*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Johan Hermann Christian Heyse
Reference
Place
Date 1876
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.175]\n“Mevr. Hardy (Janet Gordon), Jacqueline, Eene geschiedenis\nuit, den, hervormingstijd in Nederland. Amsterdam,,\nH. de Eoogh, 1 deel, met platen. 1873.\n\nMargo\'s Levensboek. Uit het Hoogduitsch. Amsterdam,\nH. de Hoogh 8f 0°.\n[…]\n\nDe Bloem des huizes. Een verhaal naar hei Engelsch,\nvan E. Prentiss, schrijfster van "Berg-opwaarts\'\'\', door\nAlmine. Amsterdam, W. H. Kirberger. 1874.\n\nHeinrich Heine schreef in het jaar 1832 uit Parijs: "Nachdem\ndie alte Orgie ein so schleohtes Ende genommen und auf den\nsüssesten Siinderausch die bitterste Noth gefolgt war, liaben die\nedien Herren ihre schlüpfrigen Eomane mit Erbauungsbüchern vertauscht,\nund sie sind sehr devot geworden, und keusch und sie\nwollen dem Volk ein gutes Beispiel geben."\nDeze opmerking, door Heine in zijnen tijd en zijne omgeving gemaakt,\ndoet ons vermoeden, dat er eenige verwantschap bestaat tusschen\nstichtelijke en romantische literatuur; want anders is zulk eene\nplotselinge wijziging in de keuze van het geestesvoedsel haast ondenkbaar.\nVelen in onze dagen zullen zoowel de uiting van Heine als de\nopmerking die ik daaraan vastknoopte, voor een boosaardig verzinsel\nhouden; maar terwijl de geschiedenis hem in het gelijk stelt, leveren\nwaarneming en ervaring stoffe te over, om mijn goed recht te\nbepleiten.\nIk zal maar niet te veel nadruk leggen op het feit, dat in sommige\nsalons eene zeer vriendschappelijke verstandhouding is aan\nte wijzen tusschen devote boekjes en romans van niet zeer edel\ngehalte, hel geen ter loops gezegd een vernieuwd bewijs is voor de\n\n176 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nhuwelijksverbintenis tusschen materialisme en piëtisme, waarvan elders\ngewaagd werd. Liever wijs ik op andere verschijnselen, die niet zoo\nkwetsend schijnen voor het gevoel van sommigen. Of zou de waarheid,\ndat stichtelijke boeken en romans tot de meest gezochte lectuur\nvan den dag behooren, niet pleiten voor de door mij bedoelde\nverwantschap? En als men de waarde dezer getuigenis soms niet\nvan genoegzame kracht rekent, laat men dan ten minste de oogen\nniet sluiten voor het onloochenbare feit, dat vele vrome schrijvers\nen schrijfsters van onze dagen gemeend hebben te moeten offeren\naan de goden dezer eeuw; dat zij de letterkunde dientengevolge\nverrijkten met een nieuw genre: de stichtelijke romantiek. Let\nwel: ik spreek met opzet niet van romantische, stichtelijke lectuur,\nmaar van stichtelijke romans, omdat het romantisch karakter op\nden voorgrond staat, hetzij dan willens of onwillens. Wil men het\nontstaan dier stichtelijke romans op rekening stellen van het halfslachtig\nkarakter der thans levenden, waarop de vrome auteurs\ndienden te letten, mij goed; wil men het in verband brengen met\nhet bewustzijn van de bedoelde schrijvers, dat hun genre in onvermengden\nvorm ietwat droog en taai is, ik zal het niet tegenspreken,\nmits men in elk geval in het oog houde, dat zoodanige samensmelting\nonmogelijk is zonder eenige verwantschap.\nIk zal niet verder daarop ingaan; allerminst wensch ik in bijzonderheden\nte treden omtrent den aard dier verwantschap. Men\nmocht van zekere zijde daarachter allicht verkeerde bedoelingen\nzoeken, of wat hier meer beteekent, men mocht meenen, dat ik\nover dit genre "la mort sans phrase" wilde uitspreken.\nVerre van mij die gedachte! Daargelaten, dat wij, naar de roeping\nder critiek, ons op het standpunt der auteurs moeten plaatsen\nom van daaruit hunne geschriften te beoordeelen, treedt de schrijfster\nvan "De Familie Schönberg-Cotta" mij en anderen, die tot zoodanig\ndoemvonnis eenige neiging zouden gevoelen, waarschuwend voor den\ngeest. Immers ook hare geschriften behooren tot het genoemde\ngemengde genre, en niemand zal daaraan kunstwaarde ontzeggen, al\nloopen de gevoelens ook uiteen bij de bepaling van de mate,\nwaarin dit geschieden moet. Inderdaad ook bij de kennismaking\nmet de stichtelijke romans blijkt, dat alleen het vervelende genre\nper se is te veroordeelen; dat ook in dit gedeelte van den hof\nder letterkunde bloemen en onkruid beide gevonden worden. Wie\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 177\nzich bij \'t gemis van bloemen op zijne goede bedoelingen beroept,\nbehoort onverbiddelijk terecht gewezen te worden; maar wij moeten\nons het genot van der bloemen geur en kleur niet laten bederven,\nwanneer soms de aanleg niet geheel en al met onze inzichten strookt.\nOm de beeldspraak te verlaten, wij behooren voor de auteurs der\nstichtelijke romans geene nieuwe wétten te maken: een breekebeen\nzij hier als elders een breekebeen, maar ook een kunstenaar een\nkunstenaar en niets minder dan dat.\nHij die de titels, welke aan \'t hoofd dezer regelen genoemd zijn,\neenigszins nauwkeurig heeft nagegaan, zal zich over mijnen aanhef\nniet verbazen. Hij begrijpt, wat aan anderen hierbij zij medegedeeld,\ndat het genoemde vijftal tot het bedoelde genre behoort,\nen derhalve, hoe uiteenloopend ook, in dit opzicht een aanknoopingspunt\naanbiedt.\nMet uitzondering van het geschrift, dat in de laatste plaats genoemd\nwerd, kan men van deze boeken niet getuigen, dat zij een\naanwinst voor de letterkunde zijn. Daargelaten, dat de schrijvers\nof schrijfsters geenszins ontbloot zijn van talent, waarover straks\nnader, doet reeds eene vluchtige kennismaking ons gevoelen hoe\nnadeelig het hinken op twee gedachten voor hen is geweest. Vermoedelijk\nuit vreeze van niet gelezen te worden, misten zij den\nmoed, om een werk te leveren, dat zuiver stichtelijk was. Zij\nhebben daardoor niets anders uitgewerkt dan zoowel de kunst als\nhun eigenlijk hoofddoel te schaden.\nJacqueline o. a. van de hand cener vrouw, onder hare geestverwanten\ngevierd, is niets anders dan eene dwaze liefdesgeschiedenis\nmet een vroom sausje overgoten.\nEenige vreeslijke verhalen van roomsehe ketterjacht, met een historisch\ntintje gekleurd, vormen den hoofdinhoud; de liefdeshistorie\ndiende blijkbaar, om de spijze te kruiden, maar is gaandeweg vermoedelijk\nde schrijfster te machtig geworden en zoo al te veel op\nden voorgrond getreden. Bij Raymond zoowel als bij Jacqueline,\nde hoofdfiguren, zit de vroomheid er dun op en bestaat goeddeels\nin klanken. Beiden missen karakter, terwijl naast hen eene zeer\nraadselachtige gestalte is geplaatst, de baron d\'Avennes, een wonderbaar\nmengelmoes van goed en kwaad.\nDe geheele wijze van behandeling verraadt in geen enkel opzicht\neenig meesterschap.\n\n178 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nMisschien heefr Mevr. Hardy talent voor het schrijven van tractaatjes\nof stichtelijke lectuur, maar voor den roman of de novelle\nmist zij blijkbaar eiken aanleg. Als de liefhebbers van dit genre\nten onzent genoegen nemen met het overbrengen van zulke magere\nkost uil den vreemde, zijn hunne magen niet verwend. Doch daarin\nzal ik mij niet verdiepen; op haar eigen terrein wil ik de schrijfster\nvan Jacqueline in hare waarde laten, mits zij niet afdwale op een\ngebied als dat van den roman of de novelle, waar zij eene vreemdelinge\ntoont te wezen en de kunst ontheiligt.\nMargo\'s levensboek staat vrij wat hooger. Toch is het jamvner,\ndat ook deze schrijfster voor hare mededeelingen niet een anderen\nvorm heeft gekozen, te meer omdat haar dagboek zulke groote gapingen\nheeft. De auteur vertoont zich in het karakter eener nicht\nvan Calvijn, en wil door inzage te geven van haar dagboek ons\nbekend maken met den grooten hervormer in zijn kerkelijk en\nhuiselijk leven en voorts met de belangrijke beweging der hervorming\nin Zwitserland en ter loops ook in andere landen. Ik moet\nhaar de getuigenis geven, dat zij in menig opzicht geslaagd is,\nmaar betreur het juist om haar doel, dat zij gemeend heeft te\nmoeten offeren aan den tijdgeest, en o. a. allerlei verhaaltjes tusschen\nhare mededeelingen invlecht, die tot de hoofdzaak in geene\nbetrekking staan en alzoo de eenheid verstoren. De schrijfster,\nzekere Mathilde van Buddenbroek, zooals de Heer Gerdes ons in\neen voorwoord mededeelt, is eene strenge Calviniste; alles wat\nCalvijn doet, wordt geprezen, ook zijne gestrengheid, die soms in\nwreedheid ontaardde, verklaarbaar wellicht in zijnen tijd, doch\ndaarom toch afkeuringswaardig. Mathilde van Buddenbroek schijnt\nniets daarvan te gevoelen. Het Calvinisme is haar godsdienst;\nCalvijn haar profeet. Aan hare geestverwanten ten onzent, geneigd\nJot restauratie van dat strenge Calvinisme, zouden wij willen vragen,\nof zij met de hand op het hart durven belijden, dat stelsel in leer\nen leven voor zich zelven begeerlijk te achten. Of neen! dat vragen\nwij niet, want we weten wel beter: het Calvinisme van dezen tijd\nis ten minste bij ons te lande in een gewaad van modernen snit\ngehuld. Daarom echter zouden wij willen eischen, dat de auteur\nvan Margo\'s levensboek en hare "geestverwanten, wanneer zij Calvijn\'s\nwoorden en daden als een spiegel voorhouden aan onzen\ntijd, daarop eenige critiek uitoefenden, en wel die critiek, welke\ndigital copyright 2006\nwww.historicfuture.nl\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 179\nzij blijkens hunne gedragingen zich zelven veroorloven. Zoolang dat\nniet geschiedt, doen dezulken ons denken aan de woorden van\niemand ook bij hen in hooge eere: "zij binden zware en ondragelijke\nlasten en leggen ze de mensohen op de schouders, mHar willen\nze met hun vinger niet verroeren". Den vertolker ten slotte alle\neer voor het werk dat hij leverde.\n[…]\n\n[p.182]\n“Eenige jaren geleden had ik het genoegen in ditzelfde tijdschrift\neen ander boekje aan te kondigen van de schrijfster, wier arbeid\nte bespreken mij thans nog rest. "Berg opwaarts," zoo was de\ntitel van het geschrift van E. Prentiss, dat toen door mij behandeld\nwerd en wel in gunstigen zin, weshalve ik zeide, het mij met\ngenoegen te herinneren. Prentiss\' geschriften toch hebben eene\ngeijkte kleur in het godsdienstige, en het is in mijn oog een voorrecht\nin de gelegenheid te wezen, iels goeds te zeggen van hen,\nwier richting de onze niet is. De godsdienst-geschillen verdeelen\nen verbitteren zoo vaak, dat er eene zekere bekoring ligt\nin \'t gevoel van eenheid over de geloofsverdeeldheid heen, ook\nal is die eenheid slechts overeenstemming van smaak en waardeering\nop kunstgebied. Heb ik "Berg opwaarts" indertijd begroet\nals een goed boek behoudens enkele feilen, omtrent "de Bloem\ndes huizes" kan mijn oordeel niet minder zijn, maar integendeel\nnog gunstiger. Terwijl daar de vorm, die van een dagboek namelijk,\ndoor mij misprezen werd als van schadelijken invloed op de losheid\nen frischheid en op den geleidelijken gang, hebben wij hier een\naaneengeschakeld verhaal dat geregeld voortgaat en zich prettig laat\nlezen. Terwijl daar bepaaldelijk in een der hoofdfiguren iets van\ndien ziekelijken godsdienst viel aan te wijzen wat stuitend was\nvoor hen, die de gezonde ontwikkeling van het christelijk leven\nliefhebben, zijn hier in dat opzicht alleen sporadisch enkele vlekjes,\ndie echter niets wegnemen van den doorgaand gezonden toon. Nu\nen dan is er iets formeels in de aangeprezen vroomheid; de opvatting\nvan het gebed is nief diep en niet hoog genoeg; een klein\nweinigje kunstmatige en onnatuurlijke overspanning valt soms niet\nte miskennen, maar de doorloopende grondgedachte is, dat men\nziet, zooals de schrijfster het zelve uitdrukt, hier met "geen godsdienstig\npleisterwerk" te doen te hebben. Ik hoop, dat dit boek door\nvelen, vooral door jonge dames, gelezen wordt. Het zal weldadig\nwerken op verstand en hart van allen, onverschillig welke hunne\ngodsdienstige overtuiging zij, daar wij hier als in een levend beeld\nden aard, de waarde, de vrucht der echte en waarachtige zelfverloochening\nte aanschouwen krijgen. De godsdienst des harten, die met\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 183\nelk soort van belijdenis kan gepaard gaan, maakt haar, die ze be.\noefenen, tot liefelijke bloemen van haren kring, en doet van menig\ngemoed, dat anders allicht tot ontevredenheid met het leven gestemd\nzou wezen, weldadige geuren uitgaan over hare omgeving. De\nschrijfster zal voor hare lezers en lezeressen, die haar trachten te\nverstaan, tot rijken zegen zijn. Zij, die van haar willen leeren in\ndezen onzen tijd, zoo vol van streven naar verheffing der vrouw, dat\nde opheffing der andere helft van ons geslacht\' alleerst moet gepaard\ngaan met emancipatie van kleingeestige zelfzucht, zullen velen ten\nzegen zijn. En daarom hebben èu de vertaalster èn de uitgever,\ndie voor goede uitvoering en een aantrekkelijk uiterlijk zorgden,\naanspraak op onzen hartelijken dank. Wanneer de stichtelijke romantiek\nsteeds op zulke exemplaren kon wijzen, zouden wij ons niet\ngeroepen achten kwaad van dit genre te spreken. Trouwens het\nzou dan, trots de aesthetisohe ketterjagers, zijn weg door het leven\nwel vinden.\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
Jacqueline; a story of the Reformation in Holland. Janet Gordon