Notes |
['[p.194]\n“Bonte Schelpen. Gedichten van ELIZE KNUTTEL-EABIUS.\n\'s Gravenhage, W. Cremer. 1887.\n\n"Elke timmerman noemt zich tegenwoordig architect", hoort men\nkundige architecten van beroep vaak met verontwaardiging klagen.\nEr is zeker grond voor de klacht; maar is het toch ook niet waar\ndat ieder schrander timmerman, indien hij niet van smaak ontbloot\nis, en • handig gebruik weet te maken van de bestaande modellen\nen de conventioneele vormen, heden ten dage inderdaad in staat\nis architecten-werk te verrichten, en, wanneer men zijn eischen\nniet al te hoog stelt, vrij goed te verrichten?\nZoo gaat het ook met het verzen maken. Een zekere handigheid\nin de wijze van bewerking, een vrij goed gehoor voor de\nmuziek van de taal, een niet onaanzienlijke voorraad conventioneel\nartistieke uitdrukkingen en beelden, zijn tegenwoordig het eigendom\nvan zoo velen, dat men niet verwonderd behoeft te staan,\nwanneer elke maand een of meer bundels verzen brengt, keurig\ngedrukt, in een bandje dat tot koopen uitlokt, en waarvan de\ninhoud, mits men niet te nauw zie en niet te scherp luistere, ook\nwel iets van den indruk maakt, welken poëzie pleegt achter te laten.\nMevrouw K n u t t e l - E a b i u s , van wie reeds enkele kleine\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 195\nverzen in tijdschriften werden opgenomen (ook de Gids plaatste er\neen), heeft zich laten verleiden uit ruim een honderdtal haver gedichten\nzulk eeu bundel samen te stellen en onder den titel Bonte\nSchelpen het licht te doen zien.\nDe handigheid, het gehoor, de voorraad conventionecle uitdrukkingen,\nwaarvan wij spraken, zijn ook haar deel. Mevrouw Knuttel\nheeft Geibel gelezen, en als de woordenmelodie van ;/Wo still ein\nHerz voll Liebe glüht" en de aanhef van het couplet „O gönnet\nihm den Frühlingstraum" haar nog in het hoofd speelt, dicht zij,\nin denzelfden rythmus: „O laat der ziel haar droomenland." Wij\nvinden bij haar de half vergane bloem, „in \'t psalmenboek met\ngouden sloten" na jaren teruggevonden, — ook elders wel eens ontmoet;\nde waterlelie die „eenzaam op haar ranken stengel" droomt; „de\nbloem in de rotsspleet", die versmacht naar het zonnelicht. En zoo\nkomen wij telkens oude bekenden tegen, die, sedert wij ze het laatst\nzagen, juist niet allen in hun voordeel veranderd zijn. „Zomernamiddag",\nop zich zelf niet kwaad, gelijkt door het onderwerp, den versvorm,\nde manier van zeggen, sprekend OJJ een gedicht van Marie\nBoddaert.\nEr zullen er zijn, die deze bekende wijzen nog wel eens weer\nwillen hooren en die vinden dat mevrouw Knuttel „een heel lief\nvers"" maakt; maar met die loftuiting mag de dichteres, wie het\nniet aan talent ontbreekt, zich niet tevreden stellen. Zelf behoort\nzij te zien, een eigen melodie moet zij vinden, een eigen beeld\nscheppen, en dan ernstig werken om den vorm meester te worden,\ndie haar nu nog dikwijls in den steek laat. Een metrum als dat\nvan „Aan de poëzie" en „Liefelijke stonde" bestaat niet; herhaaldelijk\nvindt men tusschen vijfvoetige jamben een regel van zes voeten;\nde zinwending is soms stroef en de bouw van de meeste\nharer verzen heeft iets onvasts; zij staan scheef, zitten niet stevig\nin de voegen en spreken daardoor niet, al is hetgeen de dichteres\nzeggen wil ook goed en in dichterlijken zin bedoeld. Wat te\nzeggen van een constructie als de volgende, in het gedicht dat\n„Dante" tot opschrift draagt:\nMiskenning, smaad,\nVerbanning wegen loodzwaar op zijn ziel,\nEn niet het minste dat zijn liefste droom,\nAVaarin hij onder \'t jubelen der scharen,\n\n196 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nWier hulde hem tot dichter wijdt, meer nog\nDan \'t groene lauwerblad, op de eigen plek\nWaar \'t doopvont stond, waaruit eens priesterhand hem wijdde,\nDe dichterkrooning in een\' zaalgen stond\nVan weelde mag ontvangen, nimmer meer\nBelooft een schoone werkelijkheid te zijn.\nOnder de goede gedichten, die in wijze van voorstellen en in\nvorm het van de overige winnen, teekenen wij aan: v De tocht naaide\nfabriek*, waar een tafereeltje, dat in onze dagen meer dan ooit\nbelangstelling wekt, goed waargenomen en sober weergegeven is;\n^Natuur en kunst\'\', r/Naar huis", ,/A.vondstilte", „In het duin",\n0 Verzuimde plicht" (waarin echter, jammer genoeg, weder twee\nalexandrijnen tusschen de vijfvoetige jamben staan), ^Schemering in\nden Dom", ^Zonnestraaltje".\nHet laatste schrijven wij hier over:\n\nZ o n n e s t r a a l t j e ,\nZij noemden haar zonnestraaltje,\nWant zonnig was haar gemoed,\nHaar lachte het jonge leven\nIn rozigon lentegloed.\nZij noemden haar zonnestraaltje, ..\nHun sieraad was zij weleer;\nNu is zij den haren tot schande,\nNu noemen zij haar niet meer;\nWant vader heeft haar verstooten,\nGevloekt in zijn bittre smart;\nHaar hebben èn broeder èn zuster\nGebannen uit hun hart.\nMaar vraag aan de oude moeder,\nWaarom zoo droef en stil,\nZij gaarne zich verbergen\nEn eenzaam treuren wil, —\nDan fluistert ze angstig rondziend :\n,,\'k Heb haar zoo teer bemind,\n— Laat vader het toch niet hooren! —\nIk mis mijn zonnig kind."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|