Notes |
['[737]\n"Na een eersten bundel gaven zij in 1876 Nieuwe Novellen, waarvan de meeste door de oudste zuster zijn geschreven. Wat ons in deze novellen treft, is de liefdevolle belangstelling in het leven, de onbevangenheid waarmede de schrijfsters dat leven waarnemen, zoowel de oppervlakte als hetgeen daaronder ligt, het zuivere warme gevoel waarvan hare aandoeningen blijk geven, haar scherpte van blik. Bovenal treft ons de verhaalkunst: vlug loopen deze vertellingen voort in een taal die niet vrij is van gallicismen doch die overigens de verdiensten van zuiverheid en eenvoud heeft; zij boeien ons, hetzij zij onder den deftigen middenstand of onder de mindergegoeden spelen; het is naïeve kunst, verwant met de volkspoëzie, doch die hier en daar in haar sobere kracht van voorstelling een bewust streven naar schoonheid toont. Doorgaans houden de vertelsters haar eigen persoon op den achtergrond; van tijd tot tijd echter richten zij zich tot hun publiek; niet rechtstreeks, maar - zooals het ook wel in de poppenkast of den poesjenellen-kelder gebeurt - over een der personages heen; zoo b.v.: ‘Juffrouw Schönhausen, gij moet u niet ontschuldigen: uw neef is uwe afwezigheid niet gewaar geworden’; of: ‘Ach! Juffrouw Schönhausen, gij zijt weer zoo ver ten achteren en uwe vermaningen komen wel laat.’\n\n\n[p. 738]\nToen deze bundel uitkwam, was Rosalie niet meer onder de levenden: zij was in Mei 1875 gestorven; Virginie, die voor de uitgaaf zorg had gedragen, moest nu alleen haar weg voortzetten.[...]"']
|