*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Jacob Nicolaas van Hall
Reference
Place
Date 1892
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['Also mentioned in Bel\n\nDe Gids betreurt het dat Huygens haar overigens zeer acceptabele boek tot voertuig van haar radicale ideeën heeft willen maken. Hiermee heeft ze haar krachten overschat.\n\n\n[p.559]\n“LETTERKUNDIGE KRONIEK.\n\nCORNÉLIE HUYGENS. Hoogenoord. 2 dln. Amsterdam, P. N.\nvan Kampen & Zoon.\n\n„Het romangenre is een weinig verouderd, men wordt door het\nmodel, waarbij men blijven moet, gedwongen allerlei vulsel in bet\nkader op te nemen", zegt Maurice Barrès in Byvanck\'s Notities.\nEn dan wijst hij erop, hoeveel verscheidenheid van vorm de\nschrijvers der achttiende eeuw wisten te vinden om hunne ideeën\nmeê te deelen. De geschriften van Bousseau, zijn Contrat Social,\nzijn Nouvelle Héloïse, zijn IJmile, zijn Oonfessions, behelzen allen\nonderwerpen voor romans in telkens verschillenden vorm.\nMaurice Barrès zou krachtiger argumenten hebben moeten aanvoeren\nom mij van het verouderd-zijn van den romanvorm te overtuigen.\nMij dunkt toch, dat er ook binnen dien vorm plaats is voor\ngroote verscheidenheid, en dat er haast geen leniger, plooibaarder\nen rekbaarder kunstvorm is dan juist de roman. Dat hij zich leent\nzoowel voor de diepste zielsontleding, als voor een ernstig in \'t licht\nstellen van maatschappelijke vraagstukken, zoowel voor scherpe\nsatire, als voor de meest poëtische, meest idealistische levensbeschouwing,\n— de meesterstukken der romanlitteratuur van vroeger\nen later tijd zijn daar om het te bewijzen.\nNiet een ieder echter bezit bij de zeer bijzondere talenten van\nden romancier ook al de groote gaven van den psycholoog, van den\nwijsgeer, of van den socioloog; en omgekeerd bezit niet ieder, die\nzich volkomen tehuis gevoelt op het gebied der zielsontleding, op\ndat der wijsbegeerte of der sociologie, de gaveu van beelding en\nverbeelding welke den romanschrijver, den npvellist ten dienste\n\n560 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nmoeten staan. En nu kan ik de verdenking niet van mij afzetten,\ndat zij, die aan den romanvorm voor onze dagen zulk een geringe\nwaarde hechten, zeker flauw besef hebben van hunne onmacht om\nde diepzinnige beschouwingen, de stoute paradoxen, de vergevorderde\ndenkbeelden, welke zij aan de literaire markt wenschen te\nbrengen, in den vorm van roman of novelle te gieten, en dat zij\ndaardoor er toe gebracht werden, de druiven zuur en het romangenre\nverouderd te noemen.\nZóó de stof te beheerschen dat het te behandelen probleem —\nhet zij dan zieleraadsel of maatschappelijk vraagstuk — niet den\nindruk geeft van naast den roman te staan of er buiten opgeplakt\nte zijn, maar dat het ermee schijnt saamgeweven, vordert een\nbuitengewoon talent.\nHoogenoord is de eenvoudige titel van den nieuwen roman van\nCornélie Huygens, en wanneer men weet, dat die titel de naam is\nvan een kasteel, waar de heldin van het boek haar jeugd heeft\ndoorgebracht, spitst men zich op een intiem verhaal, eenigszins\naristocratisch getint, gelijk de schrijfster er ons in vroegere romans\nen novellen heeft te lezen gegeven.\nZulk een cachet de bonne maison heeft al aanstonds het eerste\nhoofdstuk, waarin wij kennis maken met de eenige bewoners van\nHoogenoord : met de innemende chatelaine, Louize Nortenheim, die,\nter gelegenheid van haren verjaardag, reeds in den vroegen ochtend\ndoor een koor van dorpskinderen wordt begroet, en met haren\nvader, den eigenaar van het kasteel, den oud-minister Nortenheim,\neen man van den ouden stempel, streng in zijn oordeel, maar die\nzijn eenige dochter aanbidt en door haar aangebeden wordt.\nIn het schetsen van een dergelijk milieu munt de schrijfster uit.\nMisschien is er iets al te conventioneels en te glads in de wijze\nvan schilderen. Men wordt herinnerd aan sommige tafereelen uit\nromans van Octave Feuillet, bijvoorbeeld: wanneer Louize in het\neerste hoofdstuk naar den stal gaat om aan haar rijpaard, Stella,\nte vertellen dat zij jarig is en het, ter eere van dien dag, op een\nextra klontje suiker te tracteeren; en later, in het vijfde hoofdstuk,\nwanneer zij met Frans Meerdonk een toer te paard maakt en in\nhare nerveusheid, in hare worsteling met zichzelve, plotseling haar\npaard in galop zet, in de brandende zon steeds voortjagende, zonder\nvan haren metgezel notitie te nemen. Maar men zal moeten erkennen,\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 561\ndat deze tooneeltjes, hetzij dan al of niet door oorspronkelijkheid\nuitmuntende, in hun soort goed gemaakt zijn en dat zij er toe\nbijdragen om aan de heldin van het boek onze belangstelling te verzekeren.\nWij begrijpen haar, wanneer zy Frans Meerdonk, den werkzamen\nindustrieel met zijn hartelijk, teeder gemoed, die haar reeds zoo\nlang in stilte aanbidt, als een goed trouw vriend wil blijven beschouwen,\nmaar er niet toe besluiten kan hem, aan wien geen inniger\ngevoel haar bindt, geheel toe te behooren. En als zij dan, ziende\ndat het de dierbaarste wensch is van haren ouden vader, dat zij in\ndat huwelijk zal toestemmen, en vernemende, hoe hierdoor een\nschuld van dankbaarheid zal kunnen worden afgedaan jegens dien\nvriend, wiens grootmoedigheid Louize\'s broeder voor een onteerend\nvonnis bewaard heeft, eindelijk haar hand in dien van Meerdonk\nlegt, maken wij den pijnlijken strijd met haar mede.\nUit het oude gegeven zal een schrijfster van het talent van jonkvrouw\nHuygens zeker een boeiend zieledrama kunnen samenstellen.\nDe fijngevoelende Louise — zoo redeneeren wij — zal, nu eenmaal\nhet huwelijk gesloten is, er zich een gewetenszaak van maken, hem,\ndien zij als een vriend om zijn loyaal karakter hoog schat, den\nman, die de schande van haar ouderlijk huis heeft afgewend, die\nhartelijke genegenheid te betoonen, waarmede de man van zaken\ntevreden en op zijne wijs gelukkig is; maar zij zelve zal daarbij\neen grooi ledig blijven gevoelen, haar leven, dat door geen innige\nliefde verwarmd en verhelderd werd, als een mislukt leven beschouwende.\nEn misschien zal zij met angst het oogenblik tegemoet zien,\nwaarop dat onuitsprekelijke, den geheelen mensch vervullende gevoel,\ndat zij »oor Frans niet koesteren kan, door een ander, die niet haar\nman is, bij haar zal worden gewekt, een nieuwen strijd met zich\nvoerend, heviger, gevaarlijker dan de vorige.\nIn die richting loopen inderdaad de hoofdlijnen van den roman.\nDe verhouding van Louize tot Frans, dien zij au fond gaarne mag,\ntot dien goeden Frans, een beetje koppig, een beetje driftig, maar die\ntoch zoo kinderlijk veel van haar houdt; Louize\'s strijd, haar\nmachteloos kampen tegen wat haar drukt als een nachtmerrie, tegen\nden leugen in haar leven, die haar zich deed verbinden aan dien\nman, niet uit liefde, maar uit dankbaarheid — het is alles vol aangrijpende\nmomenten. En ook van kleine, goed geobserveerde trekjes,\nwelke ik mij niet herinner in dien trant vroeger bij deze schrijfster\n\n562 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nte hebben aangetroffen, maak ik met ingenomenheid melding. Na\neen diïftigen uitval van Frans is Louize, om aan de scène een einde\nte maken, naar haar eigen kamer gegaan, waarvan zij de deur op\nslot doet.\n„Daar ging zij voor het venster staan, doelloos starende in\nde schemeiÏBg. Nu en dan rilde zij alsof zij het koud had.\nGeregeld denken deed zij niet. Werktuigelijk volgde zij met\nhaar blik hetgeen < p den weg voorviel. Zij zag een klein,\narmoedig gekleed meisje voorbijgaan met een zwaren, boordevollen\nemmer, waaruit telkens het water over haar voeten plaste.\nEn zij dacht er over welk een onaangename sensatie dat koude\nwater in haar schoentjes moest wezen, en of het meisje een\nmoeder had, die, bij haar thuiskomst, dadelijk voor droge\nkousen en schoenen zou zorgen. . . . / \'\nMaar nu heeft de schrijfster het noodig geoordeeld in de fabel\nvan haren roman een nieuw element te brengen, misschien in hare\noogen een element, dat op Hoogenoord een bijzonderen stempel van\nmoderniteit drukt, die hem van andere romans zal moeten onderscheiden.\nTerwijl noch Louize\'s vader, een man van het verleden,\nvolbloed conservatief, noch haar man, die in de eerste plaats man\nvan zaken is en voor den bloei van zijn fabriek leeft, iets begrijpen\nvan wat er woelt in de hoofden der arbeiders, of zich iets laten\ngelegen liggen aan de maatschappelijke nooden der minstbedeelden,\nvoelt Louize zich onweerstaanbaar aangetrokken door de democratrische\nstrooming van den tijd, klopt haar hart voor de zwakken\nen onbeschermden.\nDie richting van haren geest volgend, zou Louize met haar helder\nhoofd en met dien vriendelijken tact, welke haar zoo bemind maakte\nbij de kinderen van het dorp, reeds vóór haar huwelijk veel hebben\nkunnen verrichten: aan kindervoeding, armverzorging, ziekenverpleging,\nzou zij hare krachten hebben kunnen wijden. En als vrouw\nvan den chef eener fabriek behoefde het haar zeker allerminst te\nontbreken aan arbeid in de richting, welke haar sympathie had.\nVoor den fabrieksarbeider en zijn gezin zou zij een steun hebben\nkunnen zijn; en wie weet of niet door haar woord, door hare bemiddeling\nmenige grief opgeheven, menig plan van verzet reeds in\nden aanvang gesmoord zou zijn geworden.\nDat zou ongetwijfeld tegenspraak uitgelokt hebben van haren\nvader, aanleiding hebben gegeven tot ernstige discussies mét haren\n\nLETTERKUNDIGE KBONIEK. 563\nman; maar voor zich zelve zou Louize voldoening gevonden hebben;\nzij zou het ledig in haar leven hebben zien aangevuld; levenslust\nbij anderen opwekkende, zou zij dien tegelijkertijd bij zich zelve\nhebben gekweekt. En wanneer zij dan naast zich gevonden had den\ncompagnon van haren man, den nobelen Van Elten, haar met zijn\nervaring en zijn kennis bijstaande, dan zou, als lïet beide langzamerhand\nduidelijk was geworden, dat die gemeenschappelijke belangstelling\nin de sociale nooden een inniger gevoel in hen had\nwakker geroepen, de strijd niet minder hevig geweest zijn, het\nzielcdrama niet minder treffend dan thans het geval is. Integendeel,\ndat drama, die strijd zouden levendiger belangstelling hebben gewekt,\nons dieper hebben aangegrepen, wanneer op die wijs de\ngroote vraagstukken, waarvoor de schrijfster onze aandacht vraagt,\nmet den roman, in zijn hoofdpersonen, als samengeweven waren.\nWant dit is mijn groote grief tegen Koogenoord: datgene, water\neen groote plaats in beslaat en, naar de blijkbare bedoeling der\nschrijfster, aan dezen roman zijn bijzonder karakter moet geven,\nis er niet meê saamgegroeid, maar er buiten opgeplakt. Wat\nLouise en Van Elten over de maatschappelijke vraagstukken ten\nbeste geven, zoowel als hunne atheïstische beschouwingen en hunne\ntheoriën over het huwelijk, het gaat voor het meerendeel boven\nonze hoofden heen. Niet zoodra spreken zij over wat hen heet te\nvervullen, of zij beginnen te declameeren, banale, tot op den draad\nversleten phrases te debiteeren, oppervlakkige courantartikelen of\nop effect berekende meetings-speechen voor te dragen.\nTot een ernstig arbeiden in de door hen voorgestane richting,\nbehalve door het vertalen van populaire economische geschriften,\ntot een praktisch handelen, zij \'t aanvankelijk op kleine schaal,\nwordt zelfs geen poging gewaagd, en wanneer Van Elten (II. 123)\nzegt: ,/Och, al dat spreken beduidt au fond zoo weinig. Handelen\nl s beter dan redeneeren", dan is er alle reden om het te betreuren,\ndat dit goede beginsel verkondigd wordt door iemand, die, zooals\nhij ons in den roman wordt voorgesteld, juist in voortdurend redeneeren\nzijn heil schijnt te zoeken.\nNa een gezellig dineetje op Hoogenoord bij den ouden heer\nNortenheim zijn Louize en Van Elten op een fraaien Mei-avond\nhet park ingegaan met het doel om de zwanen in den vijver te\ngaan voeren; en bij die gelegenheid vindt Van Elten het gepast,\neen redevoering te houden, die aldus aanvangt:\n\n564 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nffZeker is het dat de mensch, in massa genomen, nog lang niet\nhet verheven standpunt inneemt, waarop hij zich zoo gaarne beroemt\nte staan. De grondtoon der natuur is wreedheid, wijl zij gebaseerd\nis op het recht van den sterkste — dat recht dat wij, vooral op\nhet einde dezer eeuw, in onze menschelijke samenleving ten minste\nlangzamerhand trachten te ondermijnen. Maar vooral bewijst de\nnatuur haar wreedheid, doordien zij aan den mensch door zijn\nscherper intellect, een zoo onbeperkte macht heeft geschonken\nover al de lager georganiseerde wezens der schepping, hem\ndaarbij onthoudend de eenige eigenschap welke deze teugellooze\nmacht tot tegenwicht kon dienen : mededoogen! . . ." en zoovoort,\nen zoovoort.\nEen oogenblik later, altoos nog op weg naar de zwanen, vernemen\nwij: „Ce qui excuse Dieu, c\'est qu\'il n\'existe pas, heeft\nHenri Beyle gezegd, en die gedachte is ook altijd mijn plechtanker\ngeweest in oogenblikken van eigen duldeloos leed, zoowel als bij\nhet aanschouwen van al het wee op deze aarde, die zelve niet meer\nis dan een atoom in het Heelal."\nWat zegt ge wel van zulk een causeur? Welk een natuurlijkheid\nvan uitdrukking en welk een kracht van argumentatie! Dat „plechtanker"\nvooral dunkt mij bijzonder soliede.\nElders krijgen wij de nieuwste theorie over het huwelijk, dat\n„het broze aetherische wezen der liefde in een harnas sluit, waarin\nhet wordt doodgedrukt." Van zijn vroeggestorven bruid, Kitty, verhaalt\nVan Elten: „In hare oogen had de trouwplechtigheid niet de\nminste beteekenis, integendeel. Zij vond dat afleggen van een belofte\ntegenover een derde — een ambtenaar of een priester — een\nontwijding van de diepste, heiligste aandoeningen eener menschenziel."\nOnvoorzichtig genoeg laat hij erop volgen: „Kitty beoordeelde\nof liever gevoelde veel dingen . . . als ware zij uit een andere\nsfeer hier op deze planeet nedergedaald, ziende met andere oogen\nen hoorende met andere ooren dan de onze."\nMaar het meest ergert mij Van Elten, wanneer hij in de vergadering\neener vereeniging van letterzetters over „de sociale quaestie"\nsprekende, in eene redevoering, waarvan het gedeelte in den roman\nvoorkomende meer dan zeventien bladzijden beslaat, variatiën uitvoert\nop het thema: „kennis is macht", in den vorm van een\neindelooze reeks gemeenplaatsen. Een voorzichtige schrijfster zou,\nzonder de redevoering zelve mee te deelen, ons enkel den indruk\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 565\nhebben geschetst, dien zij op de toehoorders, onder welke Louize\nzich verscholen hield, gemaakt had. Wij zouden dan bereid zijn\ngeweest, aan de voortreffelijkheid van haren held als redenaar en\nals radicaal economist te gelooven. Nu is het ons niet mogelijk,\niets te begrijpen, noch van de „spanning" waarin Van Elten\'s toespraak\nzijn toehoorders heet gebracht te hebben, noch van de alle\ngrenzen te buiten gaande ontroering, waarin Louize na het aanhooren\nvan die redevoering verkeert.\nHet komt mij voor dat Cornélie Huygens, door haren roman tot\nvoertuig te willen maken van zekere radicale theoriën, hare krachten\noverschat, en dientengevolge aan de zaak, welke zij meende te\ndienen, een averechtschen dienst bewezen heeft. Ik kan den indruk\nniet van mij weren, dat die theorieën bij de schrijfster zelve nog\nniet tot volledige rijpheid zijn gekomen; dat zij er wel veel\nover gehoord, veel over gelezen en over nagedacht heeft, maar\ndit alles nog niet zóó geheel in zich heeft opgenomen om het te\nkunnen beheerschen en te kunnen kneden in den vereischten\nkunstvorm. Het gevolg daarvan is dat — met uitzondering van de\noude mevrouw Van Elten, een goed geteekende en buitengewoon\nbeminnelijke persoon, die naar het leven genomen schijnt —\njuist die personen, welke de nieuwere denkbeelden vertegenwoordigen,\nde minst sympathieke van den roman zijn geworden, en dat\nwij ons veel meer voelen aangetrokken tot den zeer conservatieven\noud-minister Norten heim en tot zijn schoonzoon, den ouderwetschen,\nbuiten de beweging staanden fabrikar.t Meerdonk.\nJonkvrouw Huygens heeft in Hoogenoord veel gegeven, wat opnieuw\nvan haar erkend talent getuigt. Den roman met den „socialen"\nachtergrond, dien zij heeft willen schrijven, hebben wij nog van\nhaar te wachten."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Hoogenoord
In this reception

No persons found

Via received works
Hoogenoord Cornélie Lydie Huygens