P. Bruijn, *Art. in De Gids ARTICLE

Title P. Bruijn, *Art. in De Gids
Is same as work P. Bruijn, *Art. in De Gids
Author P.A. de Bruijn
Reference
Place
Date 1872
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['Author P. Bruijn\r\n\r\nshe [possesses] a remarkable degree of feminine intuition and a rarely equalled talent to impart the blaze of admiration, with which she glows herself, to her readers. Her style, her tone, her entire being exudes the most ardent delight in the subjects which she depicts. For that reason in my opinion her novelettes can best be compared to improvisations committed to writing; they have both the bright side and the shadow side of these.\r\n\r\nVisser, in Van Dijk e.a., "I have heard about you" (Hilversum 2004)\r\n\r\nDe Gids:\r\n[p.568]\r\n“Zij Schrijft. Naar het Hoogdnitsch van Elise Polko,\r\nschrijfster van het Vrouwenleven. Alkmaar, P. Kluitman.\r\n\r\nKleine Schetsen van Elise Polko. Met een inleidend\r\nwoord van J. ff. Maronier. Utrecht, Geir. van der Post.\r\n1871.\r\n\r\nWeinigen zeker, die in het reis-seizoen Miuden voorbij spoorden,\r\nhebben gedurende de weinige minuten welke de trein er stil\r\nhoudt, niet wel iets van den hart-beklemmenden indruk gevoeld,\r\nwaarvan Heine ergens gewaagt. Pruisische vestingen hebben in den\r\nregel niet veel aantrekkelijks, allerminst voor dichterlijke zielen,\r\nen Minden spant in naargeestigheid de kroon.\r\nToch woont daar, gehuwd aan den postmeester Polko, sinds jaren\r\nreeds eene schrijfster die, wat de critiek haar overigens ook en met\r\n\r\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 569\r\nreden voor de voeten werpe, door niemand zeker van gebrek aan\r\nphantasie zal worden beticht.\r\n\' t Is waar, hare jeugd bracht F r a u E l i s e (gelijk zij zich zelve\r\npleegt te noemen), toenmaals Lili Vogel geheeten, te Leipzig door,\r\nen zelden was een kring meer als uitgelezen, om in een vanjongsaf\r\nmet muziek en schoonheid dweepend meisjesgemoed onuitwischbare\r\nindrukken achter te laten, dan die waarin zij daar verkeerde.\r\nHet bezielde en bezielende middelpunt er van vormde namelijk\r\nFelix Mendelssohn Bartholdy, destijds muziek-directeur aan het\r\nLeipziger Gewandhaus; — Mendelssohn, wiens leer- en lieveling zij\r\nwas en onder wiens leiding uit den kleinen Singvogel, zooals hij\r\nhaar gewoonlijk betitelde, eene gevierde dilettante-zangeres is gegroeid.\r\nIn die, voor hare herinnering steeds onvergetelijk gebleven jaren,\r\ndoor het aandenken van den vroeg ontslapen meester gewijd ; te\r\nmidden van het geestrijk verkeer met kunstenaars en geletterden;\r\nonder den prikkelenden invloed mede van het ouderlijk huis \', heeft\r\nzij dan ook zonder twijfel de stof bijeengegaard voor haar eerstelingen\r\nop letterkundig gebied, haar "Musikalische Marchen" 2,\r\nwelke fijn en keurig gepenseelde verhaaltjes mijns bedunkens nog\r\naltoos de eerste plaats bekleeden in de rij van haar, sedert in wel\r\nwat weelderigen overvloed opgeschoten en nog gestadig aangroeiend\r\npapieren kroost. Vele toch harer latere schetsjes, zoo niet de\r\nmeeste, zijn min of meer variatiën gebleven op het eenmaal aangegeven\r\nthema en — niet altoos even gelukkige variatiën.\r\nDe vruchtbaarheid zelve intusschen en het zich gelijk blijvend\r\nkarakter harer Muze, ook in latere jaren, strekken ten bewijze\r\ndat noch de Pruisische vesting-atmosfeer, noch het huiselijk proza,\r\nnoch ook de zeer realistische strooming van den nieuweren tijd\r\nT Haar vader, de beroemde schoolhervormer en geograaf, was directeur\r\nder hoogere burgerschool te Leipzig. Haar broeder, Eduard Vogel, vond\r\nop een zijner aardrijkskundige ontdekkingsreizen, in de binnenlanden van\r\nAfrika een vroegtijdig graf.\r\n* \'\'Musikalische Marchen. Phantasien und Skizzen," von Elise Polko. 2\r\nBanden. Mit Illastrationen in Holzschmtt nach Zeichnungen von J. C. Lödel.\r\nLeipzig, Barth. De eerste druk verscheen, meen ik, in 1852. Dezer dagen\r\nheeft, naar ik in "Onze Tolk" las, eene derde serie bij denzelfden uitgever\r\nhet licht gezien.\r\n\r\n570 BIBLIOGKAPHISCH ALBUM.\r\nbij machte zijn geweest, den gloed harer romaneske verbeelding\r\nmerkbaar te temperen.\r\nElise Polko behoort nu eenmaal tot die, bij den dag schaarscher\r\nwordende, min of meer dweepzieke naturen, die een onverzadelijke\r\nbehoefte hebben aan bewonderen.\r\nHare helden en heldinnen, om \'t even of haar phantasie ze heeft\r\ngewrocht, dan of zij ze uit historische stof heeft geboetseerd, zweven\r\nniet zoozeer boven den beganen grond, verliezen hun hoofd niet\r\nin de wolken, maar — zij zijn altegader als met een stralenkrans\r\nomgeven.\r\nBlijkbaar heeft zij een instinctmatigen afkeer van schrille dissonanten\r\nen ziet zij de wereld liefst in rooskleurige tinten gehuld.\r\nZoo men bij onze oostelijke naburen, in de rij der vrouwelijke\r\nauteurs, Fanny Lewald aan de spits van het verstands-realisme mocht\r\nwillen plaatsen, dan zou Elise Polko zonder twijfel aan die van het\r\ngevoels-idealisme verdienen te staan.\r\nHet valt niet te ontkennen, dat zij daardoor bijwijlen op een\r\ndwaalspoor wordt geleid. Wie te druk met het gevoel coquetteert,\r\nloopt onwillekeurig gevaar, in de proza-dreven der sentimentaliteit\r\nte belanden. Bekend ook is de luchtige trant, waarop zij met historische\r\nfeiten en personen pleegt om te springen. Een Duitsch\r\nrecensent — \'t was meen ik naar aanleiding van eenige harer tallooze\r\n"vrouwentypen", bij wier teekening zij de Fransche omwenteling\r\ntot lijst had genomen \' — gaf haar eens zelfs den raad ,\r\nniet met L. Mühlbach in het opdisschen van "Fricassees der Weltgeschichte"\r\nte wedijveren. Kinderachtig is het echter — gelijk\r\nvoor eenigen tijd een Fransch beoordeelaar deed — te beweren,\r\ndat zij de geschiedenis met d\'innocentes féeries doorspekt, of hare\r\n"Musikalische Marchen" op dezelfde lijn te plaatsen met de spookgeschiedenissen\r\nvan "Hoffman" 2; — eene étiquette trouwens,\r\nwelke de Franschen nu eenmaal voor alles gereed hebben wat aan\r\ngene zijde van den Bijn eene letterkundige soort vertegenwoordigt,\r\naan hun volkskarakter ten eenenmale vreemd.\r\nElise Polko, gelijk zij zelve eens openhartig heeft beleden (in hare\r\n1 "Auf Dunklem Grande."\r\n2 Albert Sorel in de Rev. d. d. Mondes, 15 Sept. 1869: "Ce qu\'elle nous\r\ndonne est de rHoffman.efféminé."\r\n\r\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 571\r\n"Erinnerungen an Felix Mendelssohn Bartholdy"), is geen kunstenares\r\nvan grootsche opvatting; zij geeft zich daarvoor ook niet uit.\r\n"Ik begeer — schrijft zij — dat talent niet eens. Ik schets\r\n"eenvoudig met potlood of knutsel op ivoor. Niettemin —• dus\r\n"vervolgt zij — heeft men mij menigmaal tot mijn lof moeten na-\r\n"geven, dat ik er niet ongelukkig in slaag, juist de fijnste trekjes,\r\n"de kleinste schaduwtintjes en de zachtste lijnen van een gelaat\r\n"met getrouwheid weer te geven."\r\nEn deze lof is, geloof ik, niet overdreven. Bij gebrek aan, of\r\nverwaarloozing van velerlei , onder ieders bereik liggende, nuttige\r\nen noodige kundigheden, bezit zij eene merkwaardige hoeveelheid\r\nvrouwelijke intuïtie-gave en een weinig geëvenaard talent\r\nom den gloed van bewondering, waarvan zij zelve blaakt, aan hare\r\nlezers meê te deelen. Haar stijl, haar toon, haar geheele wezen\r\nademt de vurigste ingenomenheid met de voorwerpen, die zij teekent.\r\n\'t Best zijn dan ook hare novelletten, dunkt mij, te vergelijken met\r\nop schrift gebrachte improvisaties; zij hebben er zoowel de lichtals\r\nde schaduwzijden van. Ik laat daar of de voortplanting van haar\r\ngenre wenschelijk is; maar ontegenzeggelijk is het eenig, als zijnde\r\nde zuivere afdruk van hare persoonlijkheid. En die persoonlijkheid —\r\nde critiek schudde het hoofd zooveel zij wil — is eene door en\r\ndoor liefelijke en dichterlijke verschijning, al zou dan ook een weinig\r\nminder ijdelheid en behaagzucht haar geenszins misstaan.\r\nMet het oog op de toomelooze vertaalwoede ten onzent, heb ik\r\ndaarom vroeger wel eens mijne bevreemding te kennen gegeven, dat\r\njaist deze schrijfster als bij uitzondering in den ban scheen te zijn\r\ngedaan.\r\nSinds een vijftal jaren echter is het blaadje omgekeerd en wordt\r\ndeze nieuwe mijn zelfs zóó ijverig ontgonnen, dat ik bijna voor een\r\ntegenoversteld uiterste, voor eene Polko-annexatie, begin te duchten.\r\nZoo op eenigen schrijftrant toch, dan zeker is op den hare\r\nhet ma non troppo van toepassing.\r\nVan de beide hier aangekondigde werkjes bevat het eerste: "Zij\r\nschrijft", een doorloopend verhaaltje, bij de lezing waarvan ik de\r\ngedachte niet heb kunnen onderdrukken, dat Erau Elise eene kleine\r\noratio pro domo heeft willen houden. Tusschen haar zelve toch en\r\nde heldin der vertelling, de kleine Lulu, bestaan in het oog loopende\r\npunten van overeenkomst. Ook Lulu is in haar jeugd een opge\r\n\r\n572 BIBLIO&KAPHISCH ALBUM.\r\nwonden, beweeglijk schepseltje, in wier hoofdje allerlei zonderlinge\r\ngrillen spoken en die "door de Phantasie tot petekind is aangenomen;"\r\nzij ook is een ontluikende dichteres, die (hoewel onder een\r\npseudoniem) bekroond door steeds toenemenden bijval, "Sprookjes\r\nover bloemen en vogels" schrijft; — aan het slot van het verhaal\r\nis zij "al mooi op weg om een beroemde vrouw te worden."\r\nIn \'t voorbijgaan zij nog aangestipt, dat onder de lievelings-auteurs\r\ndie Lulu als \'jong meisje reeds, na het eten met haar boekje\r\nin een hoekje gezeten, pleegt te "verslinden", — naast Fanny Lewald,\r\nLouise Mühlbach, Paul Heyse, George Sand, e. a. — ook\r\nMue Polio wordt genoemd.\r\nDe koddige tegenstelling voorts met eene pseudo-dichterlijke\r\n"blauwkous", "die altijd in hoogere sferen zweeft, steeds met\r\npapillotten in het haar loopt, een bljjvenden inktvlek aan den\r\nmiddelsten vinger der regterhand heeft," enz., zet de kroon op aan\r\nLulu\'s innemende figuur als schrijfster.\r\nAlleen hoop ik, ter wille van Li i \' s (men ziet, zelfs de namen\r\nverschillen niet veel) herinneringen uit den tijd van haar engagement\r\nmet den heer Polko, dat laatstgenoemde nooit eenigen zweem\r\nvan gelijkenis heeft gehad met den houterigen, in \'t begin vooral\r\nmin of meer onhebbelijken aspirant-professor, die ten laatste nog\r\nhet waarlijk onverdiende voorrecht geniet, de kleine Lulu als Frau\r\nProfessorin aan het hart te drukken.\r\nHet thans aankomend meisjesgeslacht zal waarschijnlijk later niet\r\nzonder meesmuilen inzage nemen van dit, zij \'t ook schertsenderwijs\r\ngevoerd pleidooi ten gunste van "schrijvende" jonge dames; trouwens\r\neen titel als de hier genoemde is dan licht reeds een anachronisme\r\ngeworden. Voorshands echter heeft de goelijke humor,\r\nwaarmede het aangeduide thema in dit boekske wordt behandeld,\r\nmisschien alle actualiteit nog niet verloren.\r\nDe vertaling is, zoo men enkele Germanismen over het hoofd\r\nziet, vrij goed, althans vloeiend, ofschoon zij in keurigheid en bevalligheid\r\nvan uitdrukking aan het origineel niet altoos recht laat\r\nweêrvaren, \'t geen nog meer op de versjes van toepassing is.\r\nUit dit oogpunt bezien, wat nl. het smaakvolle ook van de uitvoering\r\nbetreft, geef ik de voorkeur aan de "Kleine Schetsen", bij\r\nden heer van der Post te Utrecht in het licht gegeven en waaraan\r\nde heer Maronier een "Inleidend woord" heeft toegevoegd. Dit, blijk\r\n\r\nBtBLIOGRAPHISCH ALBUM. 573\r\nbaar met zorg en liefde door een vrouwenhand bewerkte boekske\r\n(enkele vreemde woordkoppelingen, als b. v. "kerstengel" en "zomernachts-\r\nschaduwen" monster ik uit) bevat eene reeks phantasietjes\r\nmeer in Elise Polko\'s gewonen trant, een beelden-galerij in\r\nminiatuur van allerlei historische beroemdheden (?): Czaar Peter,\r\nMaria Theresia, Scarron en Francisca d\'Aubigné, later Mevr. de\r\nMaintenon, Aurora van Königsmark, e. a., op haar eigenaardige\r\nmanier gegroepeerd en verlicht. —• Er zijn enkele recht lieve\r\nstukjes bij, met name dat over Thorwaldsen, "Breekbare waar", e. a.\r\nJammer slechts, dat er ook weer onder zijn, waarover de Muze der\r\nhistorie niet kan nalaten ernstig de wenkbrauwen te fronsen. Inderdaad\r\n! waar men de bewonderings-zucht en gevoels-vergoding zoover\r\ndrijft van niet slechts aan eene Aurora Königsmark, de bekende\r\nmaitres van August den Sterke, maar ook aan Made de Maintenon,\r\nja zelfs (risum teneath!) — aan den abt Scarron een aureool van\r\nonschuld en liefelijkheid om de slapen te dichten, daar zou ik\r\nLessing\'s uitroep, na de lezing van den "Werther," willen overnemen\r\n: "Noch ein Kapitelchen znm Schlusse, und je cynischer\r\n"je besser!"\r\nBoven zulk flauw en ziekelijk sentimentalisme kies ik — hoe\r\nvreeselijk triviaal die ook zij — dan haast nog liever den roman\r\ncomique.\r\nLaat mij — om met een vriendelijken indruk te scheiden —\r\nbelangstellenden mogen berichten, dat de begaafde en beminnelijke\r\nschrijfster in den jongsten tijd, blijkens hare, mij onlangs onder de\r\noogen gekomene kout in de "Ueber Land und Meer," door den\r\nschok der gebeurtenissen van 1870—71 in vaderlandslievende\r\ngeestdrift ontvonkt, haar pen schier uitsluitend aan de verheerlijking\r\nvan Pruissen\'s staatkundige en militaire grootheden is gaan\r\nwijden. Op dit terrein vindt haar dichterlijke verbeelding vooreerst\r\nspeelruimte in. overvloed en — men zal het toegeven — een\r\nzeer reêele stof!” \r\n\r\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work *Kleine schetsen
In this reception

No persons found

Via received works
*Kleine schetsen Elise Polko