*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Jacob Nicolaas van Hall
Reference
Place
Date 1885
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['Also mentioned in Jacqueline Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siecle. Amsterdam 1993. But with other reference: De Gids 49 (1885) II, p. 190-194 -> to be checked. (Indeed this last reference is the right one. No article on this work on page 577 - jws 0507)\n\nOordeel: Te lang, maar de zielkundige analyse is goed.\n\n[p.190]\n“Zijn ideaal, door JOHANNA VAN WOUDE, 2 dln. Amsterdam,\nP. N. van Kampen & Zoon, 1885.\nIn der Beschrankung\' zeigt sich erst der Meister.\n\n“Indien J o h a n n a v a n W o n d e daaraan gedacht had, zou zij\nhare novelle die nu twee deelen vult, tot één deel hebben ingekrompen.\nWeniger ware mehr. In dat ééne deel zou zij alle ruimte\nhebben gevonden voor de zielkundige analyse, welke het belangrijke\nvan dit boek uitmaakt. Wat er aan uiterlijke handeling in voorkomt\nis van weinig beteekenis. De huiselijke omgeving van het\njonge meisje,-dat hier een stuk uit haar levensgeschiedenis verhaalt,\nde partijtjes waaraan zij deelneemt, haar reisje langs den Rijn —\ndat alles is, op enkele uitzonderingen na, zonder kleur of geur,\nwanhopig gewoon. Maar de strijd in het gemoed van het jongste\nder //mooie van Ehedentjes" is met talent ontleed en met fijn gevoel\nbeschreven.\nJohanna van Rheden heeft, reeds als kind, een warme genegenheid\nopgevat voor den knappen, vroolijken Ferdinand Helwart; en\nnu zij hem, in beider groote vacantie, op een bal bij gelegenheid\nvan een landbouwfeest in het provinciestadje, dat de gepensioneerde\nmajoor van Rheden bewoont, terugziet, en met den adelborst, wien\nde uniform zoo goed staat, walsend en wandelend en babbelend\nden avond doorbrengt, blijkt het dat de tijd, waarin zij elkaar niet\nzagen, aan de wederzijdsche gevoelens geen afbreuk heeft gedaan.\nz/Mijn meisje* noemt Ferdinand de zestienjarige Jo reeds, als hij\nmet haar onder vier oogen is, en droomend en dwepend bouwen\nzij reeds de luchtkasteelen, die zij te zamen eens denken te betrekken,\nen lachend stellen zij reeds het plan vast van het luchtreisje,\ndat zij hun huwelijksreisje noemen.\nLETTEBKUNDIGE KRONIEK. 191\nMaar hunne wegen scheiden. De familie van Ulieden trekt naar\nBotterdam, en Ferdinand laat jaren lang niets meer van zich hooren.\nUit de courant verneemt men dat hij naar Indië is vertrokken.\nVergeten deed Jo hem niet, al liet hij zich zoo weinig aan haar\ngelegen liggen; nog dikwijls stond haar dat fiere f\'rissche gelaat voor\nden geest; maar toch het was met een ander gevoel dan vroeger\ndat zij aan hem dacht. Er was in haar hart iets liefelijks en heiligs\ngestorven en zij voelde daar een ledig. ^Het was* — zoo\nzegt zij — yhet geliefde voorwerp niet, wat ik miste, maar de liefde\nzelf. Ik had behoefte mij te geven met geheel mijn hart, mij zelf\nte doen opgaan in een ander wezen, mijn leven te wijden aan een\nanders geluk". Trouwen, met wien dan ook — had zij somtijds\ngedacht. Maar als haar werkelijk de gelegenheid geboden werd,\neens door een fattig, mooi eenig zoontje met veel geld, later door\neen saaien geleerde, dan huiverde zij toch bij de gedachte te trouwen\nzonder liefde.\nDaar komt een nieuw aanzoek. De pretendent is Herman van\nBergwijk, leeraar in de natuurlijke historie aan een Gymnasium,\ndien Johanna op het ijs op den Bergsohen plas, nabij Rotterdam,\nhet eerst had ontmoet. Van Bergwijk was niet mooi, hij had stoppelig,\nkort gesneden haar en onregelmatige trekken ; maar zijn gestalte,\neen echte Germanengestalte, imponeerde; en als hij tot\nhaar sprak op dien zachten deftigen toon, welke hem eigen was,\ndan lag er iets in dat gelaat, dat haar aantrok en haar nog lang\nwas bijgebleven. Hij was vriendelijk, beleefd voor haar geweest •,\nzij had een zekeren trots gevoeld wanneer zij aan zijn hand op het\nijs hare vriendinnen voorbij reed; maar zij had zijne beleefdheden\nniet als liefde beschouwd. En zou zij dien man nu lief kunnen\nhebben, lief genoeg om een goede vrouw voor hem te zijn? Zou zij\ndoor hem het geluk vinden dat zij zocht? Zoo peinsde zij en de\nslotsom van hare overwegingen, deelt Johanna ons in dezen vorm mede :\n,/Och, wat deed het er toe\'. Hij had mij lief. Mijn hart klopte\nhem tegen. Ik verlangde mijn hoofd te leggen aan zijn sterke\nborst en mij daar veilig te gevoelen mijn leven lang; aan hem al\nde geloften te vervullen, afgelegd in stille avonduren, als ik dacht\ndat niemand mij zou begeeren. Ja hij mocht komen. Ik zou ja\nzeggen.n\nNu volgt het engagement. De brave, nobele van Bergwijk\nheeft haar zeker innig lief, maar hij uit zijn liefde op zijn manier,\n\n192 LETTEBKUNDIGE KRONIEK.\nen al hebben wij ook nog zoo dikwijls gehoord dat in het huwelijk\nvaak de meest tegenstrijdige karakters het \'t best samen kunnen\nvinden, toch vragen wij niet zonder bezorgdheid of dat jonge,\nijdele, levenslustige ding wel de rechte vrouw is voor den ernstigen\ngeleerde.\n,/Soms* — zoo verhaalt Johanna — „kwam de leeraar in hem\nboven en kon hij met gestrenge volharding vragen doen, tot in\nhet oueindige, als wilde hij het diepste schuilhoekje van mijn hart\ndoorgronden*,\nEn een andermaal lezen wij:\n//;/Hebt gij mij lief?" vroeg hij zacht, zijn gelukkig gelaat naar\nmij wendend.\nHet was als kon hij niet dulden dat ik over het verleden peinsde.\nIk zag hem aan en legde zwijgend mijne hand in de zijne.\n„Hoe lief wel ? Wat gevoelt ge voor mij ? Geef eens een definitie\nvan uwe liefde ?"\n;/Dat kan ik waarlijk niet\'\', zei ik na eenig nadenken. „Ik geloof\ndat ik mijn genegenheid voor u het best kan uitdrukken door de\nwoorden: vriendschap, achting en vertrouwen."\n„Ik weet niet of ik het veel of weinig noemen moet, Johanna,"\nantwoordde hij peinzend.\nHij had een manier om mijn naam voluit te zeggen, zooals niemand\nanders deed."\nArme Jo! Zij die een steun noodig heeft, dien zij bij hare goedhartigen\nmaar bekrompen vader, bij hare dom goedige zuster niet\nvinden kon; zij die niet anders wenscht dan te beminnen en bemind\nte worden, en haar zwak hoofdje te leggen tegen een sterke\nmannenborst — zij moet een definitie gaan geven van hare liefde!\nDezelfde geleerde aanbidder gelast zijn meisje om, eer zij de opera\nFaust van Gounod gaat zien, den Jf\'ausi van Goethe te lezen!\nBraaf is hij, van Bergwijk, en hij meent het goed met Johanna;\nmaar hij lijdt aan een kwaal, die hem, of zij het zich zelve bekent\nof niet, afbreuk moet doen in het hart van de natuurlijke, levenslustige\nJo, — de man is pedant. En een pedante minnaar is\neen onuitstaanbare minnaar.\nIs het Jo kwalijk te nemen dat, tegenover het beeld van dien\n«rnstigen geleerde, in haar hart het beeld rijst vanden vroolijken, opgewonden\nvriend harer jeugd, van den adelborst Eerdinand Helwart ?\nOnverwacht staat Helwart voor hare oogen. Hij is met verlof\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 193\nuit Indië teruggekeerd. Van Johanna\'s engagement weet hij niets;\nen hij komt, niet anders denkende dan dat hij haar terug zal vinden,\nop hem wachtende en bereid hare hand in de zijne te leggen.\nHij zal haar geen definitie vragen van hare liefde, maar haar\nliefhebben, hartstochtelijk liefhebben.\'\nEn nu begint de strijd. Johanna gevoelt dat Eerdinand haar nog\nniet onverschillig is. Eerlijk belijdt zij wat zij haar zwakheid noemt\naan den man, wien zij trouw heeft beloofd en wiens steun zij voelt\nnoodig te hebben in dit leven. Hij — zoo vertrouwt zij — zal\nhaar helpen om de neiging voor Eerdinand te bestrijden en uit te\nroeien. En zij voert den strijd —• maar alléén, zonder zijn hulp.\nHerman vindt het, in zijn wijsheid, noodig, haar dien strijd op\nallerlei wijze zoo zwaar mogelijk te maken. Hij tracht Johanna en\nHelwart zooveel mogelijk te zamen te brengen; hij dringt er op aan dat\nzij hartstochtelijke duetten zingen ; wanneer hij voor een examenstudie\nzyn meisje vier weken te Rotterdam alleen moet laten, waar zij dagelijks\nHelwart kan ontmoeten, dan laat hij hare brieven onbeantwoord.\nDe man van de definitie noemt dit waarschijnlijk een verstandige\nbeproeving — er zijn er echter die het een even onverstandig als\nroekeloos plagen vinden.\nEn toch — Johanna overwint. Maar zij overwint, eerst wanneer\nhaar de oogen zijn opengegaan over het karakter van Helwart,\nwanneer zij hem als een van die jonge mannen heeft\nleeren kennen, — zoo ongeveer beschrijft zij het — welke er\neer in stellen geen aandoeningen te kennen, verachtend wat laag\nis en toch met leegte in het hart; twijfelend aan alles wat goed\nen heilig is, en toch in hun boezem een stil vergeten plekje bewarend\nvoor hunne moeder of voor de herinnering aan haar die\nzij eens met al de reinheid van hun jongelingshart beminden. Zij\noverwint, wanneer Eerdinand zich aan haar vertoond heeft als den\ncynicus, voor wien zelfs de huwelijksband geen waarde meer heeft.\nMaar wat zou er gebeurd zijn, wanneer hij de frissche, opene,\ndwepende jongen van vroeger was gebleven ?\nJohanna overwint; maar op het oogenblik harer overwinning,\nals zij, vol ongeduld, Herman wacht, orn hem te kunnen zeggen,\nhoe zij gestreden heeft en haar best heeft gedaan om meer en meer\nte gelijken op die denkbeeldige vrouw die hij haar eens als z ij n\ni d e a a l heeft afgeschilderd, op dat oogenblik meent de hoogwijae,\nnauwgezette man, uit een half afgeluisterd gesprek, Johanna van\n\n194 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nontrouw te moeten verdenken. Hij ontvlucht haar, zonder iets van\nzich te laten hooren. Maanden lang brengt de arme gefolterde ziel\nin diepe verslagenheid door. Eindelijk vindt zij hem weer. Twee\nwoorden zijn genoeg om hem te overtuigen dat zijn Johanna hem\nnog altijd waardig is. En wanneer zij dan weer voor het eerst te\nzamen wandelen in dat bekoorlijke plekje aan de Eger, waar zij\nelkander weervonden, dan hooren wij Herman vragen:\n//Mijn reismakkertje, wilt gij nog eenmaal naast mij voortreizen ?\nIk zal de wind voor u breken, de takken voor u wegbuigen, u\ndragen over hoogten en diepten."\nUitnemende voornemens van een krachtig man tegenover een\nzwakke vrouw. Jammer, dat Herman van Bergwijk nu eerst begrijpt,\ndat dit zijn taak is. Had hij het eerder begrepen, hij zou dat teere\nvrouwenhart heel wat folteringen hebben bespaard.\nHet is waar, wij zouden dan ook deze novelle van Johanna .van\nWoude hebben moeten missen, en dat zou — al zijn er vrij wat\naanmerkingen te maken — voor het merkwaardig kijkje in een\njongmeisjeshart, dat ons hier gegund wordt, jammer geweest zijn.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
comments on work Zijn ideaal
In this reception

No persons found

Via received works
Zijn ideaal Sophia Margaretha Cornelia Junius