Notes |
['[p.564]\r\n“Miss M. E. Braddon, Vergulde Ketenen. Naar het Engelsoh\r\ndoor C. Baarslag. Amsterdam, P. N. v. Kampen & Zoon, 1881.\r\n\r\nOnder welken Heer? door E. Lynn Linton. Uit het Engelsch\r\ndoor C. Baarslag, 2 dln. Haarlem, de Erven F. Bohn, 1880.\r\n\r\nMotten, door Ouïda. UU het Engelsch door C. Baarslag,\r\n2 dln. Haarlem, de Erven F. Bohn, 1880.\r\n\r\nHeeft elk mensch zijn stokpaardje ?\r\nMen zegt het, ofschoon niet zonder tegenspraak.\r\nHet is intusschen ook mogelijk, dat de moeilijkheid, om de waarheid\r\nvan het beweren te staven, daarin gelegen is, dat sommige (vele?)\r\nmenschen zoo weinig zich zelven zijn. Menigeen vertoont zijn stokpaardje\r\nnooit, omdat hij of niet is wat hij schijnt, öf wel is wat hij\r\nniet schijnt.\r\nHet zij hoe het zij, met het oog op de menschen in het algemeen,\r\nniet te loochenen valt het, dat ieder redenaar en elke auteur het\r\n\r\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 565\r\neen of ander stokpaardje berijdt. Zelfs de besten onder de gildebroeders\r\nzijn daaraan niet uitgesloten, al weten sommigen ook met\r\nzekeren tact het in den regel te bedekken. Nu en dan wordt de\r\nhebbelijkheid ook den zoodanigen te sterk en berijden zij huns ondanks\r\nin een lustig drafje tot vermaak der toeschouwers het geliefkoosde\r\nbeestje.\r\nMen behoeft ook de terecht meest gevierde redenaars slechts\r\neen wijle te hooren, om een zekere collectie van stopwoorden en\r\nbevoorrechte uitdrukkingen bijeen te vergaderen, die bijna zonder\r\nuitzondering telkens terugkeeren. Zij die zoo al niet tot stichting\r\ndan zeker tot vermaak hunner omgeving de gaaf bezitten, om sommige\r\nuitnemende sprekers bedriegelijk na te bootsen, danken deze\r\neigenschap voornamelijk wel aan hun fijnen neus voor de stokpaardjes\r\nhunner slachtoffers.\r\nIn gelijken zin hebben de meeste, zoo niet alle schrijvers — want\r\neen zwaluw maakt nog geen lente — het een of ander stokpaardje,\r\nniet alleen wat de zegswijze betreft, maar ook met het oog op de\r\nte behandelen onderwerpen. Novellen- en romandichters gaan wel bij\r\nvoorkeur aan dat euvel mank; bij velen hunner heerscht een niet\r\nte miskennen eentonigheid in de keuze der stof, zoodat de eigenlijke\r\nafwisseling moet gezocht worden in de wijze van inkleeding.\r\nSpijt den ernstigen wil van sommigen om zich te ontworstelen aan\r\ndeze hebbelijkheid, vervallen zij ongemerkt in het oude zwak, natuurlijk\r\nongerekend de gunstige uitzonderingen.\r\nMocht iemand het geschrevene ongepast of aanmatigend vinden,\r\nik laat hem volle vrijheid daartoe. Ik geef het voor niet veel meer\r\ndan een indruk van mij, en men weet, dat indrukken subjectief zijn»\r\nweshalve daarover evenmin te twisten valt als over den smaak.\r\nVoor mij bestond aanleiding tot het weergeven van dien indruk\r\nmet het oog op het drietal romans, aan het hoofd dezer regelen\r\ngenoemd. Immers wat de schrijfsters van dit drietal betreft, ben ik\r\nwaarlijk niet de eerste die beweer, dat zij ieder voor zich een stokpaardje\r\nhebben.\r\nMiss Braddon, wier geestesvoortbrengselen voor ons romanlievend\r\npubliek geen onbekenden zijn, en die bij zeker genre van lezers en\r\nlezeressen zelfs in blakende gunst staat, onderscheidt zich voornamelijk\r\ndoor het jacht maken op geheimzinnige, soms zelfs huiveringwekkende\r\ntoestanden en verwikkelingen. Van melodramatisch effectbejag waren\r\n\r\n566 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\r\nhare eerstelingen zeker niet vrij te pleiten, doch juist daarom had\r\nzij eene bijzondere aantrekkelijkheid voor de sensaÜelievende romanverslinders,\r\nal kon zij dan ook niet tegelijkertijd bogen op de sympathie\r\nvan hen, wier oordeel hooger waarde had, en wier aandacht\r\nzij krachtens hare gaven niet geheel onwaardig zou zijn geweest.\r\nGaandeweg heeft Miss Braddon zich van hare ijdele wegen bekeerd,\r\nen nog iets hoogers gezocht dan de goedkoope toejuiching van dat\r\npubliek, hetwelk louter voldoening zoekt voor zijn overprikkelde\r\nverbeelding. En toch komt nu en dan de oude aard boven, en\r\nblijkt het spreekwoord van den vos ook ten haren opzichte waar te\r\nwezen. Ook in hare meest natuurlijke en eenvoudige verhalen komt\r\nnu en dan weer zoo iets geheimzinnigs en wonderbaarlijks plotseling\r\nom den hoek kijken, dat wij aan de oude Miss Braddon worden\r\nherinnerd, en, zoo wij niet beter wisten, zouden wanen een werk\r\nuit . die vroegere periode voor ons te hebben, vol van allerlei onwaarschijnlijkheden\r\nin personen, toestanden en lotgevallen. Dat\r\nis ook in dezen nieuwen roman het geval, die, wat het onderwerp\r\nen de wijze van voorstelling betreft, zich juist niet door effectbejag\r\nkenmerkt. Wij hebben hier de eenvoudige, zij het ook niet alledaagsche\r\ngeschiedenis van een meisje dat, spijt de mislukking harer\r\neerste ietwat romantische liefde, toch eindigt met gelukkig te wezen\r\nin een zeer prozaïschen echt, die aanvankelijk met weerzin gesloten\r\nwerd; maar die eenvoud wordt verstoord door de gewichtige gevolgen\r\nvan een zoek geraakten brief, door de kronkelpaden van een geheim\r\nhuwelijk, door de afschuwelijke sluipwegen eener giftmengster.\r\nIk bejammer die hebbelijkheid of onhebbelijkheid dezer schrijfster\r\nte meer, omdat zij zich bewust dan wel onbewust in zeker opzicht\r\nuit gemakzucht van zoodanige kunstgrepen bedient. Immers nu en\r\ndan, zooals o. a. ook in dezen roman, schijnt zij zich ontslagen te\r\nachten van behoorlijke karakterontwikkeling harer helden en heldinnen,\r\ndoor aan een of ander geheimzinnig toeval de rol van een\r\ndeus ex machina op te dragen. De jonge dame, die de vergulde\r\nketenen van een haar opgedrongen huwelijk aanvankelijk met weerzin\r\ntorscht, komt er ten laatste toe, zooals ik boven mededeelde,\r\nden last niet meer te gevoelen. Hoe dit mogelijk is geworden,\r\nblijft eigenlijk onverklaard, tenzij men de vergiftigingsgeschiedenis\r\nmet de gevolgen daarvan als eene oplossing wil aanvaarden. Ook\r\nbij het begin van haar huwelijksleven speelt een andere toevalligheid\r\n\r\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 567\r\neen gewichtige rol, weshalve men ten haren opzichte veilig kan beweren,\r\ndat niet zij het lot, maar het lot haar beheerscht, iets dat\r\nvoor een heldin zeker geen aanbeveling mag heeten. Verklaarbaar\r\nen misschien voor een deel verschoonbaar zijn zulke kunstgrepen bij\r\nauteurs, wien het talent van karakterteekening ontbreekt, maar Miss\r\nBraddon, die meermalen blijken gaf, dat deze gave haar niet vreemd\r\nis, moest zoodanig verwijt weten te ontgaan. Behoudens deze fout\r\nis er veel in dezen roman dat aanbeveling verdient, al neemt hij\r\nook geen bijzondere hooge vlucht: hij predikt zonder omwegen een\r\nzuivere zedeleer, iets dat stellig van alle hedendaagsche romans niet\r\nmag gezegd worden. Er zijn daarin alleraardigste, schilderachtige\r\ntafereeltjes, die met groote levendigheid en aantrekkelijkheid geteekend\r\nwerden; ik reken daartoe vooral het begin, dat misschien een\r\nbeetje breed is opgezet, maar toch niets langdradigs heeft. Het\r\nboek boeit van het begin tot het einde, en van een zeker aantal\r\nder ten tooneele gevoerde personen zal de lezer met belangstelling\r\nde lotgevallen nagaan. Wat karakterstudie betreft, zoo is juist vande\r\nminst aantrekkelijke figuren het meeste werk gemaakt.\r\nEen overzicht van het verhaal wensch ik niet te geven, maar\r\nslechts dit aan het gezegde toe te voegen, dat de bewerking geslaagd\r\nmag heeten. Trouwens de vertaler is bekend als iemand die zijne\r\nsporen verdiend heeft; de omvang van zijn werken op dit gebied\r\ndoet niet te kort aan de deugdelijkheid.\r\nMiss Lynn Linton, de schrijfster van den tweeden roman, is zeker\r\ngeen vreemdelinge in ons land. Haar eersteling "Joshua Davids,"\r\ndie wat de strekking betreft hoogen lof inoogstte en tevens bittere\r\nergernis wekte, heeft heel wat lezers in ons land gevonden. Of nu\r\nhare latere scheppingen de belangstelling in haar werken hebben\r\nverhoogd, durf ik betwijfelen. Toch is de roep, die aanvankelijk\r\nvan haar uitging, oorzaak, dat hare latere geschriften niet onopgemerkt\r\nvoorbijgegaan worden. In eene beoordeeling van haren geheelen\r\narbeid wensch ik natuurlijk niet te treden, maar Wel wil ik\r\nverklaren, dat hare latere romans den eersteling niet alleen niet overtroffen,\r\nmaar zelfs niet geëvenaard hebben. Terwijl Joshua Davids\r\niets ongemeen pikants had en van het begin tot het einde boeide,\r\nzijn de meeste latere geschriften niet vrij te pleiten van wijdloopigheid\r\nen breedsprakigheid. Terwijl de figuren in eerstgenoemden\r\nroman, wat men daarvan ook zeggen moge, wezens van vleesch en\r\n\r\n568 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\r\nbloed zijn, vindt men in sommige harer overige scheppingen heel\r\nwat onnatuur en onwaarschijnlijkheid. Naast datgene wat hier aangestipt\r\nwerd, staat iets anders: Mrs. Lynn Linton heeft een onverwinbaren\r\nafkeer van de kerk en de geestelijkheid. Die afkeer treedt\r\noveral te voorschijn, en zij kan bijna nooit nalaten in hare romans\r\nde een of andere leelijke rol aan een predikant toe te kennen. Soms\r\nlaat zij een welgedanen predikant-wereldling optreden, die zijn ambt\r\nmisbruikt, om een lui, lekker leventje te leiden, dan weer teekent\r\nzij een heerschzuchtigen geestelijke, die alleen op eigen belang en\r\neigen eer bedacht over allen en alles de baas wil spelen. Er zijn\r\nzeker onder de officieele geestelijken in Engeland tal van zoodanige\r\ntypen, weshalve hare teekeningen nu en dan als portretten kunnen\r\ngelden, maar het is toch zeker partijdig en overdreven om eene\r\ngeheele klasse aansprakelijk te stellen voor de zonden en fouten van\r\nenkele leden. Die eenzijdigheid is trouwens ook schadelijk voor het\r\ndoel, dat de schrijfster beoogt: door de onmiskenbare overdrijving\r\nverliest ook datgene wat er waars in hare schildering is aan geloofwaardigheid.\r\nAan deze nachtmerrie nu, als ik het zoo noemen mag, dankt ook\r\nde roman, dien wij nu voor ons hebben, zijn ontstaan. De schrijfster\r\nlaat hier vrij spel aan haren bovengenoemden afkeer, en vertoont\r\nons in dit boek het jammerlijk schouwspel van een verwoest\r\nhuwelijksgeluk, waarvan de eenige oorzaak gelegen is, naar haar\r\ninzien ten minste, in de toomelooze eer- en heerschzucht van een Engelschen\r\ngeestelijke. Als de dingen meer van nabij beschouwd\r\nworden en de lezer niet alleen bij de oppervlakte blijft staan, zal\r\nhij ontwaren, dat nog andere factoren hebben medegewerkt, maar\r\nMrs. Lynn Linton wil het niet zoo hebben opgevat. Hare bedoeling\r\nis duidelijk: slechts eene kleine inconsequentie aan haren\r\nkant, misschien ook haar fijne karakterontleding, laat ruimte voor\r\nèene afwijkende opvatting. In twee lijvige boekdeelen, niet geheel\r\nvrij te pleiten van breedsprakigheid, wordt dit schouwspel voor\r\nonze oogen ontrold, en als de schrijfster beoogd heeft ons te doen\r\nzien, welk een jammerlijk misbruik van het geestelijk ambt wordt\r\ngemaakt, kan haar streven geslaagd worden geacht. Toch bejammer\r\nik het, dat zij daaraan hare uitnemende talenten besteedt. Naast\r\nde tallooze kwalen van het clericalisme vertoont de tegenwoordige\r\nmaatschappij ook het ziekteverschijnsel van volslagen onverschilligheid\r\n\r\nBIBLIOGEAPHISCH ALBUM. 569\r\nvoor den godsdienst, en ik weet niet of beide tegenvoeters niet even\r\nerg zijn in den nasleep dien zij met zich voeren. Zeker is tegenzin\r\nin de kerk en het kerkelijke niet hetzelfde als ongodsdienstigheid,\r\nmaar voor de groote menigte zijn beide toch nauw verwant.\r\nMisschien zal de dichteres van dezen roman mij toevoegen, dat\r\nzij geschiedenis schreef in een romantisch kleed en wel een stuk\r\ngeschiedenis van den dag. Al neem ik dit aan, hetgeen lang niet\r\nonwaarschijnlijk is, dan betreur ik toch, dat iemand van zoo groote\r\ngaven, door op deze wijze de dingen uit hun verband te rukken,\r\nvoedsel geeft aan verkeerde beschouwingen en gevolgtrekkingen bij\r\nde groote, onnadenkende menigte.\r\nBij den aanvang werden wij verplaatst in het gelukkig gezin van\r\neen Engelschen landeigenaar, die met zijne vrouw en negentienjarige\r\ndochter een tevreden en in menig opzicht nuttig leven leidt. Het\r\nhad heel wat voeten in de aard gehad, voor en aleer de schoone\r\nen rijke erfdochter haar lot kon verbinden aan den wel is waar\r\nphysiek en intellectueel knappen maar tevens armen luitenant. De\r\nschoonvader had het den laatsten nooit vergeven, dat hij had\r\nmoeten toegeven aan den wil zijner achttienjarige, en daarom door\r\nde huwelijksvoorwaarden en later ook door zijn eigen testament den\r\nman geldelijk geheel afhankelijk gemaakt van zijne jonge vrouw. Wat\r\nbekommerden zich deswege de jonggehuwden! Spijt den uitgedrukten\r\nwil des vaders maakte de dochter den uitverkorene haars harten\r\ntot heer en meester ook over haar vermogen, en wat ten kwade\r\ngedacht was, verloor in de gevolgen alles van zijne beteekenis. Toch\r\nook weef niet ten volle: immers in latere jaren werd de beschikking\r\ndes vaders een gevaarlijk wapen in de handen van een anderen\r\nvijand. Doch wij zijn nog zoover niet. Uiterlijk is bij onze kennismaking\r\nde oude harmonie nog ongestoord, doch innerlijk en onbewust\r\nniet alzoo. De heer en meester die van minnaar ernstig\r\nman en vader is geworden, voldoet niet meer in alle opzichten aan\r\nde behoeften en begeerten zijner oude geliefde, die in \'t huwelijk\r\nslechts eene lange minnekozerij wil zien. Het verdriet haar, dat\r\nde vroegere minnaar door zijne wetenschappelijke studiën en maatschappelijke\r\nwerkzaamheid zooveel tijd buiten haar om zoek brengt.\r\nZij gevoelt daardoor eene zekere leegte en verzwakking der aloude\r\nwarme genegenheid. Ware de romaneske dweperij van vorige dagen\r\nverwisseld met innige, degelijke liefde, zooals zulks bij den man het\r\n\r\n5 7 0 BIBLIOGKAPHI8CH ALBUM,\r\ngeval was, alles ware bij het oude gebleven, doch dat mocht helaas\r\nniet zoo wezen. Bij dien stand van zaken kwam er eene geduchte\r\nbeweging in de streek waar zij woonden door het optreden van een\r\nritualistischen geestelijke, die met kracht zijne theoriën wilde invoeren.\r\nDe landeigenaar die altoos een vrijdenker was geweest, trad meer\r\ndan iemand beslist tegen dat streven op, maar de vrouw, die in het\r\ngodsdienstige niet geheel gelijkgezind met haren echtvriend was, al had\r\nzulks nooit botsing gegeven, vond in de nieuwe beweging voldoening\r\nvoor hare romaneske dweperij en aanvulling der gewaande leegte-\r\nDe klove, die zoodoende tusschen man en vrouw ontstond, werd al\r\nwijder en wijder, vooral door de inblazingen van den heerschzuchtigen\r\ngeestelijke, totdat er eindelijk een feitelijke scheiding ontstond\r\ntusschen man en vrouw. In eene nadere uiteenzetting wensch ik niet\r\nte treden, maar bij deze ruwe omtrekken mij te bepalen.\r\nDe karakterteekening is lang niet onverdienstelijk, maar in levendigheid\r\nvan voorstelling en boeiende schildering staat dit boek verre\r\nten achteren bij sommige andere romans dezer schrijfster. Ook bejammer\r\nik twee dingen : eerstens dat de eigenlijke held, de vrijdenker,\r\nniet ietwat krachtiger en flinker is gemaakt; tweedons dat de geestelijke\r\nniet slechts een heerschzuehtige, dweepzieke zoon der kerk is,\r\nzooals wij aanvankelijk zouden vermoeden, maar ook een man met\r\nallerlei lage en leelijke hartstochten. De kracht van het betoog,\r\ndat de schrijfster blijkbaar wilde voeren, zou oneindig veel grooter\r\nzijn geweest, als de ritualistische drijver een door en door zedelijk\r\nman en zijn tegenpartij in ijver, geestesontwikkeling, krachtsbetoon\r\nen waakzaamheid tegen hem opgewassen geweest ware.\r\nBehoudens het gezegde durf ik dezen roman zeer zeker ter kennismaking\r\naanbevelen, ook wat de zedelijke strekking betreft. Er\r\nis daarin niets dat zekeren kring van lezers behoeft uit te sluiten.\r\nMet meesterlijke hand worden de drogredenen aangewezen, die sommige\r\nmenschen bezigen, om hun geweten te stillen, en door en door\r\nmenschkundig is de wijze van voorstelling der hedendaagsche Parizeen\r\ndie in hun gewaanden godsdienst zich voortdurend aan zedelijke\r\nmoorden schuldig maken. De jammerlijke scheiding tusschen godsdienst\r\nen zedelijkheid wordt naar verdienste aan de kaak gesteld,\r\nen tevens op onwederlegbare gronden duidelijk gemaakt, dat het\r\nclericalisme in onze dagen voor een goed deel leeft bij de genade\r\nvan de zwakheid der tegenpartij, die uit laffe mensehenvrees en\r\n\r\nBIBLIOGBAPHISCH ALBUM. 571\r\noogendienst, zij het ook met half verkropte woede, steenen helpt\r\naandragen voor het afgodsaltaar dat de clericalen opbouwen. Dat\r\nzeker soort van godsdienst nauw verwant is met sensualisme, werd\r\nmeer en door meerderen beweerd dan aan velen lief is. Deze roman\r\nbrengt dit vraagstuk bij vernieuwing onder de oogen van haar, voor\r\nwie het goed is daarover ernstig na te denken; want onzinnige\r\npredikantenvergoding wordt bij vrouwen van allerlei richting gevonden.\r\nHet wa3 — dit zij ten slotte gezegd — een voorrecht voor Mrs.\r\nLynn Linton, dat een vertolker als C. Baarslag deze uitgave bezorgde.\r\nIk kom nu tot nommer drie van het klaverblad, ook het\r\nwerk eëner Engelsche dame, zij het dan ook niet van eene zoodanige,\r\ndie gewoon is in Engeland verblijf te houden en hare aandacht\r\nte vestigen op Engelsche toestanden. Onder haren nom de\r\nplume is zij voor niemand van het romanlezend publiek eene vreemdelinge:\r\nde vruchtbaarheid harer pen, het pikante harer scheppingen,\r\nde veelzijdigheid van haar talent, is oorzaak, dat zij allerwege\r\naandacht getrokken en in menig opzicht ook hooge waardeering gevonden\r\nheeft. Het naturalisme van Zola heeft haar veelszins kras\r\nrealisme in de schaduw gesteld: anders zou zij misschien ook uit\r\nhel oogpunt harer richting op letterkundig gebied nog meer zijn\r\nbeschouwd en beoordeeld geworden.\r\nOok Ouïda heeft haar stokpaardje, geen wonder voorzeker bij eene\r\nschrijfster die niet in de eerste plaats romandichteres is, maar vermoedelijk\r\nden romanvorm kiest, om hare denkbeelden te verspreiden. Men\r\nheeft wel eens beweerd, dat Ouïda zekere voorliefde toont, om haar\r\neigen geslacht door het slijk te sleuren en de zwakheden eu zonden\r\nder mannen tegelijkertijd te verschoonen en te vergoelijken. Dit\r\nzou volgens die zegsmannen of zegsvrouwen dus haar stokpaardje\r\nwezen. Intusschen is dit beweren ten eenenmale ongerijmd: valt\r\nhet niet tè loochenen, dat in hare boeken diepgezonken exemplaren\r\nvan het vrouwelijk geslacht voorkomen, halve duivelinnen in menschengedaante,\r\nzoogenaamde fatsoenlijke vrouwen die intrigeeren en\r\ncoquetteeren als grisettes, even onmiskenbaar is het, dat zij ook edele\r\ntypen uit den kring harer zusteren ten tooneele voert, opofferende\r\nmoeders, toonbeelden van zelfverloochenende liefde, trouwe en reine\r\ndraagsters van de edelste deugden, die der vrouwen kroon en sieraad\r\nzijn. Daartegenover vindt men ook onder hare mannelijke schep\r\n\r\n572 BIBLIOGKAPHISCH ALBUM.\r\npingen licht- en schaduwbeelden; zij spaart niemand, maar zoekt\r\nwel dikwijls te verklaren en door verklaring te verschoonen.\r\nNeen niet in de verguizing der vrouw en in de vergoding van\r\nden man zoeke men het geliefkoosde thema dezer romandichteres,\r\nmaar in haar onbarmhartig geeselen van den leugengeest der wereld.\r\nOnvermoeid trekt zij te velde tegen het farizeïsme, dat zich volgens\r\nhaar in onze dagen op elk levensgebied vertoont, tegen de voosheid\r\nder gangbare zedeleer, tegen de innerlijke onwaarheid van ons maatschappelijk\r\nleven en bestaan, tegen het schijnvertoon der liefde-karikatuur,\r\ndie voor zelfverloochening wil doorgaan, terwijl haar wezen\r\nde meest verfijnde zelfzucht is. Voor de waarheid is zij de trouwe\r\nkampioene, der onwaarheid in eiken vorm en op elk gebied heeft\r\nzij den oorlog verklaard, en nu is het haar stokpaardje geworden,\r\noveral onwaarheid te zien en de waarheid telkens belaagd of te kort\r\ngedaan te achten. Er is daarin wel eenige overdrijving, soms zelfs\'\r\nietwat Donquichotterie. Zeker de waarheid kan niet te hoog en te\r\nrein gehouden worden, maar in het maatschappelijk verkeer is ook\r\nde slangenvoorzichtigheid geboden, die zwijgen tot goud maakt, en\r\no nooit kan het een eisch der waarheid wezen, dat men om harentwille\r\nketterjacht houdt.\r\nIn alle romans van Ouïda zijn sporen te vinden der aanwezigheid\r\nvan datgene wat ik als haar geliefkoosd thema, als haar stokpaardje\r\naanduidde. Een tweetal echter is geheel en al aan de ontwikkeling\r\nvan dit onderwerp gewijd, de vroeger ook ten onzent vertaalde\r\n"Vriendschap" en het boek, dat thans ter bespreking voor ons ligt\r\n"Motten."\r\nVan die twee geef ik zonder eenige aarzeling aan het laatstgenoemde\r\nboek de voorkeur, als veel levendiger en boeiender dan het\r\neerste, maar ook uit het oogpunt der karakterteekening. Toeh is\r\neenzijdigheid, om niet te zeggen overdrijving, hier niet te loochenen.\r\nIk zal de laatste wezen om te ontkennen, dat vele der jammerlijke\r\nfiguren, in "Motten" ons geteekend, uit het leven gegrepen zijn,\r\nmaar wel vind ik het onnatuurlijk en onwaarschijnlijk, dat in die\r\nkringen, waarin Ouïda ons thans weer verplaatst, zoo bijna zonder\r\nuitzondering de onwaarheid en het schijnvertoon, de onzedelijkheid\r\nen de onnatuur heerschen. Meer mengeling van kleuren zou ik\r\nwenschen, meer verscheidenheid ook bij gedeeltelijke overeenstemming.\r\nGelijk elk individu een samenstel van goed en kwaad is, zoo kan\r\n\r\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 573\r\ndit ook gezegd worden van eiken kring of vereeniging van menschen.\r\nVerkeerd is het de oogen daarvoor te sluiten of oorzaak te zijn,\r\ndat anderen dit doen. En zou dat hier niet geschieden? Ik meen\r\nja. De vrouwelijke heldin van dezen roman zou niet zoo weinig\r\nbegrepen, laat mij liever zeggen zoo doorgaande miskend wezen in\r\nde verschillende kringen, waarin zij zich achtereenvolgens beweegt,\r\nals de schrijfster niet alleen hare beelden maar ook hare groepeering\r\nwat meer naar het leven geschetst had. Hare kleuren zijn te schel,\r\nen ik vrees, dat zij zoodoende haar doel voorbijstreeft. Maar overigens\r\nheb ik niets dan onverholen lof voor dezen roman, die mijns\r\ninziens lezing en herlezing overwaardig is, gelijk wel hare meeste\r\ngeschriften dat ongetwijfeld zijn. Niet slechts de gewone romanlezer\r\nvindt hier bevrediging van wege de levendige en boeiende teekening,\r\nde belangwekkende handeling, de rijke verscheidenheid van tafereelen,\r\nmaar ook en misschien allermeest zij, die bij hunne lectuur niet\r\nenkel ontspanning zoeken, maar tevens voedsel voor verstand en\r\nhart. In hoe rijke mate en in welken aantrekkelijken vorm weet\r\nOuïda dat te geven! Tal van menschkundige opmerkingen, ernstige\r\nzedelessen; wenken van levenswijsheid en wat niet al zijn in dezen\r\nals in zoo menigen roman van Ouïda dooreengevlochten.\r\nDat toch niemand met een armzalig beroep op de mogelijke\r\noverdrijving het oor gesloten houde voor de ernstige waarheid, die\r\nOuïda ons hier voorhoudt, dat de weield in het algemeen en een\r\niegelijk onzer in het bijzonder ons maar al te zeer schuldig maken\r\naan den dienst der onwaarheid in verschillende vormen!\r\nIndien ook maar enkelen aan de hand van dit geschrift zulks\r\nleeren zien, is dit boek een goede daad te achten.\r\nDe verdienstelijke vertolker der beide andere besproken romans\r\nzorgde ook voor deze hollandsche bewerking, en waarlijk het vertalen\r\nvan Ouïda is geen gemakkelijk werk."\r\n\r\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))\r\n\r\nStandardizingsvdfeb14 [test - vorige wel even laten staan]\r\n\r\n\r\nJudgment/evaluation :\r\n-\tPositive \r\no\tPlausibility ?OK\r\no\tMorals ?OK\r\n\r\n\r\nReference to good reputation or success already acquired \r\n-\tYes\r\n\r\n\r\nAttitude of the critic toward the author:\r\n-\tGalant\r\n\r\nAbout translation:\r\n-\tConsidered good']
|