*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Part of work
Author H.J. Schimmel
Reference
Place
Date 1857
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['via T. Streng: Geschapen om te scheppen, 1997, p.63, p.119\r\n\r\nH.J. Schimmel (De Gids 1857 II, p.237-268) writes that Van Calcar should write about her own experience in her own life-time; he quotes the French De Mazade to underline his opinion. \r\n\r\nDe Gids:\r\n\r\n[p.237]\r\n“Eene star in den nacht. Schetsen uit het laatst der XVde eeuw ,\r\ndoor Elise, schrijfster van Hermine.\r\n\r\nDéerire les beautés naturelles d\'une contrée privilégiée,\r\nressaisir les nuances de son originalité locale,\r\nc\'est 1\'oeuvre de 1\'observation pittoresque, c\'est 1\'oeuvre\r\nde cette éloquence de 1\'imagination qui sait faire\r\nrevivre un paysage et trouver des traits saissisans\r\npour peindre Ie ciel et la mer. Déerire les hommes,\r\nleurs passions, leurs luttes, leurs revolutions même,\r\nc\'est 1\'oeuvre de 1\'observation morale, historique et\r\npolitique, soit qu\'on cherche autour de soi quelque\r\nimage rajeunie de la vie humaine, soit qu\'on récompose\r\nune époque dans sa variété, soit qu\'on cher\r\nche a faire jaillir une idéé d\'une combinaison nouvelle\r\nde personnages et de caractères. Le roman historique\r\na parfois le mérite de réunir ces traits divers.\r\n\r\nHet is voor mij een genot de geschiedenis der menschheid\r\nte mogen doorloopen, en waar te nemen, hoe de icleën\r\nzich kruisen, elkaar bekampen, elkaar vervormen en bevruchten,\r\nhoe het eeuwig ideaal van het Schoone, Goede\r\nen Ware, door alle tijdperken, onder alle omstandigheden\r\nheen, nagestreefd, en, hoewel nooit bereikt, toch wordt genaderd.\r\nSla ik den blik om mij heen en waag ik aan het heden\r\nte vragen: wat wilt, wat werkt ge? dan is het mij minder\r\nvergund het slaggewoel te overzien, waarvan mij de aanschouwing\r\nwordt toegestaan; want ik bevind mij te midden\r\ndaarvan, en alzoo niet in staat mij afgescheiden er van te\r\ndenken, en onpartijdig ga te slaan wat er om mij heen\r\nwordt vernietigd om zich op nieuw te ontwikkelen. Ik\r\n\r\n238 EEN HISTORISCHE KOMAN.\r\nmis het ruime vergezicht, dat ik behoef, om oorzaak en\r\ngevolg te kunnen onderkennen, om de feiten te leeren\r\ndoorzien en overzien en die te beschouwen in hun oorzakelijk\r\nverband als noodzakelijke elementen eener handeling\r\nvan menschen en ze te leeren waarderen als dragers\r\neener idee.\r\nWerp ik een blik in het verleden, dan verdwijnen de\r\nnevelen, die de waarneming van het heden belemmeren,\r\nof wel, dan voel ik mij als van de vlakte, waarop ik mij\r\nin het heden bevind, weggenomen en op eene verhevenheid\r\ngeplaatst, vanwaar ik den strijd buiten mij beschouw;\r\nden strijd op een slagveld, dat mijn oogblik omvatten kan,\r\nden strijd van een leger, welks stand ik begrijpen, welks\r\nmarschen en zwenkingen, welks aanval en verdediging ik\r\ngevoelen, welks zegepraal of nederlaag ik als noodzakelijk\r\nberekenen kan. En deze beschouwing van het verleden is\r\nniet onvruchtbaar. Afgescheiden nog van den inwendigen\r\nprikkel, dien ieder menschenkind gevoelt, om belang te\r\nstellen in alles wat zijn naaste, wat zijn broeder op deze\r\naarde heeft gepoogd en gewerkt, een prikkel, zoo krachtig,\r\ndat het streven om dien niet te gehoorzamen onmogelijk\r\nis; afgescheiden daarvan, bestaat er nog een anderen\r\ndrang, die ons aanspoort om kennis te nemen van wat het\r\nverleden heeft gevormd en vernieuwd. De wet toch, zoo\r\nnaspeurlijk in het zwoegen en streven der menschheid, is\r\neeuwig en onveranderlijk; de wet, waaraan het gister gehoorzaamde,\r\nbeheerscht ook het heden. De strijd alzoo, in\r\nhet verleden gevoerd, is de strijd, die ook het heden strijdt,\r\nhoewel de vormen verschillen, waarin die strijd ons verschijnt.\r\nGinder mogen we den looden goeden dag door de\r\nlucht hooren gonzen en kletteren op de stalen platen van\r\nhet harnas, en hier het geschut hooren donderen en het\r\nsnorrende lood zien nederhagelen, die verschillende wijzen\r\nvan vernieling hebben toch éen doel. Hoe vruchtbaar is\r\ndan de beschouwing van het verleden, dat niet verstorven\r\nis, maar alleen sluimert en te ieder uur door den geest,\r\ndie het tooverwoord verstaat, kan worden gewekt; het verleden\r\n, dat voor wie ooren heeft om te hooren en oogen\r\nom te zien, eene stem laat klinken en een profetiesch boek\r\nontsluit; een verleden, dat, doorzien en overzien, ons de\r\nraadselen van het heden helpt ontcijferen en beter diensten\r\nbewijst dan het kadaver, waarvan het ontleedmes de raad\r\n\r\nEEN HISTORISCHE ROMAN. 239\r\nselen onthult, omdat het niet alleen de voorwaarden, waaronder\r\nhet leven mogelijk is, maar tevens dat leven zelf doet\r\nbespieden!\r\nMaar niet altijd kunnen wij ons in het laatste verheugen.\r\nDikwijls, zoo niet meestal, worden ons slechts de voorwaarden\r\ngetoond, waaronder het leven mogelijk is, of, om de\r\nbeeldspraak te laten varen, die hier voor de klaarheid mijner\r\nmeening nadeelig zou kunnen worden, worden ons de\r\nfeiten aangetoond, zonder dat ze in hun verband saamgevat,\r\nde menschen doen kennen, die zich daarin uitspreken\r\nen de idee verkondigen, waarvan de menschen niets meer\r\ndan de dragers moeten zijn. Wij mogen het aan den gids\r\nwijten, aan wiens hand wij het verleden zijn ingetreden, en\r\ndien wij ons volle vertrouwen hebben geschonken om de\r\neerlijkheid, die uit zijn oog straalde, om de kennis, waarmee\r\nhet getuigenis van den tijdgenoot hem heeft toegerust.\r\nMaar die gids, vergeten wij het niet bij ons oordeel over\r\nhem, heeft wellicht eene voorliefde voor de geologie, en op\r\nde reize leidt hij u op den bergtop, minder om u het landschap\r\nte laten overzien, dan wel om de schelpen te toonen,\r\ndie de natuur, als snippers van eene bladzijde uit haar geschiedboek,\r\ndaar heeft nedergestrooid; of wel uw gids vereert\r\nde flora of de fauna dier landstreek en hij voert u\r\nlangs bloembed en door bosch en beemde, niet om de\r\nkleurenpracht of de lichtschakeering te doen bewonderen,\r\nmaar om u de honderde soorten van rozen te doen leeren\r\nkennen, of misschien het nog altoos onbeslechte pleit - zie de\r\nbelangrijke discussies onzer Koninklijke Akademie - ten\r\naanzien der raadselachtige Dodo weder op te rakelen ; of\r\nwel uw gids, toegerust met al de zekerheid, die wis- of\r\nstelkunst vermogen te geven, vertrouwd met de krachten\r\nder zichtba\'re natuur, die hij tot zijne dienaresse heeft weten\r\nte maken, ziet in de schepping een groote modélkamer,\r\ndie hij tot zijn leering en navolging niet genoeg kan bezichtigen;\r\nhij wijst u het rotsblok, hij toont u den waterval,\r\nniet om beiden in verband te brengen en den waterval\r\nwellicht de oorzaak te noemen van den grilligen vorm van\r\nhet aangestaarde rotsblok, maar om te berekenen hoeveel\r\nkruid er noodig zou zijn om de rots te laten springen,\r\nen hoeveel kracht de waterstraal bezit, om een drijfrad in\r\nbeweging te kunnen brengen.\r\nVoorzeker, het is een nuttige, dit alles is elk op zich\r\n\r\n240 EEN HISTORISCHE ROMAN.\r\nzelf een noodzakelijke kennis voor een werkelijk goeden\r\ngids, maar indien hij niet al die wetenschap in zich zelven\r\ntot een harmonische eenheid heeft gebracht en daarbij den\r\ngeest bezit, die zijne kennis vruchtbaar maakt, den geest,\r\ndie de dingen rondom hem in hun verband leert beschouwen\r\nen de deelen tot een geheel brengen, dan loopen\r\nwe gevaar van op onze reize niets meer dan een berg,\r\neen bloembed, een rotsblok of een waterval bezichtigd te\r\nhebben en de kennis van het charakter van het landschap\r\nte missen.\r\nOnzen tijd bleef de eere bewaard van door meer harmoniesch\r\nontwikkelde geleiders het verleden te zijn ingevoerd.\r\nEen Augustin Thierry, een Guizot, maar vooral een Macaulay\r\nzijn ons voorgegaan langs bekoorlijke en vóór hen,\r\nwel betreden, maar toch niet gebaande paden. Zij hebben\r\nliet verleden met den tooverstaf hunner wetenschap aangeroerd\r\nen het verleden heeft hun geandwoord en zijn geheimen\r\nontsluierd. Zij hebben de zerken met reeds uitgesleten\r\nadelijke wapens doen openspringen en de sluimerenden,\r\nwel niet ten leven gewekt, maar toch onderzocht en\r\nontleed; zij hebben de doodenakkers, die eeuwen reeds zwegen,\r\nen waar geen grafgesteenten praalden, omgewoeld, en\r\nde schamele gemeente, die daar rust van moeite en kommer,\r\nwel niet doen oprijzen, maar toch ondervraagd naar\r\nde mate der smarten door hen geleden, naar de mate der\r\ngeneuchten door hen gesmaakt; zij hebben de uitkomsten\r\nhunner onderzoekingen met elkaar in verband gebracht en\r\nde menschen uit een afgesloten tijdperk, wel niet bezworen\r\nom in ons midden te komen rondwandelen, maar toch\r\nkunnen schilderen in al wat zij hebben gehandeld en dus\r\nook gedacht, en ons alzoo een toetsteen geschonken, waarr\r\naan hunne waarde kan worden geproefd.\r\nHet is veel wat zij deden; het is wellicht het meest van\r\nhetgeen de geschiedbeoefening schenken kan, maar het is\r\ntoch nog niet alles. Zij hebben gedolven, zij hebben gespeurd\r\nen gespied, onderzocht en ontleed, zij hebben het\r\ngestorvene doen kennen, zij hebben \'t wellicht met meer of\r\nminder geluk aanschouwelijk voorgesteld, zij hebben echter\r\nhet verledene, het gestorvene, niet doen herleven. En toch\r\nook dit verlangen wij. Omdat wij leven, begrijpen wij\r\nslechts ten volle het leven. Die adelijke grafkelders zijn\r\ndoor u, geschiedvorscher,, geopend, maar den baroen, die\r\n\r\nEEN HISTORISCHE ROMAN. 241\r\ner in is nedergelegd, wenschen wij te zien verrijzen met\r\nden flikkerenden helm op het hoofd en de wuivende banderol\r\nin de hand; die groeven der armen zijn door u omgewoeld\r\n, maar wij verlangen de ontelbare skeletten met\r\nvleesch bekleed en met het grove wambuis omhangen te\r\nzien, en hen zelven te hooren verhalen wat zij geleden en\r\ngenoten hebben; gij hebt de menschen uit een afgesloten\r\ntijdperk ons geschilderd, maar wij verlangen, dat zij bezworen\r\nworden om onder ons rond te wandelen en om nog\r\nbeter dan gij, hoe welsprekend ook, het moogt betoogen en\r\nbewijzen, ons hunne handelingen en de ideëu, die in gene\r\nzich belichaamden, te laten aanstaren.\r\nDit kunt ge niet, hoe machtig ook uwe wetenschap zij;\r\nwant deze weet slechts van ontleden en onderzoeken: zij\r\nkan, uit den aard van haar wezen, niet scheppen of herscheppen.\r\nGij kunt derhalve niet in al de behoeften van\r\nden menschelijken geest voorzien en moet alzoo dulden, dat\r\nuw arbeid door een ander wordt gebruikt, misschien wel\r\nbevrucht, en die ander - gij krult wellicht hooghartig de\r\nlippen - is de dichter.\r\nGinds ligt een heuvel, en vele menschengeslachten hebben\r\ndaarop gebouwd en gewoond, gezaaid en geoogst, zonder te\r\nweten wat daaronder verborgen lag. Voor den geschiedvorscher\r\nblijft die heuvel echter niet lang wat hij schijnt.\r\nHij heeft het houweel in den grond geslagen en ontdekt,\r\ndat, wat een heuvel werd gedacht, een puinhoop is. Deze\r\nwordt doorzocht, en weldra verrijzen van onder stof en asch\r\npaleizen en musea, worden straten en pleinen openbaar. Zie,\r\ndaar ontdekt men een tempel, waarvan de zuilenrij nog\r\nongeschonden is bewaard; de geschiédvorscher erkent dien\r\nals gewijd aan Jupiter; ginder verrijst een paleis; het wordt\r\nerkend als toebehoord te hebben aan een zekeren Pomponius,\r\ndie voor ongeveer achttien eeuwen daar heeft gewoond\r\nen wiens geslacht nagespoord en wiens handelingen kunnen\r\nworden vermeld. Wat verder worden ettelijke papyrusrollen\r\ngevonden, en de wetenschap ontrolt, ontcijfert ze en\r\nerkent ze voor fragmenten uit de werken van Epicurus,\r\nPhilomedes, Chrysippus, enz.\r\nWelke schatten zijn door de wetenschap teruggevonden!\r\nMaar als wij dien tempel binnentreden, die woning doorkruisen,\r\ndie bibliotheek bezoeken, dan blijft het zoo eenzaam\r\nrondom ons, dan voelen we ons als door een wijde klove\r\n1857. II. 16\r\n\r\n242 EEN HISTOlïISCHE ROMAN.\r\nvan de waereld, die we bezoeken, gescheiden; we zouden\r\nzoo gaarne, in plaats van een lijk, een levend wezen vinden\r\n; we zouden zoo gaarne die straten bevolkt zien en de\r\nhand leggen aan de pols, die toch eenmaal ook daar heeft\r\ngeklopt. Daar treedt de dichter te voorschijn; met zijn\r\nstaf raakt hij het gestorvene aan en het herleeft. Wij wonen\r\nde eeredienst van Jupiter bij, wij hooren Pomponius\r\nspreken en de groote mannen der oudheid hunne gewrochten\r\nzelven mededeelen, die verklaren of toelichten. Gedeeltelijk\r\njuist geloof ik schreef dan ook Heine in zijne Reisebilder:\r\n"Seltsame Grille des Volkes! Es verlangt seine\r\nGeschichte aus der Hand des Dichters und nicht aus der\r\nHand des Historikers. Es verlangt nicht den treuen Bericht\r\nnackter Thatsachen sondern jene Thatsachen wieder aufgelöst\r\nin die ursprüngliche Poesie, woraus sie hervorgegangen.\r\nDas wissen die Dichter, und nicht ohne geheime Schadenlust\r\nmodeln sie willkührlich (?) die Völkererinnerungen,\r\nvielleicht zur Verhöhnung stolztrockener Historiographen\r\nund pergamentener Staatsarchivare. Nicht wenig ergötzte\r\nes mich, als ich in den Buden des letzten Jahrmarkts\r\ndie Geschichte des Belisars in quell kolorirten Bildern aufgehangt\r\nsah, und zwar nicht nach dem Procop sondern\r\nganz treu nach Schenk\'s Tragödie. "So wird die Geschichte\r\nverf alscht" - rief der gelehrte Freund, der mich\r\nbegleitete - "sie weiss nichts von jener Reihe einer beleidigten\r\nGattin, von jenem gefangenen Sohn, von jener Hebenden\r\nTochter, und dergleichen modernen Herzensgeburten!"\r\nIst denn dies aber wirklich ein Fehler? Soll man\r\nden Dichtern wegen dieser Falschung gleich den Process\r\nmachen? nein, denn ich laugne die Anklage. Die Geschichte\r\nwird nicht von den Dichtern verf alscht. Sie geben\r\nden Sinn derselben ganz treu, und sei es auch durch selbsterfundene\r\n(maar altijd mogelijke en noodzakelijke) Gestalten\r\nund Umstande."\r\nHet spreekt toch van zelf, en uit den aard van het\r\nstraks door mij gekozen beeld vloeit het reeds voort, dat\r\nde dichter niet zonder den geschiedvorscher de hem opgelegde\r\ntaak kan aanvangen. Hij mag dus geene denkbeeldige\r\nwaereld voorstellen, maar de waereld door het houweel\r\nvan den delver te voorschijn gebracht. Moet hij in\r\nzooverre met den geschiedvorscher samenwerken, of liever\r\nvan dezen afhankelijk zijn, bij den aanvang van zijn her\r\n\r\nEEN HISTORISCHE KOMAN. 243\r\nscheppen houdt die samenwerking of afhankelijkheid op.\r\nHet doel, dat beiden zich voorstellen, is ook niet hetzelfde\r\nen zoo ook niet de wijze, waarop beiden het verschillend doel\r\nzoeken te bereiken. De geschiedvorscher streeft er meer naar,\r\nom het bestaan van een tijdvak te konstateeren en het werkelijk\r\ngevondene eene plaats aan te wijzen onder de gedenkteekenen\r\nder menschheid; de dichter, om het gekonstateerde, dat\r\nhij bloed van zija bloed en been van zijn been geeft, te doen\r\nbegrijpen als wezen, als denzelfden mensch, die nog leeft\r\nen werkt, hoewel beheerscht door andere invloeden. Bij\r\nden geschiedvorscher zal het feit den voorrang innemen;\r\nbij den dichter den mensch en dan het feit; en daarom zal,\r\nterwijl de geschiedvorscher zich voor de schildering van\r\neen tijdvak bepalen kan tot de konstateering en mededeeling\r\nvan eenige feiten, waarvan hij het verband heeft opgespoord,\r\nde dichter gedwongen zijn een handeling te geven, waarin\r\nde mensch kan leven en het feit zich ontwikkelen. Geeft de\r\ndichter echter een handeling, die het leven vaneen tijdvak\r\nmoet voorstellen, dan moet die handeling gehoorzamen aan\r\nde algemeene wet der beweging, een eenheid in zich zélve\r\nhebben, en de kracht, om zich als een organiesch geheel in\r\nen uit zich zelve te ontwikkelen.\r\nHeb ik mijne meening duidelijk geuit, dan geloof ik, dat\r\nniemant het beweren zal wraken: de dichter, hoezeer hij\r\nde grondstof uit den geschiedvorscher ontleent, bewerkt en\r\nverwerkt die zelfstandig en schier onafhankelijk van dezen.\r\nWat voor den geschiedvorscher soms de hoogste waarde\r\nheeft, laat den dichter onverschillig; wat deze uitleest als\r\nhet kostbaarst fondament zijner schepping, schijnt genen\r\nriaauw een oogblik waard. Die zelfstandigheid van beiden,\r\ndie wederzijdsche onafhankelijkheid, doet soms wel\r\neens een vijandelijke houding geboren worden, daar er\r\nwel strijd moet ontstaan tusschen hem, die alleen konstateert\r\nof het gekonstateerde rangschikt en weegt, en hem,\r\ndie het bezielt en beweging geeft. Kiezen wij ten voorbeelde\r\nWalter Scotts Woodstock. Het was het doel van\r\nden genialen dichter, wiens blik echter ruimer gewenscht\r\nmocht worden, om Karel Stuart, later Karel den tweede, te\r\nschetsen in den onspoed, terwijl hij achtervolgd wordt door\r\nCromwel], na den slag van Worcesfcer. Walter Scott ontleent\r\nden geschiedvorscher slechts weinig, slechts het feit van\r\nKarels vlucht en verblijf op het kasteel Woodstock.\r\n16*\r\n\r\n244 EEK HISTORISCHE KOMAN.\r\nVoor den geschiedvorscher is het een weinig beteekenend\r\nfeit, dat alleen gestaafd moet worden en Karèl niet doet\r\nkennen. Het onderzoek der staats-akten schenkt hem andere\r\nfeiten, wier opeenvolging hem in staat zal stellen\r\nKarel I I te leeren kennen en beoordeelen.\r\nHoe échter het door den geschiedvorscher verworpen feit\r\ndoor den dichter wordt bezield, en hoe het hem in staat\r\nstelt den mensch te doen leven! Het op zich zelf staande\r\nfeit is hem voldoende; maar het onaanzienlijk fragment, der\r\ngeschiedenis ontleend, herschept hij tot een in zich zelf levend\r\ngeheel. Hij doet in de door hem geschapen handeling\r\nden jongen vorst volkomen kennen, zelfs zóo volkomen,\r\ndat wij in staat zijn het charakter van den lateren\r\nKoning in den tegenwoordigen vluchteling ons te kunnen\r\nvoorstellen. De geheele mensch, met zijne gebreken en\r\ngoede hoedanigheden, met de kiemen van nog andere eigenschappen,\r\nwelke zich, onder daarvoor gunstige omstandigheden,\r\nontwikkelen zullen, ligt voor ons. De geheele mensch\r\nis Ons bekend geworden, beter en vollediger nog dan de\r\ngeschiedvorscher ons dien uit de kritiek der staats-akten\r\nschetsen kan. Toch schudt deze bij des dichters arbeid\r\nbedenkelijk het hoofd. Zoo hij hem al niet verkettert om\r\npozitive historische onnaauwkeurigheden, hij zal het voorzeker\r\ndoen om negative. Het beeld, door Walter Scott ontworpen,\r\nstrijdt wel niet met de charaktertrekken door de historie\r\nkenbaar gemaakt; het kan gelijkend zijn, maar de gestaafde\r\nhistorie kan echter niet verzekeren, dat het zoo is. De gesprekken,\r\ndie Walter Scott zijn Karel I I doet voeren, strijden\r\nvolstrekt niet - wat het wezen betreft: de vorm behoort\r\naan de individualiteit des dichters - met het historiesch\r\ncharakter van den persoon, maar er is toch geen\r\nauthentiek stuk dat ze wettigt.\r\nEn dat is natuurlijk; want de scheppende verbeelding des\r\ndichters, dat devinatorische, dat eiken grooten kunstenaar\r\nkenmerkt, heeft vervormd, heeft aangevuld, ontwikkeld\r\nwat de geschiedvorscher ontdekte en staafde, ja heeft op\r\nde fondamenten, door dezen gelegd, een geheel nieuw ge-,\r\nbouw opgetrokken. Verdichting! roept de verontwaardigde\r\nwetenschap, en de halve en kwart-geleerden - misschien ook\r\nwel de heele-geleerden, want gewoonlijk, hoe degelijker wetenschap,\r\ndes te minder aestetische zin hier te lande! -\r\nbaauwen het elkander na; logen! verminking der waar\r\n\r\nEEN HISTORISCHE KOMAN. 245\r\nbeid! schatert het van alle zijden, en de arme historische\r\nroman wordt op hoogen toon bevolen te sterven. Maar\r\nhij is nog niet gestorven en hij zal wel niet sterven, hoe\r\nAugustin Thierry en Macaulay ook de kracht van den\r\nkunstvorm hebben weten te paren aan hunne wetenschap;\r\nhij zal wel niet sterven, zoo lang die kunstvorm zelf zich\r\nvan zijne werkelijke kracht bewust blijft, op eigen terrein\r\nzich beweegt en zich niet overgeeft aan de wetenschap; zoo\r\nlang hij niet, het doel van den geschiedvorscher als het zijne\r\nerkennende, tot de bereiking daarvan al zijn kracht dienstbaar\r\nwil maken, ten einde alzoo door eene transaktie het\r\nbedreigde leven te rekken, en, in plaats van historischen\r\nroman te blijven, zich tot het onding: romantische historie,\r\nte verlagen.\r\nDat de behoefte aan den historischen roman, ondanks de\r\nhamer- en mokerslagen onzer meestal nuchtere kritiek, nog niet\r\ngestorven is, blijkt weder uit het bestaan van het werk, waarvan\r\nwij den titel boven ons opstel plaatsten en dat slechts\r\neen is der velen, welke tegelijk, of weinig later, of nog in\r\ndeze dagen, als historische romans ontstonden of ontstaan.\r\nDe naam der schrijfster heeft een goeden klank. Dit tijdschrift\r\nheeft dien dikwerf vermeld, zij het ook niet met\r\nonverdeelde goedkeuring; heeft menige bladzijde aan eene\r\nontleding van haren arbeid gewijd en haar talent erkend,\r\nzij het ook met veroordeeling van de richting, waarin het\r\neen, voor ons ziekelijk, ideaal nastreeft.\r\nWaar zij een blik sloeg in de werkelijkheid, werd haar\r\nlyrische gave in hooge mate gehuldigd; maar het was een\r\ngave, die de meer kostbare, om objektief de waereld buiten\r\nhaar te beschouwen, buitensloot. Het was overal h&re opvatting,\r\nhdxe beschouwing, hare waereld, en dat in den\r\nroman, den modernen epos, die de afschaduwing der werkelijkheid\r\nbehoort te zijn! Hare godsdienstige overtuiging,\r\nzoo levendig uitgedrukt op iedere bladzijde harer veelvuldige\r\nwerken, staat met den aard van haar scheppen in het\r\nnaauwste verband. Wij gelooven het gaarne, dat hare\r\novertuiging vurig, hare liefde voor hetgeen zij voor waar\r\nhoudt innig is, maar juist dat vuur en die innigheid laten\r\nhaar niet toe ruimte te hebben voor anderer overtuiging.\r\nHare beschouwing was dan ook tot dusverre eenzijdig, hoe\r\nveel talent er zich ook in uitsprak. Wellicht zouden w«\r\n\r\n246 EEN HISTORISCHE ROMAN.\r\neene verandering, wellicht eene verbetering in dat opzicht\r\nbespeuren, wanneer we haar laatste romans beschouwden;\r\nmaar het is ons niet gegund dit thands te doen. Het doel\r\ndezer regelen is een oog te slaan op den historische» roman,\r\nen daartoe koos ik haar arbeid als een g\'ereede aanleiding.\r\nHeeft de schrijfster, wier lyrische gave wij huldigen, zich\r\nde noodzakelijke eischen van den historischen roman voorgesteld?\r\nWas zij zich bewust van de plichten, die hij\r\noplegde, van de rechten, die hij gaf? Was zij er zich van\r\nbewust, dat haar ideaal een ander moest zijn dan dat des\r\ngeschiëdvórschers ? Heeft zij een historischen roman gegeven,\r\nof, in navolging wellicht van nog hoogere begaafden\r\ndan zij, eene romantische historie, en alzoo eene gebrekkige\r\nhistorie, en een mislukt kunstgewrocht?\r\nEene ontleding van haar werk zal, hoop ik, mij in staat\r\nstellen de gestelde vragen te beandwoorden.\r\n\r\nWij zijn op weg naar het Florence der 15de eeuw en\r\nontmoeten er twee dominikanen. De eene is de reeds beroemde\r\nGirolamo Savonarola, de ander, zijn vriend, de\r\nvurige broeder Jacomo. Gene zal te Florence, de lichtzinnige\r\nstad, de half heïdensche, sedert de Renaissance de dood\r\ngewaande Grieksche beschaving weder uit hare sluimering\r\nwekte, de woorden des Evangeliums doen hooren en de\r\nwaereld overtuigen van zonde en opwekken tot boete. De\r\nberóenrde naam des predikers verschaft hem een talrijk\r\ngehoor. Maar was de verwachting groot, de teleurstelling\r\nwas het nog meer. Hoe geleerd de monnik ook\r\nzij, hem was, naar het scheen, de gave der prediking\r\nonthouden en onbehagelijk waren stem en gebaar voor\r\nden ontwikkelden en beschaafden Florentijn. De geslagen\r\nprediker gevoelde de geleden nederlaag diep en trok zich\r\nterug naar Bologna, waar hij de Mathematiek en Physica\r\nonderwijzen ging. Het is een soort van voorspel voor het\r\ndrama, dat nu eigenlijk een aanvang neemt; een voorspel,\r\ndat, als alle andere voorspelen, de eenheid der handeling\r\nstoort en óf overbodig is, óf een gebrek in de samenstelling\r\ndoet gissen. Wij bevinden ons eensklaps overgevoerd\r\nnaar een ander deel van Italië - welk wordt niet aangeduid\r\n- bij een grijzaart, een jonge maagd, Maria genoemd,\r\n\r\nEEN HISTORISCHE KOMAN. 247\r\neen jongeling, Paolo, die deze bemint, en een vreemdeling,\r\ndie eenigen tijd geleden zich daar heeft aangemeld en, naar\r\nzijne houding en gesprekken te oordeelen, niet is waarvoor\r\nhij zich uitgeeft. Plij is blijkbaar het gewoel der steden\r\nof den arbeid der studeercel ontvloden om zijne krachten\r\nop het land te ververschen en vindt eene aangename verpozing\r\nin zijn omgang met liet jong onervaren meisjen, in\r\nwelks hart hij de hartstochten doet ontwaken, zonder zelf\r\ndaarbij bewogen te worden. De raadselachtige jonkman\r\nwordt haar nog raadselachtiger, sedert zij hem in gezelschap\r\nvan eenige Joden heeft bespied, die hem eenige rollen\r\nmet vreemde letterteekenen voor hooge prijzen verkochten.\r\nHet waren Hebreeuwsche (!) manuscripten, aan wier\r\nontcijfering Gabriël - dus heette de onbekende - zijne nachtrust\r\nopofferde. Het mocht een bewijs zijn, hoe groot de\r\nkennisdorst van den jonkman was en hoe weinig waarheid\r\nhij sprak, toen hij er weinige oogenblikken vroeger van\r\ngewaagde zich het stof der scholen van het kleed te willen\r\nschudden. Had hij met het hart der eenvoudige maagd\r\neenige proeven willen nemen, hij zag spoedig in, met het\r\ntederst en reinst gevoel te hebben gespeeld. Wat bij hem\r\nslechts scherts was geweest, was het meisjen werkelijke\r\nernst. Hij zag geen anderen uitweg dan een overhaast\r\nvertrek. Maria, half waanzinnig van smarte, verliet mede\r\nde woning haars vaders en Paolo, den jongeling, die haar\r\noprecht lief had.\r\nDie Gabriël zou Maria nimmer toebehooren, want hij\r\nis verre boven haar verheven: hij is Pico, vorst van Mirandola.\r\nWij treffen hem in zijne ware gedaante aan bij\r\nPomponio Laeto, den archaeoloog, die in de nabijheid van\r\nhet pauselijk zomerpaleis een eenvoudig huis bewoont, en\r\nzijn leven heeft gewijd aan het onderzoek der oudheid.\r\nZijne leerlingen, de beroemdste geleerden en dichters van\r\ndat tijdvak, vereenigden zich rondom hem, en laven zich\r\naan den stroom van woorden, die zijnen lippen ontvloeit.\r\nGloeiende taal voorwaar, die hij spreekt! Had de goede\r\nsmaak de schrijfster slechts voor gezwollenheid behoed, had\r\nhaar oordeelend verstand slechts werkelijk Pomponio Laeto\r\nen niet haar zelve laten spreken. Het langdurig gesprek,\r\ndat wij moeite hebben te volgen, moet alleen dienen om\r\nons met het charakter van de wetenschap dier dagen bekend\r\nte maken.\r\n\r\n248 EEN HISTORISCHE KOMAN.\r\nSlechts een feit behoort te worden vermeld. Pico heeft\r\nverhaald, dat hij de uitkomsten zijner studiën wilde kenbaar\r\nmaken in negen honderd stellingen, als: "dialektische,\r\nmoralistische (?), physische, metaphysische, mathematische,\r\ntheologische, magische en cabalistische." Het werd hem\r\nechter niet vergund die stellingen te verdedigen; de Paus\r\nInnocentius VII verbood het en verbande Pico, die het\r\nraadzaam achtte het dreigend onweer in Florence te ontvluchten.\r\nHet pauselijk hof vreesde den overal ontwaakten lust\r\ndes onderzoeks, schoon het zelf reeds was besmet met de\r\npeststof der Renaissance en het Heidendom huwde aan de\r\nChristelijke leer.\r\nWas het gesprek, bij Pomponio gevoerd, voldoende, om\r\nhet streven der eeuw te verklaren, dan mogen we het daarop\r\nvolgend tafereel, dat ons aan het hof van Lorenzo il\r\nMagnifico, den beheerscher van Florence, verplaatst, wel\r\noverbodig heeten. Het is waar, wij leeren er den hofstoet\r\ndes prachtlievenden Medicis kennen en in velen van dien\r\nstoet Italiës beroemdste geletterden en kunstenaren, wier bijzonder\r\ncharakter of streven echter niet wordt aangeduid, en\r\nwier invloed op de handeling ook van geen den minsten\r\ninvloed is. De geschiedenis van het geslacht der Medicis\r\nwordt in het kort en oppervlakkig verhaald. Hoe kon het\r\nook anders! De verheffing van Lorenzoos tweeden zoon\r\ntot Kardinaal, dank zij den rijkdom des vaders, wordt medegedeeld,\r\nen eindelijk de nadering van den gebannen Pico\r\nvan Mirandola aangekondigd. Deze, door allen welkom\r\ngeheeten, heeft gelegenheid om in dien kring van eene\r\nverschijning te gewagen, die hem levendig getroffen heeft.\r\nDie verschijning is een monnik, dien hij heeft hooren prediken\r\nen die hem, den heidenschen wijsgeer, door de verkondiging\r\nvan zijn Christendom levendig heeft aangedaan.\r\nHet is Savonarola, den prediker, die gantsch Italië aan\r\nzijne lippen boeit, dezelfde, die binnen Florence verslagen\r\nis en zich thands doet kennen als een Profeet, daar hij den\r\nval der stad als een tweede Ninevé voorspeld heeft, tenzij\r\nzij zich bekeere. Dat de prediker den roem van gantsch\r\nItalië uitmaakt, beweegt Lorenzo hem naar Florence te\r\nroepen, het Palias-Athene van Italië, dat echter in zonde\r\nneerlag, en, volgens onze auteur, bijkans reddeloos verloren\r\nwas, "want de smetstof der Renaissance lag over haar heen\r\n\r\nEEN HISTORISCHE ROMAN. 249\r\ngespreid en het Christendom deed onder voor de wijsgeerte\r\nvan Plato."\r\nVoor wij echter den prediker in zulk eene stad zijne intrede\r\nzien doen, laat de auteur ons de reize naar Milaan\r\naanvaarden, waar wij Sforza "de moor" leeren kennen,\r\nden voogd van Galeazzo, den rechtmatigen soeverein, die\r\nverloofd is aan de dochter des Konings van Napels, Isabella,\r\neen fiere en hooghartige vrouw. Sforza poogt haar\r\nvoor zich zelven te winnen, maar de koningsdochter stoot\r\nhem terug. Zij huwt slechts een soeverein, geen regent,\r\ndie de teugels van het bewind eenmaal zal moeten nederleggen.\r\nHaar huwelijk met Galeazzo wordt dan ook voltrokken;\r\n— Sforza kiest zich mede een echtgenote, en\r\nneemt zich voor om zich door en met deze te wreken op\r\nhaar, die hem waagde te verstooten. Van Galeazzoos huldiging\r\nals Hertog is geene sprake meer. Sforza blijft regeren\r\nonder allerlei voorwendsels.\r\nWij zien aan dat hof de draden van eene geheel nieuwe\r\nhandeling aanspinnen, die zich naast de hoofdhandeling zal\r\nontwikkelen.\r\nIn het voorjaar van 1489 trad in het klooster van San\r\nMarco een nieuwe lector op. Het was Savonarola. De\r\nauteur heet hem op de volgende wijze welkom:\r\n"Heil u, gezegend heraut des Heeren! ons hart juicht u\r\ntoe bij uwe verschijning.\r\n"De hemelsche Leidsman had hem in tijds aan de enge\r\nkloostercel ontrukt en zijn ontijdig prediken verhinderd door\r\neene zoo harde, maar zoo heilrijke les. Op zijne rondzwervingen\r\nin Lombardië hadden de duizend stemmen der natuur\r\ntot zijn harte gesproken, het verruimd, het verteederd\r\nen veredeld. De geest der poësij was vaardig over hem\r\ngeworden, zoete verrukking had zijnen geest steeds hooger\r\ngedragen, en de verheven geestdrift des zangers had al de\r\nstijfheid des redenaars verslonden (!). In de vrije natuur\r\nhad hij allen gedwongen kanselstijl vergeten, als zijne leerlingen\r\nzich om hem verzamelden onder geurig geboomte,\r\nof als hij hun leerde van den groenen top eens heuvels."\r\nMen ziet, de schrijfster heeft reeds partij voor hem gekozen,\r\nvoor hij zijn hervormingswerk nog heeft aangevangen j\r\nen in hare geestdrift heft zij een zang aan, waarvan, zoo\r\nals gewoonlijk, de melodie meer beteekent dan de text.\r\nWat Savonarola wilde gaf hij het eerst in zijne naaste\r\n\r\n250 EEN HISTORISCHE ROMAN.\r\nnabijheid te kennen. Even als de wetenschap werd ook\r\nde kunst in de kloosters gehuldigd. In de oogen echter\r\nder auteur is de kunst wel zoo veel ontaard als de wetenschap.\r\nGene gaf haar Christelijk ideaal prijs en offerde de\r\nMadonna op aan de Godinnen van den Olympus. Savonarola\r\nverheft daartegen zijn stem. Christelijk moet de\r\nwetenschap zijn even als de kunst. Het Christendom is de\r\nzuurdeesem, die alles doorzuren moet. Of de schrijfster\r\nden monnik wel altijd even juist laat spreken, of liever\r\npreken? Hoor wat zij hem den schilder doet toevoegen:\r\n"De wereld heeft de kunst gesleept door het slijk harer\r\nonreinheid en harer walgelijke ongeregtigheid. Zij wil het\r\nvleesch streelen, de driften prikkelen door de kunst! O\r\nhoe geheel anders verstonden dat de eerste Christenen, die\r\nin dé onderaardsche gewelven der katakomben hun gevoel\r\nlucht gaven, hun geloof beleden in de tafereelen, waarmede\r\nzij hunne verborgen heiligdommen en de stille rustplaatsen\r\nder dooden versierden. Was de uitvoering nog gebrekkig,\r\ner was gedachte, er was ziel en geest in." Stelt de schrijfster\r\nde symboliek der eerste Christenen, die de beeldende\r\nkunst als heidensch voertuig vreesden, niet wat hoog? Het\r\nis slechts een vraag in het voorbijgaan.\r\nDe monnik verdiept zich in zijn onderwerp en geeft in\r\nkorte trekken de geschiedenis der kunst. Zijne voorstelling\r\nis misschien te uitgebreid voor de levendigheid der dialoog,\r\nen te oppervlakkig voor een diktaat of leerrede. Hoe\r\nhet echter zij, de wandeling des monniks door de cellen\r\nzijner broeders en zijne ontmoeting met hen heeft eene beteekenis:\r\nzij doet ons den hervormer kennen en diens beschouwingen\r\nvan eenige levensquaestiën. Weldra had hij\r\ngelegenheid die voor']
In this reception

No persons found

Via received works
Eene star in den nacht. Schetsen uit het laatste der XVde eeuw. Elise van Calcar