Notes |
['Also mentioned in Bel\n\n"Zij durft, op het gevaar af van de objectiviteit te schenden die den romanschrijver als eerste plicht is voorgeschreven, over de handelingen van den grooten leider der anti-revolutionnairen te spreken als over gemors en over zijn talent als over een, dat uitstekend verstaat met woorden te goochelen."\nDe Gids wijst enkele tekortkomingen aan maar wijst ook op het sterke karakter en de moed van de schrijfster. (SP)\n\n"Anna de Savornin Lohman is een schrijfster die durft. Zij durft in een kleinen roman schetsen den godsdienstigen en politieken strijd van het orthodox-protestantsche Holland van onze dagen en hoe het odium theologicum in zijn verschillende schakeeringen: de partijhaat, de onverdraagzaamheid, de godsdienst-dweperij, oorzaak is dat in den grond brave en goedhartige menschen zich zelven en anderen in het ongeluk storten. Zij durft, op het gevaar af van de objectiviteit te schenden die den romanschrijver als eerste plicht is voorgeschreven, over de handelingen van den grooten leider der autirevolutionnairen te spreken als over „gemors" en over zijn talent als over een „dat uitstekend verstaat met woorden te goochelen".\nZij durft, met duidelijke aanwijzing van de kringen waar \'t het weligst tiert, den spot te drijven met dat aangeleerd opvoedingsgeloof van zekere dames-aristocratie met haar modekerk en modepredikanten, haar „zendingskrans, waar weinig genaaid en veel gebabbeld wordt".\nZij durft aan de kaak te stellen de liefdeloosheid van zekere christenen — „want Huberte\'s geloof had haar niet geleerd zacht te oordeelen", Beschrijft zij ergens — hun heerschzucht, hun eigenzin, hun menschelijke bedoelingen die zich op den voorgrond dringen, bij anderen de edele drijfveer miskennend, in hun hoogmoed hun eigen menschelijken wil aan anderen opdringend als den wil van God. Ja eens zelfs, handelend over een der hoofdpersonen, van haar boek, Dr. Vrede, van wien zijn vrouw gevoelt, „dat hij, de ongeloovige, de hoogste Liefde beter trachtte te dienen dan zij, die een uitverkoren kind van God zich noemde", durft zij te spreken van „zijn mooi ongeloof."\nEn dat alles niet op den oppervlakkigen, graag spottenden toon van een ongeloovige, die alleen den buitenkant van menschen en dingen bekeken heeft, en die er genoegen in, schept om eens te toonen, wat voor menschen die „fijnen" zijn, maar met den heiligen ernst, op den stelligen toon en met dat onmiskenbaar medegevoel van eene die dat of een soortgelijk drama van nabij gezien heeft, heeft meegeleefd, en wier hart nog bloedt bij de gedachte aan al de wonden die zy door klein zielige en heerschzuchtige vroomheid heeft zien slaan.\nOver iets al te persoonlijks in de wijze van voorstellen, over zeker romantisch idealiseeren van uiterlijkheden, bijv. bij de beschrijving van het uiterlijk van personen of van de natuur (er wordt gesproken van „fluweelzachte grastapeeten, en fiergekruinde eiken" van „het Zuiden, waar zich de tropenschoonheid huwt aan Europa\'s weelderigen bloemenschat", over die al te onwaarschijnlijke Kamerzitting, waar een lid van het kabinet het ministerie waarvan hij deel uitmaakt verwijt, dat het zoo weinig van hetgeen het beloofde heeft tot stand gebracht en waar de Premier zijn collega den minister van financiën bestrijdt, — en misschien nog over andere tekortkomingen zou men in een uitvoeriger beschouwing der schrijfster de les kunnen lezen. In deze korte bibliographiscbe aanteekening wijzen wij bij voorkeur op haar edelmoedig durven, op den ernst waarmee zij opkomt voor het recht van haar levensbeschouwing, en op het krachtig talent waarvan Vragensmoede op elke bladzijde getuigt."\n\n[p. 395]\n“V r a g e n s m o e d e , door Anna\nde Savornin Lohman. Amsterdam,\nP. N. van Kampen\n& Zoon.\n\nAnna de Savornin Lohman is een\nschrijfster die durft.\nZij durft in een kleinen roman\nschetsen den godsdienstigen en politieken\nstrijd van het orthodox-protestantsche\nHolland van onze dagenj\nen hoe het odium theologicum in\nzijn verschillende schakeeringen:\nde partijhaat, de onverdraagzaamheid,\nde godsdienst-dweperij, oorzaak\nis dat in den grond brave en\ngoedhartige menschen zich zelven\nen anderen in het ongeluk storten.\nZjj durft, op het gevaar af van\nde objectiviteit te schenden die den\nromanschrijver als eerste plicht is\nvoorgeschreven, over de handelingen\nvan den grooten leider der autirevolutionnairen\nte spreken als over\n„gemors" en over zijn talent als\nover een, „dat uitstekend verstaat\nmet woorden te goochelen".\nZij durft, met duidelijke aanwijzing\nvan de kringen waar \'t het\nweligst tiert, den spot te drijven met\ndat aangeleerd opvoedingsgeloof\nvan zekere dames-aristocratie met\nhaar modekerk en modepredikanten,\nhaar „zendingskrans, waar weinig\ngenaaid en veel gebabbeld wordt".\nZij durft aan de kaak te stellen\nde liefdeloosheid van zekere christenen\n— „want Huberte\'s geloof had\nhaar niet geleerd zacht te oordeelen",\nBchrjjft zij ergens — hun beerschzucht,\nhun eigenzin, hun menschelijke\nbedoelingen die zich op den\nvoorgrond dringen, bij anderen deedele\ndrijfveer miskennend, in hun\nhoogmoed hun eigen menschelijken)\nwil aan anderen opdringend als den\nwil van God. Ja eens zelfs, handelend\nover een der hoofdpersonen,\nvan haar boek, Dr. Vrede, van\nwien zijn vrouw gevoelt, „dat hij,\nde ongeloovige, de hoogste Liefdebeter\ntrachtte te dienen dan zij,\ndie een uitverkoren kind van Godi\nzich noemde", durft zij te spreken\nvan „zijn mooi ongeloof."\nEn dat alles niet op den oppervlakkiger),\ngraag spottenden toom\nvan een ongeloovige, die alleen dem\nbuitenkant van menschen en dingen\nbekeken heeft, en die er genoegen in,\nschept om eens te toonen, wat voor\nmenschen die „fijnen" zijn, maar\nmet den heiligen ernst, op den stelliger)\ntoon en met dat onmiskenbaar\nmedegevoel van eene die dat of eeni\nsoortgelijk drama van nabij gezien\nheeft, heeft meegeleefd, en wierhart\nnog bloedt bij de gedachte aan\nal de wonden die zy door klein zieligeen\nheerschzuchtige vroomheid heeft\nzien slaan.\nOver iets al te persoonlijks in dewijze\nvan voorstellen, over zeker\nromantisch idealiseeren van uiterlijkheden,\nbijv. bij de beschrijving\nvan het uiterlijk van personen of\nvan de natuur (er wordt gesproken\nvan „fluweelzachte grastapeeten,\nen fiergekruinde eiken" van „het\nZuiden, waar zich de tropenschoon\n[p.396]\nheid huwt aan Europa\'s weelderigen\nMoemenschat"), over die al te onwaarschijnlijke\nKamerzitting, waar\n«en lid van het kabinet het ministerie\nwaarvan hij deel uitmaakt\nverwijt, dat het zoo weinig van\nhetgeen het beloofde heeft tot stand\ngebracht en waar de Premier zijn\n«ollega den minister van financiën\nbestrijdt, — en misschien nog over\nandere tekortkomingen zou men\nin een uitvoeriger beschouwing der\nschrijfster de les kunnen lezen. In\ndeze korte bibliographiscbe aanteekening\nwijzen wij bij voorkeur op\nhaar edelmoedig durven, op den\nernst waarmee zij opkomt voor het\nrecht van haar levensbeschouwing,\neü op het krachtig talent waarvan\nVragensmoede op elke bladzijde getuigt.\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|