yet these women are good; their kisses are tender,\ntheir hands are pure; it is bvt their souls that are dead; it is hut the\nsouls of their children they HU."\n\nLees nu de overzetting (pag. 73) en zeg dat de vergelijking van\nBourgogne en water en melk te sterk was!\nEn nu het eindresultaat, dat ik natuurlijk aan bevoegder beoordeelaars\nonderwerp, maar waartoe ik voor mij gekomen ben:\nDe romans van Ouida, voor zoover mij bekend, zijn wonderschoone\norchydeën, bij wier schitterenden gloed vergeleken, madeliefjes\nen vergeetmijnietjes verbleekte schaduwbeelden worden; trotsche\nwoekerplanten, die door haar verblindende kleurenpracht, haar bedwelmende\ngeuren, ons een kreet van bewondering ontlokken, maar\nwier overplanting op Hollandschen bodem alleszins te ontraden is;\neensdeels omdat zij hier nooit inheemsch zullen worden, en anderdeels\nomdat zij dit, naar mijn beseheiden meening, ook niet verdienen.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
Tricotrin en zijn pleegkind Unknown translator (to be identified)
Tricotrin: the story of a waif and stray Maria Louise de La Ramée