Hooijer, J.J., *Art. De vierschaar over George Eliot ARTICLE Netherlands
Title | Hooijer, J.J., *Art. De vierschaar over George Eliot |
---|---|
Is same as work | Hooijer, J.J., *Art. De vierschaar over George Eliot |
Part of work | |
Author | J.H. Hooijer |
Reference | |
Place | Netherlands |
Date | 1885 |
Quotation | |
Type | ARTICLE |
VIAF | |
Notes | ['[p.412]\n“DE VIERSCHAAR OVER GEORGE ELIOT.\n\nZoolang George Eliot leefde verkeerde men op \'t vasteland\nomtrent haar levensloop en haar geschiedenis in betrekkelijke\nonwetendheid. Vlekkeloos, vernam men, was haar wandel niet.\nOmtrent den aard van \'t feit dat haar ten laste werd gelegd,\nals over de omstandigheden die het vergezelden, verschilden de\nlezingen. Eensdeels hing dit samen met haar afgezonderd leven,,\nanderdeels met den hekenden tegenzin der Engelschen de fouten\nhunner groote mannen aan de klok te hangen. De trots der\nBritten weerhoudt hen het vasteland van stof tot praatjes over\nhunne beroemde schrijvers te voorzien.\nEenige jaren geleden, herinner ik mij, vroeg iemand een beschaafde\nEngelsche vrouw, die tijdelijk te Amsterdam vertoefde,\nnaar bijzonderheden omtrent George Eliot. Het onderwerp bleek\n“shocking", want hij zag zich kortweg afgescheept met het onwillige\nantwoord: tta, strange-minded woman."\nDe Eranschen, of beter gezegd, de Parijzenaars, zijn in dit\nopzicht mededeelzamer. In doorslag zeker niet verdorvener dan\nde meeste andere natiën, houden zij er van zich bij de vreemden\nzwart te maken. Zij verkneuteren zich met zekeren studentikozen\novermoed in de Oh\'s en Ah\'s die hun “prouesses" aan\nhet eerzaam burgerendom in \'t buitenland ontlokken. Carlyle,\nwcet étrange Carlyle\'\' gelijk de vroolijke Parijzenaar den\nnorschen Schotschen ziener nog maar altijd noemt, vindt in\nde wufte zonen van de Seinestad gelijkenis met apen. ledere\nstof tot praatjes is hun welkom; zij maken steeds grimassen.\nInderdaad hebben ze er wel voor gezorgd dat wij omtrent de\ncronique scandaleuse van hun George Sand haarfijn werden\nonderricht. De geslotenheid, het self-respect des Engelsenmans\ngedoogt zulks niet. Een huichelaar ziet men hem worden,\n\nDE VIERSCHAAR OVER GEORGE ELIOT. 413\nzich wegwerpen niet. Overeenkomstig dezen trek zal hij de\nsmetten op den naam van zijn heroën liever voor der vreemden\noog bedekken, dan die uitbazuinen.\nNu George Eliot is heengegaan, blijkt zwijgenniet meer mogelijk.\nDie zoo schuw zich van de wereld in haar kluis terugtrok, moet\nter vierschaar treden.\nZijj, die duizenden tot leidsvrouw strekte, moet haar eigen\nleven openleggen. Op dit leven, pijnlijk voor degenen die haar\nvierden en vreerden, vanhaar leerden en genoten, rust een vlek.\nSommigen hebben hun bezwaren tegen \'t onderzoek naar het\nbijzonder leven van de groote schrijvers. Wat hebben wij er\nmede te maken ? De schrijvers — gij bezit hen immers in hun\nwerken. Hun boeken dat zijn zij. Daarin legden zij het beste\nuit hun geest en hart. Weet u daarmee te vergenoegen;\n\'t overige gaat u niet aan.\nOppervlakkig beschouwd valt er voor dit beweren iets te\nzeggen. Uit de werken der beroemde mannen in hun leven\nover te stappen is dikwijls een afdalen. Het komt u somtijds\nop een smartelijke ontgoocheling te staan. Laten we onze illusiën\nbewaren, bever dan den indruk dien we ontvingen afbreuk doen.\nDit klinkt wel schoon en daar zijn menschen die zich aan\ndien regel houden. Een heerlijke bladzijde, waar in verheven\nen bezielde taal het beste dat een menschenziel bevat wordt\nuitgestort, blijft haar waarde houden, onverschillig wie haar\nschreef. Doch zij blijft die slechts behouden in algemeenen zin, in\nzoover ze een uiting is der menschelijke natuur, die zich tot\nons verstand, tot onzen smaak, tot ons gevoel of ons geweten\nricht. Afgezien van deze algemeene strekking hebben wij een\ndieper, een gewichtiger, persoonlijker belang om door \'t geschreven\nwoord tot den persoon des schrijvers door te dringen en een\nvriendschapsband met hem te sluiten. Het komt er namelijk\nvoor ons, die onzen weg door de verwarring van het leven\ntastend zoeken en een richtsnoer vragen, allereerst op aan, niet\nof het ideale denkbaar, doch of \'t doenbaar is. Niet dat het\neens zeer fraai gezegd is, dat het eens zeer schoon volbracht\nis geeft aan \'t woord gezag. Voorbeeld is de beste leer, de\neenige die steun geeft tegen het cynisme, door \'t aanschouwen\nvan hetgeen de menschen zeggen en hetgeen zij doen verwekt.\n\'t Woord is niet van den persoon te scheiden; het is ons om\n\n4 1 4 DE VIERSCHAAR OVEB GEOBGE ELIOT.\nde preek niet, \'t is ons om den mensch te doen. Door den\nomgang uit de verte met zijn schriften, treedt hij levend voor\nons oog te voorschijn als een wijzer, grooter, beter vriend. Zijn\ngeschriften krijgen voor ons eigen innigst leven eerst beteekenis,\nja bekomen eerst hun zedelijke vormingskracht door het vertrouwen\nin en op den schrijver. Al \'t geen hem aangaat wordt\nbelangrijk en wij deelen in zijn vreugde en smart. Blijkt uit\n\'t Onderzoek dat ook de groote dwaalt, de wijste zich bedriegt,\nde beste zondigt, wij willen hem vergeven mits\nslechts, — mits slechts zijn karakter waar zij. Beetgenomen\nwórden willen wij niet. Zoo het hem met \'t zoeken van het\ngoede ernst is hij verbeurt onze achting niet, ook al daalt hij\neenigermate van zijn voetstuk. Uit verkeerde wegen, door hem\ningeslagen, leeren wij. Blijkt dat ook de hoogstbegaafde wezens\nzich niet ongestraft onttrekken kunnen aan de regelen geldend\nvoor het algemeen, dan verkrijgen deze regelen hierdoor als het\nware een plechtige sanctie.\nNu is George Eliot een schrijfster die niet slechts verhalen\ndichtte en onsterfelijke beelden schiep, haar personen leven\ninblies, zóó dat wij henhooren spreken, zien bewegen, sommige\nvan haar figuren meer voor ons bestaan dan vele menschen in\nwier dagelijksch gezelschap wij verkeeren. Zij spreekt haar\nlezers rechtstreeks toe, stort den rijkdom van haar hart en hoofd\nin lessen, spreuken en ontboezemingen, in een zeer verheven\nwijsbegeerte uit. Zij verkondigt een ideaal, predikt een levensbeschouwing,\ngeeft een richtsnoer aan van handelen, reikt een\nmaatstaf toe van zedelijkheid, die haar onbetwist een plaats\nverzekeren in den uitgelezen kring van uitverkoren gidsen van\nde meuschheid. Haar te lezen is zich aangegrepen voelen door\nden adel harer gezindheid. Doorgaande is haar stemming milde\nernst. Haar verbeelding is rein, haar medegevoel levendig en\nalomvattend. Een erbarmen, diep en teeder, wisselt af met\nfijnen, frisschen, ongezochten, goedertieren humor.\nSomtijds is er iets zwaars en] slepends in haar gedachtengang.\nGaat zij diep, dan kunnen wij op enkele plaatsen \'t\nworstelen met de taal ontdekken. De gedachte werd in de\nzinsnede gewrongen en herinnert aan een volgeladen wagen, die\nop krakende assen door het zandspoor zwoegt. Vergt zij dus\nvan tijd tot tijd een kleine inspanning, hoe vergoedt ze u die\n\nDE VIERSCHAAR OVER GEORGE ELIOT. 415\neen bladzij verder, waar ze, en met volle handen, schitterende\naphorismen om zich henen strooit, treffend door het diep\ninsnijdende der uitdrukking, de gemakkelijkheid waarmede\nde gedachte \'t passend woord vindt, nu vertroostend, dan\nbeschamend, soms verpletterend waar. Men heeft George Eliot\neen letterkundig etiquette aangehangen, haar onder de naturalisten\ngerangschikt. Zij kan zich dezen naam voorwaardelijk\nlaten welgevallen, in zooverre hare kunst van geen vooropgezette\nregelen weten wil, onbevangen de natuur studeert,\nnaar het leven teekent, bij \'t verklaren der verschijnselen de\nontdekking der stellige wetenschap te baat neemt, die verwerkt.\nHaar naturalisme staat echter tot dat der nieuwe Eransche\nschool als de wetenschap van Darwin of van Huxley tot het\napothekers-materialisme van den een of anderen dilettant. Haar\nblik dringt door de buitenzijde heen, blijft niet hangen in de\nzenuwdraden. De verklaring van de wezenseigenaardigheden\nzoekt ze niet uitsluitend in de physische natuur des menschen.\nWat het is dat „zijn licht geeft door de oogen heen” naar\nVondels schoone versregel, is voor George Eliot, gelijk voor\nalle doordringende geesten, een mysterie. Dieper dan zijn driften\nof geërfde trekken zoekt George Eliot den mensch. In zijn\nbinnenst wezen, waar hij aan \'t ontleedmes gaat ontsnappen en\nde intuitie slechts hem volgen kan, sluipt ze hem na, bespiedt,\nbeluistert hem. En niet onbewogen, koel, beschouwend, door\nweetgierigheid alleen gedreven, staat zij daar. Neen, zijn hoofd\nrust aan haar borst, zij buigt zich over hem henen als eene\nzuster, eene moeder. Hij verbergt haar niets, hij zegt haar\nalles, fluisterend doet hij zijn door snikken afgebroken biecht. —\nGeorge Eliot\'s muze is kuisch. Met fijnen, vrouwelijken tact en\nkieschheid behandelt zij zeer teedere onderwerpen. Koning\nDemos in de letterkunde stelt zij door haar schuw ontwijken\nvan het ruwe en naakte bitterlijk te leur. De hartstocht blijft\nde haar aangewezen plaats bewonen, blijft op het gebied der\nkunst, blijft drama, daalt niet af in de alkoven, wordt geen in\nverhaalvorm omgezette physiologie. Als Arthur Donnithorne\nmet Adam Bede zeker paviljoen in \'t park bezoekt, ligt daar pp\nden grond een zijden doekje. Arthur ziet het, grijpt het en\nverbergt het ijlings. Hetty Sorel droeg het om den hals gestrikt.\nDeze kleine trek volstaat om aan te duiden dat het meisje hier\nmet haar verleider samenkwam. Zóó de groote meester. Een\'\n\n416 BE VIERSCHAAR OVER GEORGE ELIOT.\npenseelstreek schildert de verhouding. Schril te kleuren en\nuitvoerig na te teekenen, het gepeupel \'t naar den zin te maken\nversmaadt hij.\nTreffender komt haar methode aan het licht, waar zij de\nverhouding tusschen Casaubon en Dorothea schildert. Een jonge,\nbloeiende, hartstochtelijke vrouw met hoogstrevende idealen, ietwat\noverspannen- van gevoel, aan een dorren, reeds bejaarden, in het\nmuffe boekenstof begraven, saaien theoloog geketend.\nOm George Eliot\'s opvatting en wijze van behandeling in het\nlicht te stellen kan men niet beter doen dan haar ontleding\nvergelijken met hetgeen een hedendaagsche Eransche auteur van\nzulk een onderwerp zou maken. Het dubbelzinnige en lachverwekkende,\ndat op de oppervlakte van den toestand ligt, laat\nzij rusten. Zij maakt het zich niet zoo gemakkelijk. Door de\nschaal der dingen streeft zij naar de kern. Ziet hoe zij de klip\nvan \'t alledaagsche, triviale te ontzeilen weet, hoe diep tragisch,\nhoe aangrijpend onder hare meesterhand het onderwerp geworden\nis, Vaardiglijk hanteert ze haar balanceerstok; zonder duizeligheid\nof aarzelen, maar met vasten, zekeren voetstap loopt zij\nde gespannen koord ten einde.\nWord men nu na lezing harer werken eensklaps zonder verdere\nverklaring voor het nuchtere feit geplaatst: deze vrouw leefde\nbuiten echt met een getrouwd man, dan is ons eerste woord r\nonmogelijk; zelfs voor wij de omstandigheden kennen die haar\nhandelwijs bepaalden, staat het bij ons vast dat deze omstandigheden\nzeer bijzondere wezen moeten en wij niet te denken\nhebben aan motieven van een groven aard.\nHet vermoeden van iets roekeloos of iets gemeens stuit op de\npersoonlijkheid der schrijfster af. Zij moet hare redenen gehad\nhebben, deze redenen moeten voor haar afdoende zijn geweest.\nMeer nog, want George Eliot beschikt over een ruim crediet\nvan goed vertrouwen bij hare lezers: zij heeft hare drijfveren\nzorgvuldig onderzocht en die voor zuiver gehouden. Op\'toogenblik,\ntoen zij besloot met Lewes te gaan leven, hield zij \'t er voor\ndat haar besluit geen blaam verdiende, dat haar opzienbarende\nhandelwijze door de ongewone omstandigheden gerechtvaardigd\nwerd. Ongetwijfeld heeft zij durven rekenen op de vrijspraak\neener hoogere zedelijke rechtbank onder hare tijdgenooten, dan\nde overeengekomen, louter vormelijke en uitwendige moraal der\n\nDE VIERSCHAAR OVER GEORGE ELIOT. 417\ngroote menigte. Wat haar in deze meening moest versterken\nis de onmogelijkheid in haar verbond met Lewes maar een\nsprankje van iets romanesks te ontdekken. Het zweemt in geen\nenkel opzicht naar een misstap uit lichtzinnigheid, waartoe men\nin een vlaag van hartstocht komt. Toen haar vereeniging met\nLewes tot stand kwam had George Eliot de dertig overschreden.\nDe man, ten wiens behoeve zij de wetten van de samenleving\nschond, was een vermaard geleerde en letterkundige, in geldelijke\nverlegenheid verkeerend, ziekelijk van gestel, belast met \'t onderhoud\nniet slechts van zijne zonen en zijn moeder, maar nog\ndaarenboven van zijn weggeloopen vrouw. Voorwaar geen stof\nom Byron of Musset in dichtgloed te ontsteken. Vergeet men\neen oogenblik dat Lewes van zijn vrouw niet wettelijk gescheiden\nwas, dan heeft George Eliot niets misdreven, dan een weduwnaar\nzonder vooruitzichten te trouwen.\nMaar Lewes was geen weduwnaar, schoon George Eliot heeft\nbesloten hem daarvoor te houden en ook anderen trachtte te\noverreden dit te doen. George Eliot? Hebben wij het recht den\ngrooten schepper der bekende meesterwerken verantwoordelijk\nte stellen voor dien stap? Het publiek, de doode voor zijn\nvierschaar dagend, laat de schrijfster van Adam Bede schuldig\nstaan niet slechts aan haar onwettig samenleven met een man»\nmaar ook aan het besluit daartoe.\nDit is naar \'t mij voorkomt niet slechts onnauwkeurig, maar\nook niet rechtvaardig.\nIl faut juger les choses d\'après leur date. Toen George\nEliot, naar zij zich verbeeldde, Lewes huwde, was zij George\nEliot neg niet. Zij was Mary Evans, schrijfster van een aantal\ngrondige, niet zeer onderhoudende artikelen in Engelsche Tijdschriften\nen van enkele hoogst verdienstelijke overzettingen.\nGeen harer meesterwerken had het licht gezien. Van die\neenmaal te kunnen scheppen droomde ze in haar stoutste droomen\nniet. Indien de schrijfster op het toppunt van haar roem, reeds\nop haar letterkundigen troon gezeten, door het “choir invisible"\nvan duizenden der besten, door de bloem der geesten toegejuicht\n; gevolgd, gevierd, vereerd en aangehangen door zoo velen\nals zij het pad van plichtsbetrachting en van zelfverloochening\nwees — indien zij op dit tijdstip van haar leven haar stralenkrans\nmoedwillig had verduisterd en haar goeden naam een knak\ngegeven, dan zou het oordeel over George Eliot zeer streng\n\n418 BE VIEBSCHAAB, OVER GEOBGE ELIOT.\nmoeten wezen. Een koningschap als deze schrijfster in de letteren\ntoen bekleedde legt plichten op van Vorst tot onderdaan.\nWie zich ten aanvoerder der geesten opwierp in den strijd\notn \'t ideale, mag geen speelgoed maken van den veldheerstaf.\nHet blijft de vraag of George Eliot gedaan zou hebben wat\nMary Evans waagde. Den dag, waarop zij haar zoozeer gelaakt\nbesluit nam, droeg zij de zware verantwoordelijkheid nog niet\nzoomin van haar werken als van haar positie. Zonder middelen,\nvan haar bloedverwanten door een hemelsbreed verschil in denkwijze,\nin ontwikkeling, zoo niet gescheiden, toch vervreemd,\nzwak van lichaam, hulpbehoevend, \'t ongezellig eenzaam kamerleven\nslechts met weerzin lijdend, voelde Mary Evans de ver^\nlatenheid der vrouw, die zich alleen moet helpen door de wereld.\nDaar was nu een man, dien zij gelukkig maken kon, een man\nvan groote gaven, in gevaar te stranden op de ongelukken van\nzijn leven. Zijn vrouw, die hem bedroog, had Lewes op haar\nsmeeken weder aangenomen, welke edelmoedigheid zij hem vergold\nmet nieuwe schande. Hij was dus feitelijk van haar gescheiden\ndoor een dubbele trouwbreuk. De scheiding bij de wet\nwerd hem geweigerd, op grond dat hij de schuldige weder in\nzijn huis ontvangen had. Op dit zonderlinge, ongerijmde wetsartikel\nstuitte dus voor Lewes iedere mogelijkheid tot wettig weder\nhuwen, ieder uitzicht om zijn kinderen moederzorg te schenken,\naf. Dit was hard en moest op een gemoed, zoo week als dat van\nMary Evans, diepen indruk maken. Te meer daar zij voor Lewes\neen genegenheid had opgevat, in hem den man zag die, het\ntegenbeeld in alles van haar zelve, haar natuur als\'t ware aanvulde.\nLewes was een zonderlinge, uit den band gesprongen\nEhgelschman, een kwikzilverachtige natuur, bewegelijk, druk, een\nalleraangenaamst en geestig prater, kostelijk gehumeurd — en op\nden bodem van zijn hart lag veel degelijkheid en goedheid. Zij\nconvenieerden elkander. Moest nu een wetsartikel hen gescheiden\nhouden ? Moest deze man aan zijn ongeluk worden overgelaten,\nzijn kinderen zonder moederzorg verblijven, omdat er eens\niets dwaas en ongerijmds in \'t Engelsch wetboek neergeschreven\nwas? Het toeval wilde, dat Mary Evans op dit tijdstip George Sand\'s\nbedwelmenden invloed onderging. Het wegsleepend pleidooi der\nEransche schrijfster, dat zoovelen \'t spoor deed bijster worden,\nmoest op deze vrouw, in deze omstandigheden, indruk maken.\nEen indruk niet meer opgewogen door de strenge eischen van\n\nDE VIEKSCHAAB. OVEB GEORGE ELIOT. 419\nden godsdienst. Zij stond op dit oogenblik buiten den godsdienst;\nzij verkeerde in het moeielijke tijdperk van overgang,\nwaarin de voorschriften en regelen der moraal zich van het\noude steunpunt losmaken, heen en weder slingeren, zoekend\nnaar het nieuwe fondament. Al de hardheid, al de zelfzucht,\ndie een enge, een bekrompen vroomheid inhoudt, had zij leeren\nkennen. Eigen ondervinding wees haar hier den weg. Voortdurend\nmet de vrees voor eigen zieieheil vervuld zijn maakt\nniet minder groote egoïsten dan het angstig letten op de lichaamskwalen.\nMary Evans had met echte calvinistische ascese op\nhaar ziel gelet en voor het heil dier ziel gebeefd. Hoe die\nvroomheid op \'t verlies van elke hartelijke belangstelling in\nanderen te staan komt wist zij al te goed. Haar geest was\nnog niet rijp, gevormd genoeg om juist te onderscheiden tusschen\nde overdrijving, de ontaarding en het wezen. Later heeft zij\ndit gedaan, later toen zij Dina Morris teekende in Adam Bede.\nIk ken geen schrijver in de wereld, die de waarde van den\ngodsdienst en de macht van het geloof zoo hoog verheft en zoo\naangrijpend predikt als George Eliot, zelve \'t geen men noemt,\neen ongeloovige. — Nu klopte de verzoeking bij haar aan op\n\'t oogenblik dat zij het minst in staat was om weerstand te bieden.\n\'t Gevaarlijkste was Lewes\' toestand. Hij stond daar als een\nbelangwekkend slachtoffer van zijn medelijden met een wanhopige,\nberouwvolle vrouw.\nDeze omstandigheid vooral heeft zeker zwaar gewogen bij\nGeorge Eliot. Of \'t onze achting voor Lewes verhoogt, dat hij\nin zulk een licht voor haar verschijnen wilde, is een andere\nvraag. Wij veroorloven ons te betwijfelen of dit de handelwijs\nmag heeten van een man. Een beleediging, zoo zwaar als die\nhem door zijn vrouw werd aangedaan, vergeven is een zeldzaam\nschoone daad voorzeker. Doch zóó handelend wordt men toch\ngerekend goed te weten wat men doet. Het is een waagstuk,\nwelks verdienste juist gelegen is in \'t geen men waagt. Komt\nmen bedrogen uit, welnu, dan draagt men de gevolgen zwijgend,\nzonder morren. Wanneer in plaats van zich te schikken\nin hetgeen hij zelf heeft uitgelokt, de op nieuw bedrogen man\nzich schadeloos gaat stellen door een jonge vrouw tot een onwettige\nverbintenis te overreden, waar blijft dan de verdienste?\nWij weten niet bij wie der beide partijen de grootste schuld\nligt. “Halb zog er Sie, halb sank Sie hin," zal het wel ge\n\n420 DE VIERSCHAAK OVER GEOKGE ELIOT.\nweest zijn. Alles in aanmerking genomen zijn er veel verzachtende\nomstandigheden aan te voeren voor Mary Evans. Hard van hart\nals de Engelsche kerkelijke Farizeeërs, die het anathema over\nde overspeelster uitgillen, zal wel niemand onzer lezers zijn.\nDoch al is er veel verschoonbaars in haar misstap, de schuld\nis niet weg te nemen. Het was een harde wet, dura lex, sed\nlex. Zij mocht om Lewes\' wil, al was hij duizendmaal beklagenswaardiger\ngeweest, de wetten van haar land niet schenden.\nNog iets. In haar brieven schildert George Eliot een tafereeltje\nuit haar jeugd. Zij verhaalt hoe, met haar kinderhoofdje tusschen\nvaders knieën, zij dair nederzat, geliefkoosd door de ruwe, trouwe\nhand des braven mans, dien zij in Caleb Garth herleven deed.\nHij liet zijn kind niets na, niet veel: een eerlijken, een onbesmetten\nnaam liet hij haar na. Dien wierp zij weg om Lewes.\nDe eerzuil, later in haar werken door de schrijfster voor haar\nvader opgericht, is slechts een povere vergoeding voor de schande,\ndie zij, naar hij het verstaan zou hebben, over hem en over zijn\ngezin gebracht heeft. Men heeft voor de vierschaar over George\nEliot\'s zacht gemoed gesproken. Pleitbezorgers hebben \'t volle\nlicht doen vallen op haar edelmoedige onbezonnenheid, er op\ngewezen welk een offer Mary Evans Lewes bracht. In geen\ngeval mag het begrijpen van haar stap tot vrijspraak leiden.\nMet edelmoedige ingevingen en opwellingen mag het schenden\nder maatschappelijke wet, aan wier eerbiediging \'t behoud der\nsamenleving hangt, niet vergoelijkt worden. Zoolang de wet\ner is moet zij gehoorzaamd worden, ook als zij \'t geluk of het\nbelang van enkelen wederstreeft. Om den wil van éénen onzen\nplicht verzaken jegens allen is geen daad, die men verheerlijkt,\nop zijn best een zwakheid, waar men met verschooning over\noordeelt. De officier, in \'t heetste van \'t gevecht de stellige\norders van den veldheer, hoe verkeerd, noodlottig in zijn oogen,\novertredend om een enkele compagnie te redden, doet een misdrijf\nen verdient de kogel. Nu is de band der maatschappij\nwel losser dan de krijgstucht bij een leger, maar de maatschappij\nheeft ook haar stellige, vaste regelen, te eerbiedigen door een\nieder, wil er orde zijn. Waar zou het heen indien persoonlijke\nwaardeering van de wetten maatstaf werd voor \'t al of niet\ngebonden zijn daaraan. Het is een sentimenteele en valsche\nmoraal, die plichtsverkrachting goedmaakt met gevoelsmotieven.\nZeer gemakkelijk in de handen van wie voor zichzelven onbe\n\nDE VIERSCHAAR OVER GEORGE ELIOT. 421\nperkte vrijheid eischen. George Sand bediende er zich van\ntoen zij haar liaisons met enkele groote mannen stelde op rekening\nvan.... het moederlijk gevoel, haar ingeboezemd door\ndie geniale, maar zoo zwakke knapen. Deze leer speelt den\nmensch parten en den duivel troeven in de hand.\nVerschillende beweegredenen hebben samengewerkt om Miss\nEvans te overreden Lewes\' voorstel aan te nemen. Opzien tegen\nhet alleen zijn, sympathie voor den geleerde en den mensch,\nmedelijden met Lewes, verontwaardigde opstand tegen harde\nwetten. Onbezonnen deed zij dezen stap niet. De vrouw die\nlater George Eliot werd, wij mogen het voor zeker houden,\nging niet over tot een dergelijk besluit dan na bij zich zelve\noverlegd te hebben dat zij \'t mocht doen, dat zij \'t moest doen.\nZij overtrad de wetten van de maatschappij door met Lewes te\ngaan leven „en philosophe", gelijk Jean Jacques die schond\ndoor zich van zijne kinderen te ontdoen “en philosophe." Hoe\nsterk de maatschappij is en hoe zwaar \'t den eenling valt zich\ntegen de gemeenschap te verzetten heeft zij later eerst beseft.\nHaar brieven geven dezen indruk niet. Veeleer zou men uit\ndie brieven opmaken dat zij zich uitnemend schikte in haar\nscheeve verhouding, zich daarin gelukkig voelde. Ziedaar een\ngrief van velen tegen George Eliot. De maatschappij is onbarmhartig\nin haar vonnissen, maar zij vergeeft ook gaarne wie\nberouwvol tot haar wederkeert. Vergiffenis te mogen schenken\naan een buitengewoon mensch is zoet. Het neem! den hinderlijken\nafstand tusschen hem en ons voor eenige oogenblikken\nweg.\nIn de brieven uitgegeven door den man, die zich door de\noude vrouw het trouwen, “le mari de la reine\'\' — hoe herinnert\nons de naam van den heer Cross op \'t titelblad te ongelegener\nure aan het Wintermarchen van de groote schrijfster,\nhaar late lente die een glimlach wekt — vinden wij hier\ngeen spoor van inkeer.\nIn die brieven geen duidelijke sporen van gebukt gaan onder\nde gevolgen harer overtreding. Nadrukkelijk gewaagt de\nschrijfster van haar uperfect happiness"\nMën doet, geloof ik, wel wanneer men zich niet aan de letter\ndier verklaring vastklemt. De heer Cross gaf wat hij kwijt\nwilde wezen.\n\n4 2 2 BE VIERSCHAAR OVER GEORGE ELIOT.\nEr is reden te vermoeden dat er veel teruggehouden werd.\nHet is bij verre niet de gansche George Eliot welke ons hier\nvoor oogen staat. Brokstukken behelzen die brieven,. Evenwel\ngenoeg om ons aan gissingen te wagen. "Want vinden wij niets\nrechtstreeks aangeroerd, daar zijn vingerwijzingen. Hier vinden\nwij een schrijfster, zoo gevoelig voor een minder vleiend of een\nonwelwillend oordeel over hare werken, dat zij onder de critiek\nineenkrimpt. Alles wat haar grieven kan knipt Lewes uit de\nnieuwspapieren, voor hij ze haar ter lezing overreikt. Nu vraag\nik, is het aan te nemen dat een vrouw, zoo week, zoo schuw\nvoor blaam, zoo kwetsbaar, onverschillig zou geweest zijn omtrent\n\'t oordeel van de wereld over haar persoon ? Zoo afgesloten\nleefde George Eliot niet, of de stem van de publieke opinie drong\ntot haar door. Zij hoorde die in \'t al te sprekend zwijgen van haar\nbloedverwanten; door de spleten van de muren baant zij zich een\nweg. Perfect happiness ? Is die bestaanbaar met verhoudingen als\ndeze ? Ik geloof niet aan die perfect happiness. Ik geloof dat\nGeorge Eliot het zoo wilde zien. Dankbaar voor- de zorg, de\nliefde van haar vriend, heeft zij — ligt dit niet in haar karakter?\n— op de lichtzijde van haar toestand, op de voorrechten\ndie zij genoot, vooral gelet. Om volmaakt geluk te smaken\nmoest er iets niet zijn geweest, dat er nu eenmaal was, moest\nzij ongevoelig zijn gebleven voor de oordeelvellingen van de\nbuitenwereld. En dat was zij niet, getuige hare blijdschap\ntoen, na Lewes dood, haar bloedverwanten zich met haar verzoenden;\nde uitgelatenheid der vreugde van de reeds bejaarde\nvrouw als ten laatste het onregelmatige uit haar leven weggenomen\nis en zij in de wereld optreedt, nu ook eindelijk een\nechte echtgenoot. Het zoogenaamde huwelijk van George Eliot\nen Lewes schijnt mij in de eerste plaats een samenleven van\ntwee letterkundigen. Wat hebben die twee menschen met\nelkander afgesukkeld! De hoofdpijn van den een houdt die de&\nanderen gezelschap. Catharrale aandoeningen spelen stuivertjes\nwisselen tusschen haar vertrek en \'t zijne. Het schrijverswerk\nis ongezond. Lewes past haar op, vertroetelt haar, bederft\nhaar gelijk zij gaarne werd vertroeteld en bedorven. Hij is haar\nsecretaris en haar rechterhand; hij doet haar boodschappen, loopt\nhaar na met alles en herinnert haar de kleinigheden.\' @lf de\ngroote steen des aanstoots voor haar vrienden, raapt hij al de\nkleine steentjes op. De man vervult de rol, die anders aan de\n\nDE VIERSCHAAR OVER GEOKGE ELIOT. 423\nvrouw eens schrijvers toevalt; zij kan rustig zitten peinzen en\nkarakters uitdenken. Indien er van toewijding sprake is, was\nhet vooral de man, die zich van dezen plicht gekweten heeft.\nMen leze de brieven. Nu kwam dat zeker aan de schrijfster\ngoed te stade; het spaarde haar zooveel gehaspel en verdrietelijkheden.\nZij waardeerde \'t hoog, met innige erkentelijkheid.\nHeeft de vrouw George Eliot er zich volkomen bevredigd in\ngevonden ?\nDe rollen tusschen echtgenooten om te keeren heeft dat niet\nzijn schaduwzijde ?\n.Die Dorothea Brooke en Maggy Tulliver schiep was vatbaar\nvoor een diepen hartstocht, voor iets anders als haar Lewes\nooit heeft ingeboezemd.\nDe wereld zij gerust, George Eliot heeft haar fout geboet.\nHet scheeve in haar maatschappelijke positie heeft haar gehinderd.\nWierook steeg bij wolken voor de schrijfster op; jegens\nLewes\' huisgenoote nam \'t publiek die pijnlijke terughouding\nin acht, welke zich in veelbeteekenend zwijgen uit. En George\nEliot kon de aanspraak op de achting van het algemeen niet\nopgeven. Yertelt zij \'t ons in hare brieven niet, wij maken\n\'t uit haar houding op. Zij had de wereld kunnen tarten;\nuit de hoogte van haar onafhankelijke moraal de maatschappij\ntrotseeren. Dit deed zij niet. Zij had zonder aanmatiging zich\nbij \'t gebeurde kunnen neerleggen “ayant la fierté de son indépendance\net Ie courage de son opinion." Dit deed zij evenmin.\nZij stelt zich op den voet van een getrouwde vrouw,\nblijft zich zelve in dat licht beschouwen en verlangt van anderen,\ndat zij haar de rechten der gehuwde toekennen. “Ik vervul\nde plichten eener echtgenoote, eener moeder, mijn jongens\ngeven mij . den moedernaam; dus mag ik vorderen van mijn\nvrienden dat zij mij niet langer Mary Evans zullen noemen."\nNiet fier! Ook niet strikt eerlijk, zeggen sommigen, niet\nloyaal! De opvoedende kracht van George Eliot\'s werken berust\nhoofdzakelijk in den schat van zelfkennis, welke men er\nuit kan putten. Kent nu de schrijfster hier zich zelve zoo gebrekkig,\nis zij zoo blind, dat zij niet ziet hoe \'t stellen van\ndien eisch gelijk staat met een streep te halen door de rechten\nder gehuwde vrouw? Hetgeen aan George Eliot werd toegestaan\nmag immers anderen niet geweigerd worden, die als zij zich op\nhetzelfde beroepen kunnen, op trouw en plichtsbetrachting in\n\n424 DE VIERSCHAAR OVER GEORGE ELIOT.\nonwettig samenleven? — Nooit werd de zware verantwoordelijkheid\nop ieder onzer drukkend, de schalm, door iedere daad\ngevormd in eenen ijzeren keten, zoo aangrijpend aangetoond als\ndoor George Eliot. Beseft ze, waar \'t haar zelve geldt, haar\nverantwoordelijkheid niet meer? Niet dat zij buiten echt met\nLewes leefde, niet dat zij met de samenleving brak — daar\nligt niet het grootste gevaar voor anderen van haar gevaarlijk\nvoorbeeld. Doch waar zij het doet voorkomen of onder zekere\nomstandigheden de blaam van zulk een stap kan worden weggenomen,\nde gevolgen opgeheven, daar brengt ze onwillens en\nonwetens anderen in verzoeking, want ze ontneemt de schande\naan den misstap. George Eliot heeft nimmer de draagwijdte\nvan dergelijke gevolgtrekkingen berekend. De nuchtere, naakte,\nware waarheid heeft zij voor zich zelve verbloemd. Waarom?\nEen oogopslag naar hare beeltenis antwoordt. Zie dat massieve\nhoofd, het teêre lichaam dat het machtig brein moet torschen!\nEen mannelijk genie, gedragen door een zenuwachtige, zwakke,\nteergevoelige en van anderer hulp en steun afhankelijke, innig\nvrouwelijke vrouw. Ken u zei ven is een trotsche spreuk. Wie\nkent zich zelven goed ? Zoo objectief zich in het oog te vatten,\ndat men terzelfder tijd partij en rechter is, gelukt slecht weinigen.\nffJe suis" zegt George Sand op haar manier, “je suis\ncomme tout Ie monde; eomme tout Ie monde j\'ai mes défauts\net comme tout Ie monde je ne les vois pas." —\nHet tragische in George Eliot\'s leven geeft zijn weergalm in\nhaar boeken. Die onderscheiden zich, gelijk een ieder weet,\ndoor \'t zeldzaam diepe mededoogen met de afgedwaalden, met\nde overtreders, met de door hun eigen schuld of dwaasheid\nongelukkigen. Verschoonend is haar oordeel over anderen; George\nEliot had zich zelve iets te vergeven. Overheerscht door hare\naandoeningen, doorgrondt zij zoo goed de zwakheid van den\nmensch. Met zoo fijnen, half weemoedigen glimlach, ziet zij\nvriend Homo op zijn stelten, trotsch daarhenen stappen, “Du\nbleibst doch immer was du bist." Aan de grootheid, die in\nsommige karakters uitblinkt, vergast zij zich. Vuriger bewondert\nniemand \'t edele in den mensch.\nToch zijn haar helden nimmer helden in den overeengekomen\nzin van \'t woord. De natuurmensch, nooit geheel door den beschavingsmensch\nverdrongen, komt bij tijd en wijle voor den dag..\n\nDE VIERSCHAAR OVER GEORGE ELIOT. 425\n[n bedorven harten zoekt zij, vindt zij bijna altijd nog een plekje,\nhoe klein ook, waar het onkruid niet gewoekerd heeft. Zij\nheeft een scherp oog voor het onlogische, voor de zonderlinge\ntegenstrijdigheden in de karakters. Nimmer ziet ze als Charles\nDickens haar figuren vlak, of schel van eenen kant verlicht als\nThackeray; zij ziet er om heen, zij ziet er door heen. Danken\nhare werken aan die strekking het innemende en verzoenende\ndat hen kenmerkt, zij verliezen er door aan inspireerend vermogen.\nWant George Eliot slijpt de scherpe kanten af. De\nnamelooze bitterheid van het berouw, de diepe zedelijke ellende\nlaat ze u voelen — „weest barmhartig” smeekt daarbij haar\nzachte, deernisvolle stem — maar zij vindt het zoo begrijpelijk\ndat men tot het kwade komt! Zij verklaart te veel om afschuw\nvoor het misdrijf in te boezemen.\nNu zijn er tijden in het leven, waarin juist die afschuw,\nonberedeneerde afschuw voor het slechte ons het best beschermt.'] |
No works found