*Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen ARTICLE

Title *Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen
Is same as work *Art. in Vaderlandsche Letteroefeningen
Author Sibmacher Zijnen
Reference
Place
Date 1875
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ["HOoms (link +codes) XEX 44; XOX 44; XEX 46\n\n[p.38] \n\nPenserosa, eene novelle door M. van Walcheren. Amsterdam 1874.\n\nHet merkwaardige boek, dat ik het genoegen heb thans in dit tijdschrift te bespreken, is volgens de Gids door eene dame geschreven en volgens den Spectator door een heer. In deze kiesche en moeijelijke kwestie schenk ik aan het eerstgenoemde tijdschrift mijn volle vertrouwen, en laat dan ook M. van Walcheren voor de Letteroefeningen eene dame zijn.\n\t\n[p. 39]\n\t\n\nIndien mij gevraagd werd de strekking dezer novelle aan te geven met een enkelen trek: ik zou antwoorden: ‘de mensch zal bij verstand alleen niet leven’, en het zou mij niet moeijelijk wezen aan te toonen, hoe duidelijk deze waarheid door het geheele boek op de uitnemendste wijze in een levend beeld te voorschijn komt. Het is als eene gansche reeks dissolving vieuws het eene al schooner dan het andere, maar terwijl gij ze aanschouwt, schrijft ge onwillekeurig bij u zelven telkens daaronder: niet bij verstand alleen!\n\nPenserosa heet ze: ‘in gedachten verdiept’. Zij is de dochter van een Scepticus; een man, voor wien alles wat anders tot het heiligdom des gemoeds pleegt te behooren, slechts belang had als voorwerp van zijn nadenken, en zoo was hij van zelfs gekomen van de eene ontkenning tot de andere. Voor hem was er geen God in het leven en ook geene liefde en ook geen deugd, want liefde en deugd waren voor hem en helaas! ook in hem niet meer dan andere woorden geweest in plaats van het woord zelfzucht, en een God had hij in het geheel niet noodig gehad. Die man had aan Penserosa haren naam gegeven en hare opvoeding tevens, de laatste zoover mogelijk verwijderd van hare moeder, eene vrouw die bij haar hart vol liefde slechts een klein verstand bezat, en daarom in de oogen van haren alleen wijzen echtgenoot natuurlijk de onbeduidendheid zelve was. Na zijnen dood liet hij de jonkvrouw achter in het bezit van een aanzienlijken naam en van rijkdom en schoonheid en in den bloei der jeugd, maar - bezield ook met zijnen geest!\n\nPenserosa gevoelt zich levensmoede: zij, die niet heeft geleerd te leven, zij wien niemand missen zou als zij stierf, zij verlangt maar te sterven. Het leven beschouwt zij als eene wreedheid, eene spotternij, een marteling, een vloek. Dat heeft zij van haren vader geleerd en heeft daar met haar verstand wel allen vrede bij, maar ach! - zij kan bij licht alleen niet leven, zij smacht naar warmte. Zij kan niemand liefhebben omdat zij ieders gebreken ziet, en zij gevoelt maar al te zeer hoe ledig, hoe eenzaam, hoe innerlijk rampzalig het leven is voor een mensch en bovenal voor eene vrouw die geene liefde geven en geene liefde vinden kan.\n\nIn een volgend tableau zien wij de nadenkende Penserosa\n\t\n[p. 40]\n\t\n\nin gesprek met een eenvoudig burgermeisje, een lief en hartelijk kind, dat schijnbaar in alle opzigten minder bedeeld dan zij, toch haar verre vooruit is door blijmoedige levensopvatting en door haar werkzaam leven geheel aan het geluk van anderen gewijd. Die ontmoeting geeft Penserosa eenig gevoel van wat zij zelve mist; zij begrijpt, dat zij in vergelijking van haar ‘zoo koud is, zoo wereldwijs en zoo oud!’\n\nIets later komt zij in kennis met Arthur Milano den predikant, een jong man vol liefde voor zijn werk, en die op heel vrijmoedige manier met haar gedachten wisselt over hetgeen hem boven alle dingen dierbaar is: zijn godsdienstig geloof! - Voor hem bestaat er wel degelijk een God, een liefhebbend Vader, zoo als Jezus onze Meester gepredikt heeft. In hare ontmoetingen en gesprekken met Arthur krijgen wij Penserosa lief om de opregtheid en eenvoudigheid waarmede zij voor hare denkbeelden uitkomt en aan den zieleherder een blik gunt in haar gemoed. Eerlijk en rond zegt deze haar wat haar ontbreekt, met bezielde taal toont hij haar aan hoe haar treurig en eenzaam leven alle warmte mist en alle liefde en alle hoop, juist omdat zij geen godsdienst kent en niets voor haar eene hoogere beteekenis, eene hoogere wijding heeft. ‘Het ongeloof voert tot zelfzucht en werkeloosheid, het geloof tot liefde en zelfverloochening. De ware Christen ziet in dit leven geen teleurstelling, geen marteling, maar veeleer een weg ten hemel, waarop elke daad van liefde en toewijding en zelfverloochening hem nader brengt tot het groote doel waarvoor hij leeft.’ Zóó en nog meer spreekt Arthur door zijnen heiligen ijver gedreven, maar ach! Penserosa wordt door zijne levensbeschouwing slechts herinnerd aan de sprookjes harer kinderjaren, en al wat Arthur als zijne heilige overtuiging haar predikt beschouwt zij als een naïf zelfbedrog.\n\nEn toch: er komt langzamerhand eene aanmerkelijke toenadering tusschen die beide. Penserosa wordt allengs zich meer bewust dat ook zij een hart heeft, en dat een mensch bij verstand alleen niet leven kan. Er is één woord door Arthur gesproken dat zij niet van zich af kan zetten, een woord dat het eenvoudige burgermeisje reeds voor haar had afgebeeld in geheel hare lieve persoonlijkheid, dat woord...‘anderen ten zegen te zijn’. - Die gedachte was aan\n\t\n[p. 41]\n\t\n\nden predikant (dit erkent Penserosa zelve) ‘door zijne godsdienst ingegeven, haar ongeloof had haar dit nooit geleerd’. En zie hier nu het terrein waarop die twee edele zielen elkander ontmoeten; de predikant wijst haar in hare naaste omgeving eene heerlijke gelegenheid om zich zelve te geven anderen ten zegen, en als het in den grond zoo trotsche hart van Penserosa er toch nog tegen opkomt om zich (zoo als zij het noemt) eene ‘roeping’ te laten bezorgen, wijst de trouwe en moedige zieleherder haar op dien trots en gaat heen. Haar steenen hart is gebroken, zij aanvaardt hare zware taak, zij tracht liefde te geven en liefde te vinden en - - - in dat koude hart ontwaakt een nieuw, een heerlijk leven, dat zij in haar verstands-leven van vroeger nooit had gekend.\n\nPenserosa is - naar het schijnt - op weg om Christin te worden, zij is niet verre meer van het koningrijk der hemelen. De heilige geest, die Arthur bezielde vangt aan ook haar stug gemoed te ontvonken, zij neemt zich reeds voor Zondag morgen (voor het eerst van haar leven) de kerk te bezoeken en zijne Evangelieprediking bij te wonen. Aan hem wil zij zich overgeven, zij had reeds zoo lang geleden in hare eenzaamheid, zij is zoo moede en verlangt zoo vurig naar steun. Bovendien: hij heeft het haar gevraagd of zij komen zal, en zij heeft gezegd: ‘ik zal komen’.\n\nHelaas, dat de booze geest van den meest bekrompen godsdienstijver dit zoo heerlijk ontkiemende plantje verstoren kwam in den naam des Heeren! - Arthur heeft eene zuster. Aan haar deelt hij mede hoe zijn hart reeds juicht in het heerlijk vooruitzigt een gemoed als dat van Penserosa te hebben gewonnen voor zijnen Heer, en dan.....verder zamen te leven voor Hem en met haar! - Bertha siddert bij de gedachte dat Arthur eene godsdienstlooze vrouw zal huwen, zij vertrouwt het ontluikende nieuwe leven in Penserosa niet; zij vertrouwt de kracht van haren broeder niet om staande te blijven is deze volgens hare meening zoo vreesselijke verzoeking; en in hare angstige bezorgdheid voor hem ijlt zij buiten zijn weten naar Penserosa heen, om haar zonder eenige kieschheid te beproeven of zij wel genoeg Christin is om de gade haars broeders te wezen, en spiegelt haar voor zonder eenig mededoogen hoe ongelukkig Arthur\n\t\n[p. 42]\n\t\n\ndoor haar worden zou als zij zijne gade werd en daarbij niet aan alle Christelijke vereischten voldeed. - De beleedigde Penserosa trekt zich van nu aan in zich zelve terug. Zij komt niet ter kerk, en als Arthur met een diep ontroerd gemoed haar vraagt, waarom zij hare belofte niet hield, staat weder het oude verstandsmensch tegenover hem: ‘uw geloof in uw persoonlijken God is mij onmogelijk en uw Christus kan ik niet met uwe oogen zien!’ - En als Arthur haar verlaten heeft, gevoelen twee menschen die elkaar hadden kunnen en moeten toebehooren, beide zich naamloos rampzalig, omdat zij door eene diepe onpeilbare klove van elkander gescheiden zijn.\n\nHet vervolg van Penserosa's geschiedenis geeft een liefelijken maar tevens somberen indruk, omdat ook bij 't geen nog van haar inwendig leven te regt komt, altijd den lezer de voorstelling nabij blijft, hoeveel meer hoeveel beter en vooral hoeveel gelukkiger zij zonder die noodlottige tusschenkomst van die bekrompen zuster had kunnen geworden zijn. Zij brengt nu verder haar leven door met werken van liefde. Zij leeft er voor om anderen ten zegen te zijn. Zij vindt in hare naaste omgeving eene zieke, die oppassing behoeft tot aan haar einde; dat ziekbed maakt zij gemakkelijk, dat sterfbed spreidt zij zacht. Zij vindt moederlooze kinderen, aan wie zij hare zorgen en krachten wijdt, en die kinderen verheugen zich dankbaar in al het goede dat zij voor hen doet en hebben haar lief. De gedachte aan Arthur evenwel leeft steeds met haar voort; waar zij aarzelt wat te doen, komt het wel in haar op: ‘wat zou Arthur mij thans raden?’ - en als zij eene stervende troost dan is dat met woorden aan Arthur's godsdienst ontleend, maar die zij zelve niet deelt. Onuitsprekelijk weemoedig luidt hare vraag aan het krankbed: ‘is uw God dan geen vergevend Vader, die hun die Hem lief hebben hunne zonde vergeeft? Kunt gij niet op Hem vertrouwen en gerust gaan slapen?’ - Arme Penserosa!\n\nAan het slot van het boek vinden wij haar wederom in gedachten verdiept. ‘Mijn vader (zegt zij bij zich zelve) en Arthur hebben zamen mijn leven gevormd.\n\nWie van beiden gelijk had? -\n\nIk kan het niet zeggen. Geen van beiden misschien, of wel - beiden te gelijk.\n\t\n[p. 43]\n\t\n\nAnders waren de denkbeelden van papa en anders die van Arthur en anders zijn ook weer de mijne.\n\nGeen twee menschen denken hetzelfde. Hoe zou dan iemand de waarheid kunnen bezitten? -\n\nIk bezit haar evenmin als iemand anders. Waarom zou ik dit ook meenen? -\n\nWij kunnen slechts zien elk bij ons eigen licht. Of wij eenmaal de waarheid zullen aanschouwen? - Ik weet het niet.\n\nVoor als nog kunnen wij slechts getrouw zijn aan wat wij voor waarheid houden. Welnu laat ons dat dan zijn met ons gansche hart en met onze gansche ziel.\n\nArthur is dit altijd geweest en daarom bewonder ik hem.\n\nIk ook, ik heb mijn best gedaan getrouw te zijn. Toen ik de wet der liefde erkend heb, toen heb ik getracht haar na te leven.\n\nIs het mij gelukt?\n\nNiet ik kan daarover oordeelen, maar ik weet dat ik den vrede dien ik zocht gevonden heb, dat het niet langer donker is in mijne ziel en dat ik niet langer wensch te sterven, maar dankbaar ben voor het leven dat zooveel goeds voor mij had.\n\nJa! ik ben dankbaar voor mijn leven en dankbaar voor mijn werkkring en dankbaar ook voor mijne herinnering aan Arthur.\n\nDoor hem ben ik geworden wat ik ben. Van hem heb ik berusting geleerd.\n\nO! het leven is schoon ook bij alle onvolkomenheid, en mensch te zijn is geen vloek, maar een zegen.\n\nVader! hier hebt gij mij eenmaal geleerd te twijfelen aan. veel. Vader hier aan deze zelfde plaats belijd ik thans te gelooven in één, en dit ééne is het Goede.\n\nIk geloof aan het Goede in de wereld, aan het Goede in den mensch, aan het Goede in lief en leed, in leven en sterven.\n\nDit heeft mij de ervaring, dit heeft mij de liefde geleerd.’ -\n\n \n\nHier ongeveer eindigt het boek - een einde dat echter niet bevredigt, maar veeleer een pijnlijk gevoel van teleurstelling\n\t\n[p. 44]\n\t\n\ngeeft. Het is of het boek niet uit is en er nog iets volgen moet. - Naar 't mij voorkomt heeft de Schrijfster dit ook bedoeld. Haar boek is niet als een van die romans die na tallooze moeijelijkheden en hindernissen eindigen met eene bruiloft, maar waarvan men dan ook veertien dagen daarna zich niets meer herinnert, dan...dat het een prettig boek is geweest - neen! hare novelle is een kunstwerk uit nadenken geboren, dat nadenken wekt en nadenken achterlaat XEX. Het is een boek dat tot herlezing dwingt en rijke stof geeft tot overpeinzing en gesprek. Een eisch, dien ik in goeden ernst heb hooren doen, dat namelijk Arthur en Penserosa zoo als zij daar zijn toch elkaar hadden ‘moeten krijgen’, is onzinnig! Had Penserosa zich zelve aan Arthur gegeven, dan ware zij eene andere geweest en eene andere geworden dan zij thans was en bleef. De peinzende jonkvrouw zelve zegt later te regt bij haar terugzien op vroeger dagen: ‘wij waren voor elkaar niet geschikt, onze wegen liepen te wijd uiteen’. - Zij had gelijk - eene vrouw die geen anderen God kent dan ‘het Goede’, en een man als Arthur, bij wien het geloof in den Vader dien Jezus ons kennen leerde het leven van zijn leven is, kunnen elkander wel achten en waardeeren, maar met overgave des harten elkander liefhebben....dat nooit!\n\nIn één opzigt is echter naar mijn bescheiden meening de geëerde Schrijfster niet vrij van alle schuld, dat het slot van haar boek niet bevredigt. Zij heeft een verkeerd motto vóór haar boek geplaatst XOX. Dat motto is de bekende raad uit Lessing's Nathan in de fabel der drie ringen. ‘Hat von euch jeder seinen Ring von seinem Vater: so glaube jeder sicher seinen Ring den echten!’ - Dat motto mag op Penserosa volstrekt niet van toepassing zijn. De beteekenis bij Lessing is deze, dat ieder, die met volle overtuiging zijne godsdienst voor de ware houdt (er is sprake van Jood, Christen en Muselman) dan maar bij zijne godsdienst moet blijven en in zijn leven toonen wat zijne godsdienst vermag. - Wie nu met het oog op dit titel-motto het boek van Mej. van Walcheren leest, verwacht dan ook voortdurend dat Penserosa, die van haren vader heeft geleerd alle geloof aan God voor een sprookje te houden, allengs tot eene waarachtig godsdienstige overtuiging zal komen, en het eerste gedeelte\n\t\n[p. 45]\n\t\n\nvan het boek (zoo als wij zagen) versterkt hem in die verwachting. Alles gaat goed tot die rampzalige visite van de bekrompen zuster, en dan wordt Penserosa weder op eens de oude ongeloovige en blijft dat tot het einde toe. Het is waar zij heeft uit haren omgang met Arthur veel overgehouden - vooral dat ernstige voornemen om anderen ten zegen te leven, dat zij dan ook ten uitvoer brengt en waarmede zij dan tevreden is; maar dit is nog geen godsdienst, dit is zedelijkheid, pligtsbetrachting, en die kunt ge u zoo nauwgezet, zoo achtenswaardig voorstellen als gij maar wilt - het beste, het waarlijk bezielende blijft er aan ontbreken.\n\nPenserosa heeft dien beteren zin en dat betere leven door Arthur aan het Christendom ontleend, maar zelve is zij geene Christin geworden. Zij verkrijgt en bezit eene vrucht der godsdienst van Jezus maar zonder die godsdienst zelve, even als b.v. eene arme vrouw van den huisknecht een maal eten ontvangt aan de deur der aanzienlijke woning, waar zij zelve nooit binnentreedt en nog veel minder eene plaats inneemt als gast aan den heerlijken disch. Arme Penserosa! Wij kregen u lief en hadden u zoo gaarne iets beters gegund. Ach! waarom moest kleingeestige onverdraagzaamheid den beker des heils u nog terugstooten van de lippen, toen uwe hand dien reeds had gevat? Hadt gij den geest van Jezus opgenomen in uw hart en van hem geleerd een kind des Vaders te zijn, gij zoudt bij eigen ervaring, in plaats van de koude zelfvoldoening die pligtsbetrachting geven kan, de blijdschap der kinderen Gods hebben gesmaakt, die juist in smart en ontbering en verloochening van ons zelve de hoogste levensvreugde bereidt!\n\nNog eens: voor Penserosa is geene plaats in de fabel der ringen. Zij is juist iemand zonder ring, die den haren niet voor den waren, den echten houden kan, eenvoudig omdat zij er geen heeft. Zoo toch iemand het geloof alléén aan ‘het Goede’ ook voor eene godsdienst wil uitgeven, dan maakt hij zich schuldig aan een ongerijmd en belachelijk woordenspel; en in geen geval kan die zoogenaamde ‘godsdienst’ dan ‘ein Ring vom Vater’ zijn. Alle goede gaven kan men voorstellen als van God ontvangen, maar nooit kan men onder die gaven van God opnemen het geloof, dat God zelf niet bestaat!\n\t\n[p. 46]\n\t\n\nWij eindigen met den hartelijken wensch, dat mejufvrouw van Walcheren ons nog wel eens meer op zulk eene schoone vrucht van haren rijken geest onthalen zal. God heeft haar heerlijke gaven geschonken. Zij onthoude het: ‘noblesse oblige!’ XEX\n\n \n\nMiddelburg,\n\n5 Januari 1875.\n\nSibmacher Zijnen.\n(dbnl)"]
comments on work Penserosa, eene novelle
In this reception

No persons found

Via received works
Penserosa, eene novelle Martina Geertruida Sara van der Feen