*Art. (in De Gids) Fictie en historie, on: Mevr. A.L.G. Bosboom-Toussaint, Graaf Pepoli […] ARTICLE

Title *Art. (in De Gids) Fictie en historie, on: Mevr. A.L.G. Bosboom-Toussaint, Graaf Pepoli […]
Is same as work *Art. (in De Gids) Fictie en historie, on: Mevr. A.L.G. Bosboom-Toussaint, Graaf Pepoli […]
Author Johan Carl Zimmerman
Reference
Place
Date 1860
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['HOoms: vergelijking M-V; geroemde schrijfster presteert tussen alle grote mannen\n\nvia T. Streng: Geschapen om te scheppen? (1997), p 73 -75, p.121\n\nBern. Koster jr. (J.C. Zimmerman) (De Gids 1860 II p.680-700) writes an essay about the difficulties “femme-auteurs” have to overcome, and names Toussaint a positive example. Moreover he points out that she made to many efforts to overcome difficulties in this sense.\n\nDe Gids:\n[680]\n“Graaf Pepoli, de roman van een rijk edelman, door Mevr. A. L. G. Bosboom-\nToussaint. III deelen. Arnhem, D. A. Thieme. Guldenseditie, N°. 13—15.\n\nWij willen Mevrouw Bosboom-Toussaint niet het land opjagen\ndoor haar voor de honderd-en-ëénde maal onze begaafde\nromancière te noemen. Zij moet genoeg hebben van die banale\ntitelatuur, welke de goedkoopste en gemakkelijkste cijns van\nbewondering is, die men haar brengen kan, aangezien dezelve\nontslaat van de moeite om de gronden op te geven, waarop die\nbewondering rust. Men heeft "het Huis Lauernesse" gelezen —\nonze begaafde romancière! Men heeft zich te goed gedaan aan\n"Een Kroon voor Karel den Stoute" — onze begaafde romancière\n! Men heeft lang aan tafel gezeten bij den cyclus der Leycester-\nromans — resultaat der digestie: onze begaafde romancière !\nMen heeft zich behagelijk de kin gewreven bij de aprilbewegingnovellen,\nondeugende vrijbuitster, opgewonden Garibaldi als ze is\nop staatkundig gebied; de stroopster wordt wederom begroet met\nhet refrein van begaafde romancière! Men heeft haar met genoegen\ngevolgd in hare kokette pleziertogtjes door de boschjes der\nkaptafelvertellingen, die uitvoerige novellen, die voor een ander\nauteur ligt als roman zouden gelden, maar voor Mevr. Bosboom-\nToussaint louter verpoozingen zijn van meer omvangrijken arbeid;\nnog eens klinkt de jubel: begaafde, zeer begaafde romancière\n!\nMevrouw Bosboom-Toussaint heeft het volste regt om met\nmeelijdend schouderophalen op zulk een uitroep-kritiek neer te\nzien. Een talent als het hare staat te hoog om niet eene an\n\nFICTIE EN HISTORIE. 681\ndere, meer ernstige waardeering te wenschen. De mindere goden\nmogen tevreden zijn met een reukoffer van myrrhe, omdat\nze bij zich-zelven overtuigd zijn, dat zulk eene hulde voor hen\n\'t veiligst is en hunne aanspraken zelfs overtreft; niet alzoo\nde heusche, hoogere godheden, die wel gevierd willen worden,\nmaar bovenal eischen, dat zij met bewustheid worden gediend\nen met volledige erkenning der gaven en hoedanigheden, waarop\nhunne aanspraken op vereering zijn gegrond.\nMet andere woorden, in christelijk-protestantsche taal: men\nkan Mijnheer Honig of Mijnheer Krabbendam paaijen met eenvoudig\nhun werk mooi te vinden, maar dat mag men met\nMevrouw Bosboom, met Mijnheer van Lennep en Mijnheer\nSchimmel niet doen; men heeft het regt zich het gemak te\nverschaffen van kortaf de Heeren van Zeggelen en Wijsman lief\nte vinden, maar dat procédé gaat met da Costa en Beets, met\nAlberdingk Thijm en Potgieter niet aan. Daarom zijn groote\nmannen — en hieronder zijn de groote vrouwen begrepen —\nvoor een verslaggever zoo lastig en tornt hij er zoo dikwijls\ntegen op; daarom wordt de kennisneming van hun werk zoo\nlang verschoven, omdat ze zooveel moeite en inspanning vorderen\nvan hem, die verpligt is zich rekenschap te geven van het\nbescheiden, maar ernstig oordeel, dat hij over hunne verdienste\ngaat wagen; daarom eindelijk is er een geweldige schok noodig\ngeweest om mij — met meer of minder vrijheid van wil\nmet meer of minder determinisme — te doen besluiten om de\nzee op te drinken, welke zich voor mijne blikken vertoonde in\nde behagelijke gedaante der drie deelen van Mevrouw Bosboom\'s\njongstèn historischen roman. En daarom — mag ik er dit in \'t\nstipste geheim bijvoegen? — heb ik nog geen capaciteit genoeg\ngevoeld om ook den oceaan in mij op te nemen, die mij\ntoelachte in het kleed der drie, nog veel dikkere, deelen van\n\'s Heeren Schimmel\'s "Mary Hollis."\nDe naam van Mevrouw Bosboom-Toussaint heeft een liefelijken\nklank in onze letterkunde; zij is die van een der invloedrijkste\nen uitstekendste vertegenwoordigers van den nederduitschen\nroman in de negentiende eeuw, en waar er later sprake\nzal zijn van eene karakteristiek onzer levende letterkunde, zal\ndie naam voorzeker eene der schoonste en belangrijkste momenten\nonzer romantiek terugroepen. Het is niet mogelijk, zich\nin de beteekenis van het talent en van de werkzaamheid van\nMevr. Bosboom te vergissen: c\'est une belle page, en in omge\n\n682 FICTIE EN HISTORIE.\nkeerde rede tot het lot der middelmatigheden, zal de kritiek,\nnaarmate de tijd meer verwijderd is sedert de eerste verschijning\nharer werken, telkens meer schoonheden en degelijke eigenschappen\nin haar waardeeren en met juister blik de plaats weten\naan te wijzen, welke haar door regt van overwinning toekomt.\nDoor regt van overwinning alleen, door de kracht van haar talent,\ndoor den moed harer kunstenaarsziel, niet door regt van\ngeboorte. Eene vrouw toch, die zich in ons land der letterkunde\nwijdt, heeft vele bezwaren en moeijelijkheden, vele kleingeestige\nvooroordeelen te bestrijden en te boven te komen;\neene femme-auteur moet, om den palm der overwinning te grijpen,\nvrij wat meer moed en volharding, vrij wat meer wilskracht\nen inspanning ontwikkelen dan de meer gezegende heeren\nder schepping, wien zooveel vergeven wordt, zelfs het\nschrijven. Ik beweer niet, dat de moeijelijkheden en bezwaren\ndie de vrouwelijke auteur te overwinnen heeft, uitsluitend nationaal\neigendom zijn, al mogen de meeste der vooroordeelen,\nwaarop zij stuit, een uitnemend inheemsch karakter dragen;\ndaar zijn er vele onder, welke ze in ieder land ter wereld, in\nErankrijk, Engeland, Duitschland, ja zelfs in Amerika zoude\nontmoeten ; hinderpalen, voortspruitende uit de opvoeding, welke\nmen voor de vrouw voldoende pleegt te keuren, uit het wéinig-\nsystematisch onderwijs, de wéinig-methodische opleiding, die\nzij ontvangt, uit de pligten en werkzaamheden van gansch anderen\naard, welke haar zijn opgelegd en die haar temet van\nde studie moeten aftrekken, en laat ik er bijvoegen, al schijnt\nhet sommigen eene overtolligheid, uit hare natuur, uit hare organisatie\nzelve.\nNederig en vergeten burger als ik ben, wensch ik echter in\nopregte en hooge waardeering der vrouw bij niemand onder te\ndoen. In fijnheid van opmerking en helderheid van blik, in\ndevinatorische gave, in schranderheid van geest en juistheid\nvan gevoel, in vlugt van verbeelding en kracht van voorstellingsvermogen\nkunnen de meeste onzer er een punt aan zuigen;\nmaar daar is iets, waarin het schoone geslacht in de minderheid\nis. Zoodra er strijd ontstaat tusschen de logische analyse, tusschen\nfatale consequentie en de wenschen van een warm en\nedel hart en een weelderig schoonheidsgevoel; zoodra het geldt,-\nter wille der logica aan \'t gemoed geweld aan te doen en de\ntoestanden en karakters anders en minder liefelijk te ontwikkelen,\ndan de fantasie, of het gevoel zouden verlangen, zal\n\nFICTIE EN HISTORIE. 683\ntien tegen één de vrouw-auteur met pak en zak tot de laatste\noverloopen, en de rede in den steek laten: eene geweldige\nscheiding, zonder vorm van proces.\nMevrouw Bosboom-Toussaint is van de tien die ééne, die\ndat niet doet, en die zich onderwerpt aan de onverbiddelijke\nnoodzakelijkheid der feiten en karakters; haar werk draagt niet\nden stempel van een vrouwelijken auteur; bij haar geen zweem\nvan het sentimentalisme der duitsche, van het ziekelijke piëtisme\nen ascetisme der engelsche en amerikaansche vrouwelijke\nliteratuur — naauw verwant aan een overgedragen, gechristianiseerd\nsensualisme — bij haar geen trek van dat wufte, toevallige,\nonoorzakelijke der fransche femme-auteur, die in onverwachte\nschokken en peripetiën, in opeenstapeling van gebeurtenissen\n, slechts genietbaar door den geestigen vorm, hare\ntoevlugt zoekt, omdat de lamp der rede haren weg niet beschijnt;\nbij haar niets van die zwakheid en geene van die\ngebreken; hare werken bezitten al de virile kwaliteiten, die\nmen wenschen kan, verhoogd door een fijnheid van opmerking\nen een tact van gevoel, welke alleen der vrouw behooren.\nMaar zoo zij de gebreken mist, welke hare zusteren ten noorden\nen ten zuiden, ten oosten en ten westen plegen aan te\nkleven, zij bezit ook in mindere mate dan men welligt zou\nmogen \'wenschen, eene der schoone en aantrekkelijke eigenschappen,\nwaardoor menige fransche vrouw hare te-kortkomingen\ntracht te doen vergeven en vergeten, en — laten wij\nhet eerlijk bekennen! — daarin slaagt. Zij heeft niet genoeg\nvan die verve, van die meêsleepende levendigheid van stijl,\nzoowel in hare beschrijvingen en verhalen als in haar dialoog,\nvan die losheid en vlugge bevalligheid van vorm, van die\ngeestigheid van schetsen en aanstippen, van dat gemakkelijk\nheenglijden van den eehen toestand tot den anderen, van dat\ntoetsen zonder afwerken, van dat aangeven zonder afbakenen,\nvan die vingerduiding zonder landopmeting, van die natuurlijkheid\nen ongedwongenheid van vragen, en die gevatheid en\npuntigheid van antwoorden, die de minder degelijke fransche\nauteur uit haar rijk-voorzien arsenaal weet te halen, om zoo\nmogelijk voor \'t oog van den scherpzienden vijand de zwakke\npunten harer vesting en den hier en daar bresgeschoten en gestutten\ntoestand harer wallen en bastions te verbergen — masqueeren,\nzou beter zijn, indien \'t hollandsch ware.\nWij zullen \'t voorbeeld volgen der kinderen, uit wier mond\n\n684 FICTIE EN HISTORIE.\nmen de waarheid hoort —- zuigelingen spreken weinig waarheid,\nomdat ze in den regel niet spreken kunnen — en het\naangenaamste voor \'t laatst bewaren. Het aangenaamste voor\nons is de lof aan Mevrouw Bosboom-Toussaint, of juister gezegd\n, de waardeering van haar talent, en wij behouden dat dus\nvoor onze uitspanning; de opgelegde schooltaak die wij moeten\nvervullen, al is het met tegenzin, is de aanwijzing van hare\nzwakke zijde en mindere volkomenheid als auteur. "Wij bedanken\nMevrouw Bosboom van ganscher harte, dat zij deze taak\nzoo klein heeft gemaakt.\nDaar is in de werken van Mevrouw Bosboom iets zwaars en\nmats. Breedvoerigheid meer dan uitvoerigheid is daarvan de\noorzaak. Voor elk harer tableaux spant zij een groot doek\nop; aan elke stoffe past zij grbote, breede proporties aan, en\nieder doek wordt volgeschilderd, geen détail, geen accessoire\nvergeten, de achtergrond doorwerkt en overgepenseeld, tot het\npoëtische waas, de schoone, heldere toon bijkans verloren raakt,\ndie zoo behagelijk en verkwikkelijk is om aan te zien en die\nzoo bij uitnemendheid de gewelven der kerken van haren echtgenoot\nbezielt en hem heeft gestempeld tot den eersten meester\nin zijn genre. Dat meer dan compleete, die overbewerking\ngeeft aan hare romans iets zwaars en drukkends en ontneemt\nhun het karakter der geniale ingeving, waaraan zij hun oorsprong\nverschuldigd zijn. Die ingeving gaat onder in de bewerking;\nde idee raakt zoek in de main-d\'oeuvre, in het savoirfaire,\nof zoo als men het noemt, de savaute behandeling.\nSavante behandeling, ziedaar het woord, dat te gelijk de\nkracht en de zwakheid van dezen auteur uitdrukt; onder het\ndiepzinnig nadenken, het wetenschappelijke afwerken verliest\nzich de frischheid en grootschheid der eerste opvatting en het\nwerk draagt de kenteekenen van studie in zóó hooge mate,\ndat de kunstenaarsintuïtie er achter wegschuilt.\nBreedvoerigheid noemden we eene der onvolkomenheden van\ndeze schrijfster. Tan condensie der stoffe — welke men bij\nvoorbeeld tot haar uiterste gedreven, in den dichtvorm van\nPotgieter aantreft — is bij haar nooit sprake; integendeel\nschijnt de taak, die zij zich voorstelt, te bestaan in het opzoeken\nvan al de variatiën, waarvoor een gegeven thema vatbaar\nzou kunnen zijn, en in het uitwerken op de meest uitgebreide\nschaal van ieder tooneel, van iedere schildering en karakterteekening\nen van iedere psjchologische dissectie. Niets\n\nFICTIE EN HISTORIE. 685\nwordt daarbij den lezer gespaard, en, erger nogl niets wordt\nhem daarbij te denken overgelaten. I)e spijze is niet enkel\ntoebereid en voorgezet, maar zelfs gedigereerd. Mevrouw Bosboom-\nToussaint weet met oordeel en smaak hare stoffe te kiezen;\nrijkdom zal men den door haar gekozenen onderwerpen\nniet ligt ontzeggen, maar al de rijkdom, dien zij bevatten,\nwordt er ook tot den laatsten goudkorrel uitgehaald; de overvruchtbare\nkleigrond moet niet alleen een schoonen oogst leveren,\nmaar wordt uitgeput, of, zoo die vergelijking juister is,\nde auteur vergenoegt zich niet met het graan — het eenige»\nwaarom de lezers vragen — maar neemt als goed ekonoom de\nheele halmen mede, omdat ook het stroo bruikbaar is en de\nkwantiteit aanvult. Dit is een utiliteitsstelsel, dat andere berekeningen\npassen moge", maar door den kunstenaar niet in\npraktijk mag worden gebragt; hem is het om de qüintessence,\nom het schoone te doen; met het overige heeft hij niet van\nnoode. Vooral de leer van het volume moet hem geheel vreemd\nblijven.\nWij herinneren ons niet van Mevrouw Bosboom ooit eene\nschets te hebben gelezen; niets dan groote, afgewerkte schilderijen,\nmet figuren ten voeten uit, hebben wij van haar gezien.\nEen bevallige, geestige schets, met talent gecrayonneerd, die\nden lezer nog wat aan te vullen en te denken overlaat, waarin\neen enkel feit, eene enkele figuur, een enkele toestand, eene\nenkele poëtische idee aangegeven en met breede meestertoets geaccentueerd\nwordt; —zoude Mevrouw Bosboom met hare schoone\ngaven van verstand en gemoed, met haar kunstenaars-gevoel en\nhare degelijke kennis, met hare intieme consciëntie en hare\nvirtuositeit, niet in staat zijn die te leveren ? Hoe huiverig\nook, wij moeten die vraag ontkennend beantwoorden. Neen,\nMevrouw Bosboom-Toussaint kan geene öchets geven. Hare\nnovellen zijn voldragen romans, en hare romans zijn meer-danvolmaakte\nboeken. Zij is rijk; maar toch, zij geeft te veel;\nGraaf Jan Pepoli kan haar door zijn voorbeeld leeren hoe verkeerd\nen gevaarlijk dat is, eir ofschoon wij, die geene bravo\'s\nzijn-, van haar iets meer wenschen dan makaroni — toujours\ndes perdrix is eentoonig — zoo verlangen wij evenmin aan\nindigestie te bezwijken.\nWij kunnen het verschijnsel, dat wij zoo even opmerkten,\nuit verschillende oorzaken verklaren, buiten hare persoonlijkheid\nom, want juist hare persoonlijkheid, met al hare beminnelijke\n1860. II. 45\n\n686 FICTIE EN HISTORIE.\nen geniale levendigheid — uiting van een verhoogd en werkzaam\nzenuwlevei} ~— met al hare spirituëele gedachtenwendingen,\nzou ons tot het besluit voeren, dat deze auteur de gave\nxm het fijne karakteristieke schetsen, en het geduld en de\nyolharding voor het afronden, het uitwerken en uitspinnen missen\nmoest. En toch blijkt het tegendeel in de hoogste mats\nwaar!\nWelkq kunnen nu de oorzaken zijn, waardoor Mevrouw Bosboora-\nToussaint gedetermineerd is, om geene schetsen te kunnen\nschrijven, maar steeds zeer breedvoerige boeken te moeten leveren\n?\nWij ?gelooven die te moeten zoeken in hare wetenschap, in\nhaar consciëntieus gemoed en in eene natuurlijke reactie tegen\nhet vrouwelijke.\nDaar zijn weinig novellisten — ik spreek zonder onderscheid\nyan sekse — in Nederland, die in degelijke, historische kennis,\nin grondige, voorbereidende studie van de personen, die zij\nwenschen voor te stellen en van den tijd, dien zij wenschen\nweder te geven, Mevrouw Bosboom-Toussaint evenaren. Zoowel\nhet historisch feit, als de wijsgeerige idee, die er door gedragen\nwordt; zoowel het lokale kostuum als de beteekenis der personen,\nafgescheiden van hunne accidenteele lotgevallen, maken\nvoor haar de onderwerpen uit eener ernstige, volhardende studie,\nalvorens ze de fictie binnenlaat, Geene staatsstukken zoo\ndor, geene kronieken zoo taai en langdradig, of zoo verward\nen onduidelijk, geene folianten zoo groot en zoo lijvig, die de\nschrijfster afschrikken; zij ziet ze met mannenmoed onderde\noogen, zij worstelt ze met rustelooze inspanning, met scherpzinnige\nkritiek door, zij overwint ze en zij verslindt ze; zij\nneemt ze in zich op. Maar juist deze meer dan gewone wetenschap,\ndeze uitgebreide literatuur staat haar bij de verwerking,\nde schifting en condenseering der stoffe welligt in\nden weg en gunt haar niet den tijd of ontneemt haar de\nkracht om kort te zijn. Ook de zamenpersbaarheid heeft hare\ngrens. Een auteur, die alvorens een historischen roman te schrijven,\nzich vergenoegt met het deel van Wagenaar, dat hij juist\nbehoeft, zal dat bezwaar niet ondervinden. Zijne wetenschap\nis te condenseeren in een octavo postpapiertje, dat hij met het\nmeeste gemak in de kleinste ruimte kan wegbergen. Dit is\nroet folianten en registers moeijeljjker; maar het moet toch\nkunnen gebeuren, en het moet ook gebeuren, zal de fictie niet\n\nFICTIE EN HISTORIE. 687\nhet slagtoffer zijn van het historische feit, zal de kunstenaar\nniet ondergaan in den historicus, of het werk niet van\ntweërlei naturen, van amphibischen aard, en bij gevolg onharmonisch\nzijn. Bedriegen we ons, of ligt hierin werkelijk eene\nder oorzaken van de breedvoerigheid en de groote proportiën\nvan Mevrouw Bosboom\'s werken ? Voeg hierbij haar consciëntieus\ngemoed, dat niet alleen zich zelven, maar ook den lezer\nrekenschap wil geven van iedere persoonlijkheid, van ieder feit\nen ieder woord; dat de taak niet voor volbragt houdt, wanneer\nniet iedere spier en zenuw is gemotiveerd en open ligt.\nConsciëntieus kunstenaar is Mevrouw Bosboom; is het vreemd\ndat de vrees voor oppervlakkigheid, voor een trantje, een zoogenaamden\ngemakkelijken slag haar tot een ander uiterste drijft\nen haar in gemakkelijkheid en vlugheid, in \'t geestige en pikante,\nin het aanstippen en schetsen de kenmerken doet zien\nvan oppervlakkigheid en ondegelijkheid, van gemis aan studie\nen piëteit? De gebreken, die zij vreesde, hebben haar tot andere\ngeleid. De dunne, flaauwe, karakterlooze romanliteratuur,\ndie ze om zich heen zag verrijzen, wekte haar afkeer en hare\nminachting op; historische romans, waaraan alle historisch cachet\nontbrak; zederomans, waaraan alle menschenkennis, alle\npsychologische opmerking faalde; gebeurtenissen en handelingen,\neven onnoodig als afschuwwekkend; voorwaar, er was stoffe.\ngenoeg orn een auteur als deze te doen walgen van dien zondvloed\nen toevlugt te doen zoeken op het gebied van het degelijke\nonderzoek, beide op historisch en zielkundig gebied. Want,\nzoo aan Mevrouw Bosboom in hooge mate de lof toekomt van\nhistorische wetenschap te bezitten, in niet mindere mate, in\nnog ruimere welligt, verdient zij den roem van een uitmuntend\npsycholoog te zijn. De personen, die zij opvoert, zijn zedelijkmogelijke,\nzedelijk-noodzakelijke wezens; zij handelen en spreken\novereenkomstig hun aanleg, hun karakter; zij zijn individualiteiten,\nen -de auteur kent het gedichtsel huns harten; zij\nheeft hunne ziel bestudeerd, zij heeft hunne hartstogten en\nneiging©©* hunne moreele en intellektneele krachten geanalyseerd\n; zij is een Tulp onder de romanciers.\nMaar ziet hier nu de keerzijde der medaille; de genius der\nanalyse heeft zich van haar meester gemaakt, even als de genius\nder kennis en der wetenschap, en wat is nu het gevolg?\nGeene oppervlakkigheid, geen gemakkelijk trantje, geene mannequins,\ngeen klinkklank; neen, het wezen der dingen, levende\n45*\n\n688 FICTIE EN HISTORIE.\nmenschen geeft zij ons, maar zij zeilt door tot de tegenovergestelde\nkust; zij analyseert, analyseert steeds, nog meer, en\nnog weder; zij analyseert les infiniment petits in nog plus infiniment\npetits.\nMen ziet het, de gebreken van Mevrouw Bosboom-Toussaint\nzijn slechts negatieve of te ver gedrevene deugden, en wat wij\nin haar afkeuren is slechts het gevolg van hetgeen wij hoogelijk\nin haar waardeeren. Reactie tegen de grove fouten der\ntalrijke mediocriteiten om haar heen heeft haar tot een ander,\nuiterste gebragt; reactie tegen de vrouwelijke natuur heeft weiligt\ndaartoe bijgedragen.\nWij stellen ons voor, dat Mevrouw Bosboom zich heeft afgevraagd,\nop welke klippen de vrouwelijke auteur pleegt te\nstranden, in welk opzigt haar werk voor dat des mans pleegt\nonder te doen; welke vice propre ze dus allermeest had te\nvermijden. Het antwoord op die vraag kon niet twijfelachtig\nzijn. Wederom rees het afschrikkend voorbeeld van zwakheid\nvan redeneering, -van stelselloosheid, van hyper-dramatische\nvoorstelling, van willekeurige karakterontwikkeling voor haar\ngeest. Neen, niet alzoo zou zij de baan der letterkunde betreden\n; voor haar behoefde de hoffelijkheidsparapluie der sekse\nniet te worden opgestoken; zij verlangde niet, dat aan den\nauteur, omdat hij eene vrouw is, andere en zediger eischen\nwerden gesteld; zij gordde zich aan met de wapenrusting van\nhet verstand en van de geleerdheid; zij dacht en redeneerde;\nzij wilde zich niet door haar gevoel of hare verbeelding laten\nmedesiepen; zij wilde het feit beheerschen en verwerken volgens\nzijn eigen wetten. Wij hebben gezien, dat het juist de\novermaat dezer goede eigenschappen is, welke de zwakke zijde\n1 van den auteur uitmaakt. Zij wordt geregeerd door hetgeen\nhaar gehoorzamen moest. De analyse en de degelijke wetenschap\nbleken sterker dan zij; zij werd onderworpen aan haren\ninvloed. Zucht tot redegeven, uitleggen, verklaren, afwerken,\ndoordringen tot het wezen der zaak; heilige huivering voor\noppervlakkigheid en vlugtigheid — voorwaar, het moest Mevrouw\nBosboom onmogelijk zijn ons ligte en pikante novellen\nvoor te zetten en in een enkele gelukkige, korte schets haar\nkunstenaaarsgevoel uit te storten; eene korte schets, welke\nniet het lamplicht verraadde, maar tintelde van het vuur eener\nedelmoedige spontaneïteit.\nYoor ons kritisch fatsoen, durven we met de aanduiding\n\nFICTIE EN HISTORIE. 689\ndezer enkele onvolkomenheid het zondenregister van Mevrouw\nBosboom-Toussaint niet besluiten; indien ze geene andere gebreken\nheeft, dan moeten wij er eenige maken, want — het\nis ons immers dikwijls genoeg tot schuld aangerekend P — wij\nzijn aan de reputatie van dit tijdschrift verpligt om het aandeel\nlofs zoo karig mogelijk, de rubriek van afkeuring zoo\nwijd mogelijk te maken. Gaat henen en vraagt het allen\nmiskenden geniën, of niet deze onze roeping is, waarvan we\nons steeds met anthropophagische liefde en smaak kwijten?\nWij weten wel, dat de schrijfster, die het hier geldt, niet\nin dat koor zal instemmen; indien ze het ooit kon doen, zou\n\'t zeker alleen als orchestmeester zijn; maar juist deze zekerheid\nmaakt ons te vrijmoediger om haar de kleine grieven\nmede te deelen, die wij nog op het harte hebben. Niets is\nzoo geschikt om den band der vriendschap te versterken, dan\nvan tijd tot tijd eens zuiver af te rekenen.\nWij hebben gewezen, niet alleen op den historischen grondslag en\nde wijsgeerige idee, welke aan de werken van Mevr. Bosboom\nzulk eené hooge waarde geven, maar tevens op de schoone en\ntrouwe lokale kleur, welke zij er over weet te spreiden. Het\nkarakteristieke van tijd en plaats, van de individualiteit der\nhandelende personen, van zeden en gewoonten, al datgene,\nwat bij kan dragen tot de illusie der lezers, tot eene aanschouwelijke\nvoorstelling der gegeven gebeurtenissen, wordt\ndoor haar met evenveel kennis als kunst bij de bewerking\nharer historische romans in \'t oog gehouden. Maar ook deze\ngoede eigenschap wordt tot een punt opgevoerd, waarbij zij\nophoudt goed te zijn, waarbij zij in overdrijving en gekunsteldheid\n, in charge vervalt. Het gebrek begint, naar ons\ninzien, daar, waar Mevrouw Bosboom aan hare personen niet\nalleen de gedachten en denkbeelden van hun tijd, maar de\ntaal van hun land en de woorden-constructie van hun eeuw\nin den mond legt. Is het tooneel der handeling in Frankrijk,\nin Engeland, in Spanje of Italië, de schrijfster zal de lokaliteit\nniet alleen weergeven door zeden en gewoonten, door\nstoffage en landschap, maar laat hare personen beurtelings\nIVansche, Engelsche, Spaansche of Italiaansche volzinnen uitspreken,\nom te doen hooren, tot welk volk zij behooren en\nwelke hunne moedertaal is. Dit is, dunkt ons, eene conventioneele\naardigheid en bij gevolg gekunsteld en Mevrouw\nBosboom onwaardig. De Graaf Pepoli bij voorbeeld zal er\n\n690 PICTÏË EN HISTORIE.\nniet te minder een Italiaanschen stempel doöï dragen, al ligt\nmen al de "Signor Cönte\'s", al de "il mio signore\'s", al de\n"per Baceo\'s en Eecellenza\'s" , en al de Italiaansche spreekwoorden\nen uitroepingen er uit. Zoo deze aan het werk de\nlokale kleur moesten geven, dan zou die kleur voorwaar al\nzeer dun er op zitten; zoo zij vereischt werden, om de illusie\nte verhoögen, dan zou voorwaar de illusie zelve niet zeer\nsterk zijn.\nMaar dit is niet het geval,—Mevrouw Bosboom kan ze veilig\nmissen en moest dat goedkoope hulpmiddel aan anderen overlaten\n, die, niet ernstig genoeg om den tijd te bestudeeren *\ndien zij wagen te herroepen, zich door enkele vreemde woorden\nof uitdrukkingen de taak gemakkelijk zoeken te maken\nen daarin gewoonlijk — niet slagen.\nEven gemanié\'reerd — de auteur vergeve ons dit harde\nwoord — als het gebruik eener vreemde, schijnt ons de inlassching\neener verouderde Hollandsche taal toe. Het stelsel aannemende,\nzou de consequentie medebrengen, dat het geheele\nboek, zoowel de dialoog als het beschrijvend en verhalend gedeelte,\nin die vreemde of oude taal werd geschreven, even als\nde Catsiaantjes van de eerste helft dezer eeuw; \'t zou een beuzelachtig\ntijdverdrijf zijn, maar het zou ophouden een kunstwerk\nte wezen.\nAl deze opmerkingen — wij weten het — zijn niet nieuw;\nook de volgende zal het niet zijn. Zij zijn reeds lang gemaakt,\nhier en daar, nu en dan; en nog onlangs hee\'ft onze\nhooggeachte,, buddhistische vriend VLB ze ververscht. Moeten\nwe daaruit besluiten, dat wij een onnut werk hebben verrigt?\nWelligt zou die gevolgtrekking niet geheel onjuist zijn, wat\nden, auteur-zelf betreft; maar voor ons zelven is zij zeker niet\noverbodig; het is een les in de gymnastiek des geestes, die\nwij ons zelven gratis hebben wenschen te geven en misschien\nook aan enkele anderen, die de riddersporen nog trachten te\nverdienen en in \'t voorbijgaan een wenk opnemen, waar zij\nhem ook grijpen mogen en al schijnt de uitdeeler van den\nwenk niet gebreveteerd tot dat baantje. Wij gelooven niet\naan moriaantjes — europeesche natuurlijk —, die niet geschuurd\nkunnen worden; menig nikkertje is niet zoo zwart als\nhij lijkt. Maar met enkel koud water gaat het soms niet.\nEene laatste, niet-nieuwe opmerking, die wij wagen, is deze,\ndat Mevrouw Bosboom-Toussaint sedert April 1853 een nieuw\n\nFICHE EN HÏSTOKIB. 001\nstadium is ingetreden. Zij heeft opgehouden zuiver kunstenaar\nte zyn; ze heeft dienst genomen onder een bepaald vaandel;\nze onderschikt haaf talent aan een doel, buiten de kunst; ze\nheeft eene extra-aesthetische rigfcing, die ze door hare kunst\ntracht te bevorderen: haar genie draagt een keurslijf, haar werk\neen uniform. Goede christinne en protestante als zij altoos is\ngeweest, heeft ze sedert die beroering zich voorgesteld, hare\nkunst daaraan cijnsbaar te maken, in plaats van den keizer alleen\nte geven wat des keizers is en de vrijheid en zelfstandigheid\nder aesthetische eischen volkomen ongeschonden te bewaren\n; de anti-papistische rigting, de bisschopsvrees oefent invloed\nen gezag uit op hare kunst, en ziedaar nu een meester\nte meer, dien zij zich. gegeven heeft, alles tot groote schade\nvan haar talent. De wetenschap, de analyse, het anti-papisme, —\nvoorwaar, het is een driemanschap, dat met looden zwaarte\ndrukt op de republiek harer kunst. Zoo Mevrouw Bosboom\nons de vraag deed, of eenige vrouw, of zij bovenal, onverschillige\nen gedachtenlooze toeschonwster moest blijven bij ieder\nverschijnsel op maatschappelijk, op staatkundig en godsdienstig\ngebied, wij zouden ons haasten die vraag ontkennend te beantwoorden.\nMaar de vrouw moge mede gevoelen en partij trekken,\nhare kunst mag het niet. De kunst kent geene andere\neischen en wetten, dan die uit haar wezen zelve voortvloeijen;\nhet gebied van het schoone is geene provincie van de religie of\npolitiek, maar het is een onafhankelijke staat. Waar zou het\nheen, als de liefelijke novelle, de heerlijke roman verkapte partijschriften\nmoesten worden ? Wij zullen gaarne Mevrouw Bos^\nboom, zoo ze er behoefte en lust toe gevoelt, brochures zien\nschrijven over de kwesties van den dag; maar wij meenen het\nregt te hebben zoowél haar, als Alberdingk Thijm, van tekort\ndoen aan d\'è kunst te beschuldigen, wanneer zij deze als een\nbl*ót vehikel gebruiken om hunne staatkundige of godsdienstige\ngevoelens te bevorderen. Daarvoor dienen de huurvi^ilantes der\nbrochures, of de zware omnibus der wetenschappelijke boeken.\nOnze pijnlijke taak is hiermede ten einde; wij treden het\nEden in om ons te verpoozen en te vermeiden in de waardeering\nder vele uitnemende gave», welke de eigendom zijn dezer schrijfster\nen "- dank zij haren werken — ook de eigendom zijn geworden\nvan haar volk, en ons te oefenen in de voorloopige afbakekening\nvan de plaats, waarop haar beeld in den nis der tijden\nzal verrijzen.\n\n692 FICTIE EN HISTORIE.\nDe historische roman ten onzent is aan Mevrouw Bosboom-\nToussaint een verjongd leven verschuldigd, en het regt van bestaan\nvan dat genre is door haar op schitterende wijze gewettigd\n» Er was niets minder noodig dan een talent van zooveel\nomvang en veelzijdigheid als het hare, om dien kunstvorm te\nrehabiliteeren en harmonie te stichten bij een echtpaar, welks\ngeheime oneenigheden en botsingen op \'t laatst voor niemand\nmeer een geheim waren. Fictie en historie zich in het gedwongen\nhuwelijk voortdurend behagelijk te doen gevoelen is het schoone\ndoel, dat zij zich heeft voorgesteld. Zij preekte door haar eigen\nvoorbeeld ; zij toonde dat wetenschap en kunst hand aan hand konden\ngaan; de geleerde en de aestheticus waren in haar harmonisch\nvereenigd. Toegerust met degelijke kennis, door onvermoeide,\nernstige studie en nadenken verkregen, trad zij het\nveld in der belletrie. Zij kwam, zij zag, zij overwon. De eerste\nvoetstap van den leerling liet den indruk na van de voetzool\neens meesters. Zij leverde de historische waarheid, de historische\nfiguren in hare ware beteekenis, de historische feiten in hun\nzin en zamenhang, de idee van het tijdvak, zijne ontwikkeling\nen beschaving, zijne zeden en gewoonten. Hare historische personen\nwaren geene gekostumeerde negentiende-eeuwers; iets anders\ndan de spaansche mantel, de ringkraag en de hozen; iets\nanders dan de lans en de maliekolder stempelde ze tot de zoonen\nder zestiende, tot de vertegenwoordigers der middeleeuw;\nhunne gedachten en woorden, hunne handelingen en hartstogten\nvertolkten den tijd, waarin zij hadden geleefd.\nVoorgelicht door den fakkel der wetenschap als ze werd, omscheen\nMevrouw Bosboom-Toussaint tevens de lichtstraal der\nkunst. Kunstenaresse bleek zij te zijn in de hoogste beteekenis\ndes woords. Gevoel voor den schoonen vorm, voor evenredigheid\nvan inhoud en inkleeding, voor de harmonie der deelen, voor de\nconsequentie der karakters en de waarschijnlijkheid der toestanden,\nvan de verwikkeling en de ontknooping, voor vastheid van\nplan bij het weven der intrigue en bij hare oplossing: gevoel\nvoor, en juist inzigt in al de eischen der aesthetiek, ging bij\nhaar gepaard met het vermogen om haar ideaal te verwezenlijken.\nZij had de magt en de kracht om te volvoeren wat zij\nwilde. Fijn en helder opmerker der menschelijke natuur, psycholoog\ndoor aanleg en studie, waren de figuren die zij opvoerde,\nwezens van vleesch en been, tastbaar en levende, met\nzenuwen en peezen, met menschelijke deugden, gebreken en\n\nFICTIE EN HISTORIE. 693\nhartstogten, bezielde scheppingen, die overeenkomstig haar bijzonderen\naard spraken en handelden en wier lot in verband\nstond tot hetgeen zij zelven zich hadden bereid. Van automaten\nen mannequins geen spoor in hare werken; van conventiëel\nhistorisch kostuum of lokale kleur niets meer. De mensch, de\nmensch van zijn tijd en aanleg, trad voo']
In this reception

No persons found

Via received works
Graaf Pepoli, de roman van een rijk edelman Anna Louisa Geertruida Toussaint