Notes |
['[p.437]\nDe Familie Alvareda. Door den Spaansche» Volksschrijver\nFernan Caballero.\n(Geïllustreerd Guldens Tijdschrift. Ernst en Luim.\nN°. 3, hl. 33 tot N°. 8, hl. 83. Uitgave van G.M.\nvan Gelder, Amsterdam. 1860.)\n\nVoor ongeveer twaalf jaren verscheen in het feuilleton van het\nspaansche dagblad El Heraldo eene novelle la Gaviota (de\nMeeuw) getiteld, welke niet enkel zoozeer de algemeene opmerkzaamheid\ntot zich trok, dat ieder weten wilde wie haar schrijver,\nwie Fernan Caballero was, maar ook genoeg genie verried om een\nder eerste critici van het schiereiland, Don Eugenio de Ochoa, in\nin het tijdschrift la Espana, eene uitvoerige waardering te doen\nbeproeven. De onbekende auteur mogt met deze vrede hebben. Was\nhet opstel begonnen met de bekentenis, dat de spaansche letterkunde\ndoor alle tijden heen, en voornamelijk in de nieuwere, het minst in\nhet genre van den roman had uitgeblonken; ja, had de beoordeelaar\ngetoond de waarheid boven de eigenliefde van zijn volk te stellen, door\ner bij te voegen, dat, al leverde Spanje talent in overvloed op, de volharding\nen studie, voor die dichtsoort vereischt, er witte raven heeten\nmogten, weldra zag men het hem aan, hoe warm hij werd van bewondering,\ntoen hij in deze schets "de teekening van Albrecht Durer ge-\n"paard dacht aan het koloriet van Murillo." Geestig gezegd, meent\nge; straks zal het u blijken, hoe goed het was gezien. De hoofdverdiensten\nder G a v i o t a , - dus besloot de criticus, wien zelfs geen\nfeuilleton ontging, - scholen voorzeker in de groote waarheid der karakters\nen der beschrijvingen: "in dit opzigt herinnert deze novelle\n"op ieder blad aan de werken der eerste meesters - op zijne beurt is\n"de schrijver bijwijle hun waardige mededinger." En als deze gedachte\nuitvoerig was ontwikkeld, als er slechts zeer weinig citroen in\nden honig bleek gemengd, dan eindigde onze beoordeelaar, nadat hij\nde gronden had aangewezen, waarom hij verwachten durfde, dat deze\nverschijning niet maar eene voorbijgaande morgenwolk zou blijken,\nmet de hoop lucht te geven, in de G a v i o t a weldra slechts het\n" e e r s t e keurgesteente te zullen begroeten der dichterlijke kroon\n"die de slapen van den spaanschen Walter Scott sieren zou."\nTout comme chez nous, zal men zeggen, en toch maar ten deele\ngelijk hebben. Niet dat het ons in kan vallen een woord bij Ie\nbrengen ter vergoelijking van dat ziekelijk verschijnsel in de hedendaagsche\neuropeesche letterkunde, waaraan, helaas! ook de onze lijdt:\ndie kwakzalverij van navolging door de algemeener geworden taalkennis,\ndoor de vlugger gemeenschap op het gebied des gecstes, zoo\n\n438 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nmogelijk en zoo makkelijk tevens; die aperij, welke aan Engeland geen\nDickens en aan Duitschland geen Auerbach gunt, of wij moeten er\nijlings ook een hebben; schimmen van deze, het is waar, maar die toeh\nworden aangestaard! Tout comme chez nous, - wij zijn de would-be\nWalter Scotts zoo moê, als iemand; maar er is tusschen de rigting van\ngeest des grooten meesters en dien van Eernan Caballero - slechts een\npseudonym - inniger overeenkomst dan de bijzonderheid, dat beide\njaren lang onbekend trachtten te blijven. Gewijzigd naar het verschil\nvan het land, waarin zij het licht zagen, en verscheiden als\nhunne opvoeding en ontwikkeling het medebragten, werden zij door\neen zelfde wenseh, een zelfde liefde voor de overlevering beheerscht:\nde zucht, wat vroeger zeden eigenaardig goeds en groots hadden, eener\nnieuwe orde van zaken niet prijs te geven, voor zij der ondergaande\neen gedenkteeken hadden gesticht. Van hoevele navolgers van den\ngrootsten novellist der eerste helft onzer eeuw valt dit te getuigen?\nTel ze, het is gaauw gedaan; want om in dit genre niet te gelijk te\nverschijnen en te verdwijnen, wordt eene studie des verledens vereischt,\nals slechts liefde lust maakt. En wat heeft alledaagsche roemzncht\nmet zelfverloochenende toewijding gemeens ? Verklare wie dieper\nziet dan wij, niet slechts hoe noodzakelijk, neen, ook hoe natuurlijk\nhet was, dat in den letterkundigen dampkring een gezonder\nwaardering der werkelijke wereld de levensmoeheid, de verveling opvolgde,\nwaaraan wij Werther, Oberman en Eené zijn verpligt, jongelui,\ndie Kousseau tot vader hadden, van wie Bilderdijk bijwijle\neen broêrtjen is, en die met Byron, hopen we, zonder stamhouders ha\nte laten, zijn verscheiden. Ons is het hier slechts om de staving van\nhet feit te doen; ons, om het regt te hebben op te merken, dat\nEernan Caballero op Walter Seott gelijkt in wat dezen vereerendst\nonderscheidde, de overtuiging namelijk dat niets gemeen is wat God\naan allen heeft bedeeld, een hoofd en een harte; dat de studie van\nhet eene en het andere in lederen kring tegelijk de dankbaarste en de\ndichterlijkste stoffe heeten mag.\nDe Ochoa had zich niet bedrogen : het leed geen tien jaren, of\nSpanje boogde op tal van vertellingen, op een schat van schetsen en\nverhalen, zeggen wij liever, als we wenschten, dat wij rijk waren.\nOver het gansche schiereiland verspreid, werden zij om het zeerst\nwelkom geheeten. Clemencia, door een der eerste dichters van\nSpanje, Don Lnis de Equilaz, den volke aanbevolen, - E1 i a , of\nSpanje d e r t i g jaren geleden, met eene voorrede van Don\nEernando de Gabriel y Euiz de Apocada in het licht verschenen, -\nSchetsen van Zeden en Gewenten, nu eens door een beroemden\nregtsgeleerde als Don Joaquin Erancisco Paeheco, en dan weder\ndoor een man van hoogen rang, als de Marquis de Molins, der wereld\ningeleid ;-maar, wat zoudt gij er aanhebben, zoo wij u nog meer\n\nBIBLIOGRAPHI8CH ALBUM. 439\ntitels en namen opgaven? Volledige behandeling des ganschen onderwerps\nmag van hen worden geëischt, die de hoofdbijdragen tot\ndit tijdschrft leveren; eene vlugtige aanstipping als deze, neemt gij in\nhet Album voor lief. Wij gaven reeds bewijzen te over, dat de edelsten\nin den lande Eernan Caballero waardeerden; streelender dan die\nlof, den schrijver door zijne pairs in ontwikkeling van geest gegeven,\nmeer afdoende vooi den invloed door hem uitgeoefend, zijn talent\neindelijk scherper karakteriserend, is de volgende bijzonderheid : hij\nvond open oor en oog niet enkel bij de aanzienlijken, ook bij de\ngeringen. Hij werd gelezen door laag en hoog tevens, gelezen in het\nOosten en het Westen, en in het Noorden niet minder dan in het\nZuiden, gelezen in geheel Spanje, al verplaatst hij zijn publiek eigenlijk\nslechts in Andalusië, in het Andalusië der laatste vijftig jaren;\nmaar dat met zulk eenen tooverstaf, als hadden wij er met\nhem geleefd, als zagen wij het voor ons!\nHet is twaalf, tien, acht jaren geleden, dat deze schriften het licht\nhebben gezien; hoe zijn zij in Europa bekend geworden? want,\nen dépit qu\'il n\'y a plus de Pyrenées, voor den handel is Spanje\neeuwen ten achter; hoe zou het in het verkeer van den geest op de\nhoogte des tijds zijn ? Wat ons ten minste betreft, als deze of gene\nvriendelijke gezantschapssecretaris - den onzen zij er hier hulde voor\ntoegebragt! - als dezulken de werken, die in Madrid worden uitgegeven,\nniet mede over de grenzen voerden, als zij er de weinigen,\ndie ten hunnent nog belang stellen in de letterkunde, waaruit Cats\nputte en die Hooft en Huygens liefhadden, niet mede verrasten, wat\nzou de fransche of duitsche nadrukker ons lang laten wachten! Wilt\ngij er een bewijs van? Ja, El C r i t e r i o van Don Jaime Balmes\nvond zijnen weg bij het beschaafde publiek; maar immers eerst toen\ner te Parijs eene nieuwe uitgave van was bezorgd ? En om tot Eernan\nCaballero terug te keeren, zijn roep ging van buitenlandsche\ndagbladen en tijdschriften uit; het was de periodieke pers, die hem in\nEuropa bekend deed worden, bekend deed worden tot hier, waar\neenmaal Spanje\'s standaard wapperde; bekend en beroemd verder dan\nwaar deze zijüe banen ontrolde, ook in de dagen, toen in zijn rijk de\nzon nooit onderging! Antoine de la Tour schreef over onzen volksdichter\n- och, ken dien eernaam toch niet iederen rijmer toe, die het\nwoord neemt! - in den C o r r e s p o n d a n t vanl857; - Ch. de Mazade\nwijdde hem in de Eevue des Deux Mondes voor 1858\neen keurig opstel, L e K o m a n d e M o e u r s en Espagne getiteld; - en,\nlast not least, Eerdinand Wolf gaf in het J a h r b u o h für Komanische\nund E n g l i s c h e L i t e r a t u r een verdienstelijk opstel: TJeber\nden real i s t i s e h e n Eomau S p a n i e n s , een stuk gediegen\nzoo als slechts eene d e u t s c h e E e d e r dat vermag. Erger u aan onze\nscherts niet; wij vieren de luim slechts een omzien bot, er toe ver\n\n44Ö BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nlokt door de gemoedelijke grondigheid van zijn slot, dat den wensch\nniet lucht kan geven, Fernan Caballero\'s schriften vertaald, in het\nDuitsch, in de wereldliteratuur, naast de meesterstukken der overige\nbeschaafde volkeren - "Kulturvölker" blijft toch een leelijke\ncombinatie - te zien opnemen, zonder een ander drietal letterkündes\nduchtig te vegen. "Zij verdienen het even zoo goed," besluit hij,\n"als de allengs smeriger wordende Courtisanen-Eomans der Fran-\n"schen, de breedsprakige Gouvernanten-Confessies der Etigelschen, of\n"de huisbakken Buren-Histories der Zweden."- Oef! ieder zijn deel;\nmaar de duitsche dan? - Het lijdt geen twijfel, zijne bede is bereids\nvervuld; ons is het intusschen voor de eer der Spaansche Letterkunde\nliever, dat F. A. Brockhaus den moed had in 1860 deze novellen in\nhet oorspronkelijk te doen herdrukken:\nHet strekke uw moed ten spoor, doch mag uw Kroon niet wezen,\nAan Seine, aan Teems, aan Eijn,\nVertaald te zijn;\nMaak dat u, Onvertaald, Frank, Brit, en Duitscher lezen.\nStaring heeft gelijk : wilt gij als letterkundige blijven leven, zorg\ndat uw stijl die eigenaardige schoonheden rijk zij, welke slechts uwe\ntaal zijn bedeeld; de fijnste geuren gaan bij het overgieten te loor.\nSchrijvers als Fernan Caballero hebben echter regt op een grooter gehoor\nten onzent, dan dat \'t welk Spaansch leerde uit liefhebberij om\nDon Quijote de la Maneha in \'t oorspronkelijke te genieten; en men\nzal ons wel willen gelooven, dat wij alleraangenaamst werden verrast,\ntoen wij de eerste - tot nog toe vreezen wij eenige - vertafing van\neen der meesterstukkeu van den Spaanschen novellist voor ons zagen.\nAch! al geeft de dichtkunst der faam wieken, te dikwijls sluipt zij maar\nslaksgewijze voorwaarts! Het geviel dezer dagen, dat wij, drentelende\ndoor de Kalverstraat - of weet ge beter woord voor flaner,\ndat tegelijk allerlei wijze van kijken behalve opkijken weergeeft ?-het\ngeviel dat wij voor het venster van den winkel van den Heer van\nGelder eene, helaas! niet fraaije houtsnede gewaar werden, wier figuren\nons toch geene onbekende schenen, die inderdaad onze lievelingen\nmoesten verbeelden, een hond, eene ezelin, kindertjes, - "de\n" F a m i l i e Alvareda," in één woord, zij was het, de vertolking\nhing voor ons.\nDe Alvareda\'s - want familie geeft, vooral met dat deftige "van" er\nvoor, geen zeer burgerlijk gezin aan op het land wonende, - de Alvareda\'s,\nhet was waarschijnlijk de eerste schets door onzen auteur in het\nspaansch geschreven. Latour heeft het meegedeeld, Wolf vertelt het hem\nna, zij werd in handschrift aan het oordeel van een meester in de kunst\nvan novelles te schrijven onderworpen, toen deze zich de Sevilla ophield.\n\nBÏBLIOGRAPHISCH ALBUM. 441\nOphield? dus was hij waarschijnlijk geen Spanjaard? Geraden, lezer!\nwij gaan in onze mededeeling verder, hij was een dier drie zonen\nvan het verre Westen, welke, zoo wisselt alle heerschappij af, thans\nvonnis vellen over het voorgeslacht, dat de wereld, die zij bewonen,\nontdekte, - die zich tot de gevallen koninginne der natiën aangetrokken\ngevoelden, al is deze voor de roodhuiden als voor de bronskleurigen\nmaar eene stiefmoeder geweest! Het moet omstreeks het jaar\nvijf of zes en veertig zijn gebeurd, en nu weet gij ook wie de man was;\nwant Motley had toen nog geen naam en Prescott schreef nooit novelle;\nhet kan niet dan in den l a a t s t e n tijd van Washington Irving\'s\ngezantschap in Spanje zijn geweest, dat hij dit opstel las en den auteur\nmoed insprak voor het publiek te treden. Wie zou niet gaarne\nde zoete verrassing hebben bespied, door den begaafden Amerikaan\ngesmaakt; de verrassing, in al zijn frischheid de ontluiking van een\ntalent te mogen gaslaan, zoo veelzijdig aan het zijne verwant! Als de\nzes kruisen vol zijn, plegen de geneugten, die het leven aanbiedt,\nschaarscher te worden ; verbaast gij er u dan nog over, dat deze\nbedaagde zoozeer de wondere weelde waardeert, wat hij in zich zelven\nhet hoogste schatte, heerlijker te zien herleven, bloesems, vruchten\nbelovende, schooner dan hij dragen mogt? Helaas! er zijn geniën,\nijdel genoeg om te wenschen, dat de reeks van vernuften met hen vol mogt\nzijn; - maar wie ook om dergelijke krankzinnigheid te beklagen moge zijn\ngeweest, de bescheiden Washington Irving was het niet. De lezing\nhad hem in die donkere en toch zoo dichterlijke dagen zijner betrekkelijke\narmoede verplaatst, toen, dertig jaren oud, Geoffrey Crayon\nmet zijn Schetsboek zijne fortuin maken moest en maakte. De\nAlvareda\'s ter hand, vergeleek hij onwillekeurig; zie, die auteur had\nniet als hij de schriften van vorige eeuwen, de eigenaardigheden der\nvertogen-schrijvers uit de dagen van koningin Anne, bestudeerd; stijl,\nneen, dien had deze in vergelijking met den zijnen niet; de historie,\ndie hij vertelde, was maar eene misdaad ; doch hoe won de nieuweling\nhet in frischheid, hoe won hij het vooral in gevoel! Volksleven?\nvoorzeker, Washington Irving had het engelsehe bij intuïtie\nopgevat; het was immers inderdaad dat zijner voorouders geweest;\nmaar Fernan Caballero, van duitsche afkomst zoo hij hoorde, hoe\nhad deze met zulk een diepte in het spaansche weten te blikken ?\nDe Anglo-Saxen, in oude en nieuwe wereld zijn ze uit één bloed gesproten\n; doch wat is er gemeens tusschen Germaansch en Komaansch ?\nGebruiken, zeden, zij vallen ga te slaan en op te merken; maar de\nhoofdverdienste dezer schets steekt in het fijn bespiede gemoedsleven\nder vrouwen; zoude.... maar-neen, Washington Irving kan zich\nin het geslacht van Pernan Caballero geen oogenblik hebben bedrogen,\nzijn tact was er te fijn toe. Daar ging de deur van zijn celle\nopen ; maar eer de Donna binnentrad, had hij den stoel ter hand\n\n442 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nom haar dien toe te schuiven; en schoon geen Spanjaard van\ngeboorte, hoffelijk als deze, kustte hij der begaafde, der beminnelijke\nde hand. Fernan Caballero is maar de nom de plume, aan een\nvlek in la Mancha ontleend; de volksschrijver is de dochter van\nDon Juan Bóhl de Eaber, wien ge den duitscher aanziet, ondanks\nzijn spaanschen mom, dien de geleerde Germaansche wereld omzijn\nstudie en smaak waardeert. Cacilia Böhl de Faber, in Zwitserland\ngeboren, erfde met den vaderlijken naam al de liefde van dezen voor\nhet volk, waaronder zij met hem verkeerde; door eenen eersten echt\nmet den aanzienlijksten adel van Sevilla vermaagschapt geworden, wijdde\nzij haar tweede vaderland "al het gevoel", vereischt "om die toestanden\nte begrijpen; al het talent" haar zoo mild bedeeld, "om\n"die weer te geven." o Photographie! die dag aan dag allerlei onbeduidendheden\nvermenigvuldigt, tot zeer doens onzer oogen en\nzuur ziens onzer lippen toe; waarom onthieldt ge ons onder de\nblaadjens, die van Madrid tot hier overwoeijen, eene enkele beeldtenis\nwaarin wij belang zouden stellen, die der bevallige Cacilia ?\nbrunette of blondine, lieve lezer! wij wisten het even gaarne als gij.\nHet wordt tijd, dat wij eindelijk de Alvareda\'s aankondigen; maar\nliever dan ons eigen getuigenis te geven, gunnen wij het woord aan\nden voortreffelijken zanger van El Moro E x p ó s i t o , die het boeksken\naldus bij zijne landgenooten inleidde:\n\'\'Als een stortvloed van vreemde novellen, in den regel allerge-\n"brekkigst vertaald, gevoegd bij eenige andere spaansche, evenzeer\n"om hunne taal als om hunne strekking te bejammeren, ons arm\n"volk overstroomt, ontaarden doet en bederft, nu eens gevaarlijke\n"beginselen of socialistische stellingen verkondigend, dan weer too-\n"neelen schetsend, die als voorbeelden slechts schade kunnen doen;\n"dan moeten lieden , die hoofd en hart nog op de regte plaats heb-\n"ben, wel met vreugde de verschijning begroeten eener oorspronkelijke\nspaansche novelle, volkomen spaansch, onze gebruiken ge-\n"trouw schetsend, onze hartstogten natuurlijk weergevend, vol van\n"gezond, troostrijk geloof; in welke ons het gemoedsleven onzer\n"landlieden even onopgesmukt als belangwekkend wordt afgespiegeld;\n"die landlieden, bij welke vreemde zeden nog zoo min zijn doorgedrongen,\nals nieuwerwetsche leerstellingen ingang bij hen vonden.\n"De begaafde auteur van La F a m i l i e de Alvareda, met droef-\n"heid opmerkende, hoe haastig ten onzent tot zelfs de overlevering der\n"wijze van zien, van gevoelen en van leven onzer vaderen te loor\n"gaat, hoe geheel de karakteristieke trekken onzer maatschappij\n"dreigen te worden uitgewischt, en overtuigd van de onberekenbare\n"schade ons door den onzaligen invloed der vreemde letterkunde toe-\n"gebragt, wier ziekelijke scheppingen, helaas! schier de eenige boe-\n"ken zijn in Spanje nog met gretigheid gelezen, heeft getracht zich\n\nBIBLIOGEAPHISCH ALBUM. 443\n"van hetzelfde middel der novelle te bedienen, om (louter het be-\n"proeven verdient lof!) te worstelen met de indringende uitheemsche\n"begrippen, de oorzaak van onze verbastering en ons verval, door\n"er die eigenlijk nationale voor in de plaats te stellen, welke,\n"vorige eeuwen beheerschende, onze vaderen zoo krachtig hebben\n"gemaakt en zoo eerbiedwaardig tevens. En het schijnt ons toe,\n"dat de auteur zijn wit met groot talent heeft getroffen\'"\nGij kent de karakteristiek der talen, volgens welke men tot God\nin het spaan sch spreken moet, en ergert u daarom niet aan die\nbeide wat overlange volzinnen, welke bij ons hollandsch wel iets van\nhunne oorspronkelijke deftigheid hebben ingeboet. Het zou geen\nheksenwerk zijn geweest, ze te breken; maar dat een der zoetvloeijendste\ndichters zoo zwaar schrijven kon, scheen ons te eigenaardig\nom het te wijzigen - ge hebt bovendien het ergste gehad.\n"Het gezin Alvareda is eene hartige vertelling," gaat hij voort,\n"zonder aanmatiging geschreven, in welke eene alledaagsche gebeur-\n"tenis waar wordt medegedeeld, maar wier strekking zoowel van fijnen\n"smaak als van talent getuigt, en in welke het verhalende gedeelte\n"met dat der zamenspraken om den palm dingt. Het is in één\n"woord een ruiker van wilde rozen, zoo frisch, dat aan haar bla-\n"deren nog de droppels van den daauw hangen en u uit hare kel-\n"ken al wat rein, al wat aandoenlijk, al wat waar is, tegengeurt."\nDe dichter verloochent zich toch niet!\n"De wijsgeerige gedachte, die de compositie bezielt, is hoogst ze-\n"delijk,\' en de les, door de lezing achtergelaten, allergewigtigst. De\n"goede, eenvoudige Perico weigert zijner moeder gehoorzaamheid,\n"een onzalig huwelijk aangaande, en ontsluit er zich den noodlotti-\n"gen weg door, die hem ten val voert, die hem op het schavot\n"brengt. Ventura, heftig van aard, wreekt zijn vader heldhaftiglijk,\n"maar wordt vervolgens door het soldatenleven bedorven; hij keert,\n"ontaard, in het dorpjen terug en sterft, den volslagen ondergang\n"des gezins berokkenend. Eita, in hare kindschheid en bloeijende\n"jeugd door geene beschermende hand eener moeder in toom ge-\n"houden, geeft door hare ligtzinnigheid aanleiding tot al dat leed!....\n"En Elvira? ge wordt haar in de novelle naauwelijks gewaar; maar\n"hoe belangwekkend blijft desondanks voortdurend dat bleeke\n"slagtoffer eener innige liefde, door zoo heilige zedigheid dubbel\n"verteederend!\n\'De beschrijvingen van streek en dorp zijn allernaauwkeurigst; die\n"der personen doen deze naar beeldtenissen van Velasquez zwee-\n"men, zoozeer leven zij, zoozeer zijn ze door de hand eens meesters\n"geteekend en gekleurd."\nHoe het der spaansehe oritiek als de onze gaat! - bij de vergetelheid\nwaartoe de letterkunde harer keuze schijnt gedoemd, weet zij\n\n444 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\ngeen hoogeren lof dan dat hare voortbrengselen der scheppingen\neener zusterkunst gelijken, welke geheel Europa op prijs stelt, die\nzich eene wereldvermaardheid verwierven !\n"Als een voorbeeld der eerste," lezen wij verder, het geldt de\nbeschrijvingen, "zouden wij die, waarmede de novelle begint, en die\n"waardoor de woning van het gezin, welks ondergang de compositie\n"ten doel heeft, ons aanschouwelijk wordt, willen bijbrengen. En ten\n"bewijze der voortreffelijkheid van de tweede? maar dan zouden wij van\n"al de personen dezer novelle moeten gewagen. Hoe waar zijn de afbeel-\n"dingen van den oom Pedro en van de weduwe Maria! Welk eene edele\n"gestalte is Ana! Tot den hond Melampo, tot de teekening van den\n"hof toe, alles wekt belang, alles doet aan!\n"Wat wij den knoop noemen is zoo waar, zoo eenvoudig gedacht,\n"zoo goed gelegd tevens, dat de lezer gespannen blijft, totdat zonder\n"eenig geweld, zonder dat het belang een oogenblik is bezweken,\n"de ontwarring daar is. Hoe natuurlijk, hoe goed voorbereid is de\n"terugkomst van "Ventura onder het ouderlijk dak. Wat is de ver-\n"rassing der minnenden in het waschhok levendig, wat is ze kiesch\n"beschreven. Hoe ernstig, hoe plegtig zelfs is de ontmoeting, is het\n"gesprek tusschen schoonmoeder en schoondochter, waarin de voor-\n"zigtigheid der eerste in verloochening verkeert, en de vrijmoedig-\n"heid der laatste tot onbeschaamdheid steigert!\n"De gesprekken zijn allergelukkigst uitgevallen en de volksliedjens\n"er zoo gepast ingevlochten; de velerlei vrome vooroordeelen, waar-\n"van partij werd getrokken, het godsdienstig gevoel, dat in weêr-\n"spoed de troost der schare is, of ten minste plagt te zijn, de eigenaardige\nuitdrukkingen, de schilderachtige spreukrijke taal, die\n"nog in den mond der schamele menigte van Andalusië leeft, zij\n"geven er eene hooge waarheid aan, iets onbeschrijfelijk betoo-\n"verends!"\nHet is iets anders, men ziet het, iets anders, dat den Hertog\nvan Kivas - want hij is het, die dus oordeelde, - met Andalusië\ndweepen doet, dan wat elk onzer van de schoonen uit die streek\nin de verzen van Alfred de Musset heugt!\nVrai Dieu, lorsque son oeil petille\nSous la frange de ses réseaux,\nUien que pour toucher sa mantille,\nDe par tous les saints de Castille,\nOn se ferait rompre les os!\nGrillige inval, zal men zeggen, maar misschien is deze zoo grillig\'\nniet als men gelooft. De lofspraak op het boek is ten einde; de\ncriticus voelt zich genoopt te verklaren, waarom hij dus en niet\n\nB1BLI0GKAPHISCH ALBUM. 445\nanders oordeelde, - kunt gij het ons niet ten goede houden, dat wij,\neer wij daartoe overgingen, in gedachte het conventioneel-poëtische\nSpanje met het werkelijke en toch niet minder dichterlijke vergeleken\n?\n"Onwillekeurig" gaat de beoordeelaar voort, wiens lotswisselingen\nwe u bekend mogen achten, die, het zij medegedeeld voor hen tot wie\nzijne vermaardheid niet doordrong, die, in den eersten mannelijken\nleeftijd staatkundig balling, in Engeland en Frankrijk van zijne pen\nen zijn penseel leefde, niets beneden zich achtende dan verloochening\nzijner beginselen! "Onwillekeurig hebben wij deze novelle zoo\n"uitvoerig beschouwd, dat wij schier gevaar loopen de lezers van\n"het genot der verrassing te hebben beroofd, dat wij hen het mis-\n"schien nog grooter genoegen deden derven, zelve oordeel te vellen\n"over den indruk door de lezing bij hen te weeg gebragt. En ech-\n"ter hebben wij liever alleen over het boeksken willen spreken, dat\n"wij bij het publiek inleiden, dan, op de wijze tegenwoordig aan de\n"orde van den dag, dit tot voorwendsel te nemen, om onze geleerdheid\nte luchten, over het genre uitweidende, zijne geschiedenis\n"te verhalen, ons in wijsgeerige onderzoekingen over zijn oorsprong,\n"zijn invloed, zijne velerlei wijzigingen te verliezen, de schrijvers die\n"in het vak hebben geschitterd, aan te halen en te beoordeelen en\n"eene even gerekte als wigtige verhandeling te besluiten met eenige\n"welwillende volzinnen, met een zacht tikjen van den gezwaaiden\n"meesterplak."\nTout comme chez nous, Monsieur Ie Duc! — de deftigheid, ziet ge,\nlezer! kan ook zeer ondeugend zijn.\nHoe wenschten wij, op onze beurt, met een woord van dank aan\nde Eedactie van het G e ï l l u s t r e e r d G u l d e n s t i j d s c h r i f t voor\nde vertaling van dit meesterstukjen afscheid te mogen nemen ; hoe haar\nden dubbelen lof te kunnen toekennen, dat zij niet slechts eene parel\nuit den vreemde aan het licht bragt, dat zij deze ook waardig\nkastte in het smijdig goud onzer taal. Om der verrassingswille zouden\nwij haar, als het vereischt werd, kleine onnaauwkeurigheden\ngaarne ten goede hebben gehouden; voor luttel gelds geeft zij veel\nletters, en drukfeilen ziften is onze zaak niet. Helaas! het hooge\nwoord moet er uit, de anders verdienstelijke vertaler vergreep zich\nzwaarder; om zijne kleine lijst, willen wij hopen, kromp zijne kopij\ntot onkenbaar wordens toe in. Het fraaije opstel is niet slechts hier\nen daar bekort, waar de schrijfster, die van opmerken houdt, deze\ndeugd soms overdrijft, zelve op den voorgrond tredende en daardoor\nhaar verhaal in de schaduw stellende, - neen, - er is zoo meêdoogenloos\ngekapt, dat de familie Alvaredo er verminkt afkomt. Wij, die\nvan de leer zijn, dat zelfs wie boven ons staat, geen regt heeft ons\nmaar ten halve onze meening te laten zeggen; wij, die van geen\n\n4 4 6 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\ngecastreerde editiën, van welken schrijver ook, willen weten, wij mogen liet\nden vertaler niet ontveinzen, dat hij beter had gedlaan zich te onthouden,\ndan dus over te brengen. Enkele bewijzen hoe hij de gebeurtenissen\nzamenperst, tot staving onzer aanklagt. Chs. de Mazade\nheeft het teregt gezegd ; "een eigenaardige trek van het talent\n"van Fernan Caballero, een trek, waardoor zich de verbeelding eener\n"vrouw verraadt, is dat zijne drama\'s niets ingewikkelds hebben; ge\n"zoekt er te vergeefs die stevig gelegde, die sterk aangetrokken\n"knoopen in, welke eene handeling schoren, hij heeft veeleer het\n"genie der détails, hij doet alles leven." Vermoedt men nu wat\nmen verliest, als uit het eerste gedeelte, - het oorspronkelijke is in\ndrie gesplitst - het uitstapje van oom Pedro naar Alcala wordt weggelaten;\neen togtjen, dat hij niet alleen doet, waarop Kita\'s moeder,\nde arme weduwe, hem vergezelt? Het noodlottig, het noodzakelijk\ngevolg er van is niet minder dan dat de novice Marcela, die\noom Pedro af gaat halen, in de hollandsche vertaling geheel ontbreekt.\nWeinige bladzijden verder wordt door de kronijk van D o s - H e rm\na n a s, in den mond des volks bewaard, even onbarmhartig een streep\ngehaald; en hetzelfde stelsel, in dit eerste gedeelte gevolgd, blijkt\nniet minder wreed op het tweede toegepast. Heeft de vertaler dan niet gevoeld,\ndat men, vertellende zoo als hij doet, Ventura\'s vlugt en Ventura\'s\nterugkomst ondragelijk snel op elkander laat volgen; dat hij de\nproeven van spaansche volkspoëzij, in de liedjens gegeven, doorschrappende,\neven zoo vele bloemen wegwierp, het oog alleraangenaamst\nverpoozend en verkwikkend bij de zware schaduwen, door zoo me.\nnige donkere partij aangebragt? Wat wordt er van den eerbied, der\ngenie verschuldigd, wanneer een man als Ferdinand Wolf die fragmenten\nvan liedekens van velerlei aard belangrijk genoeg vindt om er een\nboeksken van negentig bladzijden over te schrijven, die geheel mededeelende,\ndie toelichtende, die aanvullende, met beide vernuft en\nvlijt, en er men ten onzent blijkbaar zoo weinig notitie van neemt, als hadden\nzij niets om het lijf?! Er leeft een vo 1 k in die v e r z e n ; een volk,\ndat de wereld heeft beheerscht door zijn geloof, en welk ons oordeel\nover dat geloof zij, wie die natie in haar waar karakter wil aanschouwen,\nhij neme er kennis van! Het derde gedeelte is betrekkelijk het getrouwst\nweergegeven, maar zoozeer als in het tweede het onderhoud\ntusschen Ana en Eita wordt gemist, door den Hertog van Eivas zoo\nhoog geroemd, evenzeer gaapt hier het ontbreken van het tafereel,\nwaarin de auteur ons, onder Perico\'s jammerlijk omzwerven, een\nblik op de niet minder rampzalige vrouwen gunt, welke hij achterliet.\nDe heerlijke studie is op deze wijze eene, nog altijd belangwekkende,\nCriminal-geschichte geworden; maar van hoeveel minderen aard is\nhet belang van een \'afloop, dan het belang van het leven des gemoeds\n!\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 447\nFernan Caballero is voor wie slechts deze vertaling van een zijner\nvertellingen hebben gelezen, helaas! nog altijd maar een onbekende, niet\neens een groote, zeggen wij. Zijne twee karakteristiekste eigenaardigheden,\nzijn "oud s p a a n s e h p a t r i o t i s m u s " e n zijn "oud spaansch\nc a t h o l i c i sm u s", beide om het zeerst door de Mazade en door Wolf\ngehuldigd, schuilen voor hen nog in de schaduw. Wij vreezen\nniet, dat iemand ons van overgroote sympathie voor het een of het\nander zal verdenken; maar we vleijen ons, dat men ons daarom\nniet bekrompen genoeg achten zal om niet vurig te wenschen, dat zoowel\nde eerste als de laatste deugd van den spaanschen volksschrijver\neindelijk voor de schare ten onzent in het volle licht worde gesteld.\nAllen invloed op onze kunstbegrippen daargelaten, kan ons\nvolkskarakter er slechts bij winnen. Onze hervormde landgenooten\nkan het in menig opzigt bij hunne oordeelvellingen over vroegere,\ntijdperken onzer historie een heilzaam correctief zijn, - den roomschgezinde\neene alleraangenaamste uitspanningslectuur, van welke\neen verjongd leven des gemoeds het gezegend gevolg zal wezen. Den\nvooruftgang op elk gebied van ganscher harte toegedaan, kennen wij\nvoor onze beginselen geene vrees, al vinden ook de tegenovergestelde\neene pleitbezorgster welsprekend als deze, - onze broeders en zusters\nuit den schoot der moederkerk kunnen te grooten invloed op ons\nvolksbestaan uitoefenen, dan dat eenige bijdrage tot beider ontwikkeling\nons onverschillig zou zijn. Als wij er den vertaler, dien\nwij, ondanks zijn vergrijp, om de keuze geen kwaad hart willen toedragen,\nals wij er hem door hebben uitgelokt boete te doen in de betere\nvertolking van een ander werk dezer schrijfster, - als wij onze\nletterkunde er door verrijkt mogten zien met deze zeldzaam schoone\nvrnchten uit "Europa\'s lusthof", wij zouden ons geluk wenschen\nmet de moeite aan dit opstel besteed."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|