Notes |
['HOoms (codes) XCCFX 392; XEX 392\n\n[p.590]\n“De Familie Seaforth, door Florence Montgomery. Amsterdam,\nW. H. Kirberger, 1879.\n\nIn Engen Kring, door Arno. Schiedam, H. A. M.\nRoelants, 1878.\n\nLeniestormen, door Josephine Giese. Amsterdam, P. N.\nvnn Kampen Sf Zoon, 1879.\n\n[…].\n\nLangen tijd heeft men er zich vroolijk over gemaakt, dat terwijl\nde Duitscher geen roman schijnt te kunnen ontwerpen waarin niet\neen wereldwijze boer of een onhandig geleerde de hoofdrol speelt,\nen de Franschman \'t onmogelijk acht zijne lezers te boeien zonder\ndames die door haar eigenaardige, bloedmenging gedurig in verzet\nkomen tegen het monopolie dat de burgerlijke wetgeving op het\npunt van den echt wil handhaven, zoo ook de Engelsche novellist\naltijd zijn vaste stokpaardje berijden moet en buiten de verheven\ncirkels der "Upper ten thousand", geen uitkomst ziet. Nu gebeurt\n\'t gedurig, dat Brit en Duitscher de meest overtuigende bewijzen\ngeven totaal vreemdeling te zijn in de kringen, waar zij hunne lezers\ntoeh met al de aanmatiging van een oud bekende binnenleiden. Maar\nomdat het groote publiek evenmin alleen bestaat uit adellijken als\nuit boeren laten zij in die toch onbekende sferen hun fantasie eenvoudig\nlosweg spelen, terwijl het Nederlandsohe publiek, bij gebrek\naan een voldoende eigen roman-literatuur, langen tijd wel genoodzaakt\nwas zich te behelpen met de vertalingen van al die vreemde\nboeken.\nThans echter heeft dat vroegere gebrek bij ons, plaats gemaakt\nvcor overvloed haast van oorspronkelijke romans. Vooral jeugdige\nschrijfsters brengen daartoe gelukkig rijkelijk bij. Haar aantal wordt\nzoo groot, dat men alleen van hare pseudoniemen wel in één enkele\nminuut een twintigtal zou kunnen optellen, en dat wel met de\nzoo doorzichtige werkelijke namen er naast, zonder nog de velen\nte rekenen die flink en open optreden, en te fier zijn om achter de\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 591\nnamen van anderen weg te schuilen. Niet langer dus staat onze\ngeniale Bosboom Toussaint als schrijfster haast alleen, maar thans\nte midden van eene breede schare van volgsiers, die haar toch\nzeker allen nog als meesteresse blijven huldigen.\nVooral aan onze Nederlandsche vrouwen die zich met eere van\nhaar taak als schrijfsters kwijten, komt een groote lof toe, omdat zij\nzich te meten hebben met de Engelsche dames. Want de Nederlandsche\nvipuw leeft in een zoo veel kleiner en nauwer kringetje dan de\nEngelsche. Die reizen en trekken geheel de wereld door en doen\ndus meer ervaring en levenswijsheid en menschenkennis op terwijl\nzij haar blik verruimen. Geen wonder dus dat zij gemakkelijker een\nboeiend en aantrekkelijk verhaal weten te schrijven dan wanneer men\nzich beperkt binnen den engeren kring van het huiselijke leven, en\ndan alleen sympathie kan wekken door de vervulling der moeielijkste\ntaak welke op den romanschrijver rust, de juiste teekening der karakters.\nZonder zoo hoog te reiken als tot een George Eliot, die\nons helaas, om dezelfde redenen als een Dickens en een Thackeray\ndreigt te ontvallen, wensch ik er hier maar op te wijzen, hoe ook\neen Florence Montgomery heeft weten te tooveren in dat kleine\ncirkeltje waarbinnen zich haar Verkeerd begrepen en haar Bijeengebracht\nbewegen. Scherp komt dat vooral uit, nu het eerste werk\nwaarvan zij een meer uitgewerkten roman heeft gemaakt, in haar\nFamilie Seaforth voor ons ligt. \'t Ontbreekt daarin niet aan inderdaad\naardig gerangschikte tafereelen, maar toch blijft ook hier weer\nde hoofdverdienste bestaan in de zoo gelukkige teekening der karakters.\nVoor hare troetelkinderen vraagt zij geen sympathie door\nhen in omstandigheden te plaatsen welke verrassen of schokken door\nraadselachtig leed of onverwachte blijdschap, maar de karakters zelve\nweet zij zoo weer te geven, dat men ze wel moet liefhebben of\nalthans belangstellen in het lot harer personen. Bij de Familie\nSeaforth komt die gaaf weer inderdaad meesterlijk tot haar recht.\nEen andere eigenaardigheid der Engelsche schrijfsters is deze, dat\nzij nooit tot beuzelachtigheden overslaan. Van het huiselijk leven\nwordt niet elke scharnier gehoord, en tot die kinderachtige en kleingeestige\nnabootsingen van dienstbodenpraatjes en dialect dalen zij\nnooit af. Wanneer zij sensational novels leveren, dan houden zij\nzich ook aan die verrassingen, en bij het teekenen van karakters\nzoeken zij haar kracht in de ontwikkeling der gevoelens en beweeg\n\n592 BIBLIOGKAPHISCH ALBUM.\nredenen der handelingen, meer dan in de woorden. Ik zou bijna\nzeggen dat een Engelsche vrouw te ladylike is, om hare lezers met\ndat triviale geschrijf over eten en drinken en met keukenpraatjes\nzoo al niet te beleedigen, dan toch te vervelen. Hoe eenvoudig de\ntoestanden ook zijn welke zij weergeven, ze worden nooit hinderlijk\ndoor gemeenheid of moeten hun relief ontleenen aan een platheid\nvan uitdrukkingen welke alleen om het afwijkende en niet om het\ngeestige van het gezegde worden aangehaald. Bij haar grenst het\neenvoudige nooit aan het gemeene, maar staat daar lijnrecht tegenover.\nTwee boeken van Nederlandsche schrijfsters, — want voor Arno\nleze men natuurlijk een vronwennaam, — en wel In Engen Kring\nen Lentestormen, geven mij bovenstaande woorden in de pen. Ik\nneem ze te zamen, omdat beide romans inderdaad op zonderlinge\nwijze een en hetzelfde onderwerp behandelen XCCFX. In beide ontmoeten\nwij twee dochters, waarvan de eene onder de voogdij der stiefmoeder\nhaast wegkwijnt, terwijl de andere er bijna door verloren gaat.\nAlleen daarin wijkt Arno ook in het slot der intrigue van Josephine\nGiese af, dat zij op inderdaad gelukkige wijze den geliefde voorstelt\nals blind geworden, even als de Italiaan Parina in zijn Amore\nbendato en de Spanjaard Galdos in zijn Marianela. De haast gelijktijdige\nverschijning dier boeken verbiedt ook hier echter alle gedachte\naan navolging.\nMaar wanneer beide dames hetzelfde onderwerp ter behandeling\nkozen en beide, schoon de eerste slechts een enkel maal en dan\nnog maar zeer bescheiden, tot die keukenpraatjes en booientaal\nafdalen, zoo gaat voor \'t overige elk van haar een geheel verschillenden\nen zelfstandigen weg. Bij Arno is de intrigue goed gesloten\nen volgehouden, en komen de karakters zoo goed uit dat ze allen\nbelangstelling wekken XEX. In de Lentestormen daarentegen is de knoop\nvan het verhaal zoo los gelegd dat men dien dadelijk ontwarren\nkan, terwijl de personen allen zoo zwak en weifelend en de meeste\nmet zooveel overdrijving geteekend zijn, dat men zich aan geen enkele\nvan hen hecht, maar ze haast zonder uitzondering vervelend worden.\nArno heeft bij den lust ook den tact om te spelen met haar fantasie,\nmaar blijft toch altijd zoo natuurlijk en eenvoudig\' en weet hare\nwoorden en beelden zoo goed te kiezen en in overeenstemming te\nhouden met het onderwerp, dat men haar gaarne volgt, al vliegt ze\nsoms vrij hoog. Ia de Lentestormen daarentegen volgen het meest\n\nBIBLIOGKAPHISCH ALBUM. 593\nverhevene en het hinderlijk platte gedurig zoo snel op elkander, dat\nhet contrast soms een glimlach op de lippen brengt waar een traan\nin \'t oog bedoeld was. Waar de een e met een vaste hand teekent\nwat zij gevoelt, gaat de andere weifelend te werk en door haar\nzoeken en tasten hier te hoog en daar te laag, zoodat zij telkens\nhaar doel mist. Veel ligt de fout in ongeoefendheid om te schrijven.\nGedurig blijkt \'t, dat zij de taal niet voldoende kent en de juiste\nbeteekenis der woorden haar telkens ontsnapt. Te spreken van "het\nontzielde lijk" eener gestorvene moeder, van een huisklopper die\niemand "gastvrij aangrijnst," van een zegenwensch dien men "op den\n"schoorsteen" legt, van "klagelijk" enz. gaat inderdaad niet aan.\nZij weet geen maat te houden, eenvoudige dingen niet eenvoudig\nweer te geven. Wanneer een warme dag in Gelderland beschreven\nwordt, vreest men onwillekeurig dat huiveringwekkend zwijgen der\nnatuur bij te wonen \'t geen in de woestijn aan die vreeselijke orkanen\nvoorafgaat; van een meisje op een bal heet \'t, dat zij "een hagelbui\nvan pijlen schiet op heeren", terwijl hare lokken "als goud schitteren\n"in \'t gaslicht," welk gas gedurig allerlei wonderen moet doen. En\nnauwelijks heeft men die hoogdravende phrases gelezen of men hoort\nweer zeer huiselijk van verliefde jongelui, die op een picnic een\naantal broodjes en krentebollen doen verdwijnen, terwijl de dienstboden\nvoortdurend een taal en woorden gebruiken die, wel verre van\naardig of geestig te zijn, bepaald stuiten. De mannen die harten\nveroveren zijn eer lomp dan flink, en het voorgevoel, eerst van een\nsterfgeval en dan van een huwelijksaanzoek mag, zacht uitgedrukt,\nvreemd heeten, Er is geen harmonie tusschen de feiten en gedachten\nen de wijze van voorstelling. Telkens worden de grenzen die liet\nhooge van het lage scheiden, overschreden. Terwijl Arno een zekere\ngemakkelijkheid en losheid van schrijven heeft en voet bij stuk, maat\nweet te houden, wordt de andere schrijfster gedurig medegesleept door\nhaar pen die zij nog niet weet te beteugelen, en verbreekt zij telkens\nzoowel door het gebruik van onjuiste woorden als door hoogdravende\nuitdrukkingen bij eenvoudige toestanden, de eenheid van het geheel.\nHoe gaarne gaf ik een gunstiger getuigenis van de Lentestormen.\nMaar wanneer mijn oordeel gevraagd wordt, geef ik het open en\nvrij, onverschillig of \'t het werk geldt van een vrouw dan wel van\neen man, omdat ieder die zich voor het publiek waagt, de lasten\ndaarvan even goed moet dragen als de lusten. En onhoffelijk zal\n\n594 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nmen immers evenmin zijn. tegen schrijvers als tegen schrijfsters, en\nin mijn gevoelen over het werk der beide vrouwen zal men daarvan\ndan ook geen schijn of schaduw ontdekken.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|