*Mention in article in De Gids *Mention in article in De Gids ARTICLE Netherlands

Title *Mention in article in De Gids *Mention in article in De Gids
Is same as work *Mention in article in De Gids
Author Everardus Johannes Potgieter
Reference
Place Netherlands
Date 1859
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.820]\n""En de andere?" Zoo zij eens de benijdenswaardige ware, wier blanke en zachte hand de dichtkunst dier dagen den\ntooverstaf des romans heeft toevertrouwd? "Hoe?" houdt ge naauwelijks\nin; maar, schoon hare oogen geestdrift noch gloed verraden,\nschoon er bijwijle geen schalkte, maar spotzucht in tintelt,\nalledaagsch is zij niet!\n"Alledaagsch is zij niet," herhaalt ge, en het is ons als voegdet\ngij er bij: schrale aanbeveling voor de jeugdige erfgename des troons\nvan grooter gebied dan eenig koning- ofkeizerrijk! "Alledaagsch is\n"zij niet," hooren wij nog eens op den toon der verbazing, en stammen\nhet u toe, dat het luttel zegt voor haar, die de slanke\nvingeren durft uitstrekken naar den scliepter in Groot-Brittanje\nbij beurte gezwaaid door een viertal vernuften, der wereld\nlief dewijl ze haar het vooroordeel leerden overwinnen, tegen\nden smijdigsten vorm der poëzij gekoesterd, dewijl ze voor\noud en jong en voor arm en rijk in den roman eene onuitputtelijke\nbron van geneugt deden ontspringen! Alledaagsch is zij\nniet, wat wilt ge, zoo de waarheid baar geen hoogeren lof gunt?\nwanneer wij haar vergelijken met de beide eerste groote mededingers\nnaar den lauwer dier dichtsoort - met den snuggeren,\nwereldwijzen uitgever, die een halve eeuw boeken verkocht, eer\n\nGEOKGE CEABBE. 821\nhet hem inviel de zeden zijns volks te verbeteren door zijne\nPamela, die ons den zedemeester zelven zoo zonderling ..doet\nvoorkomen, maar des ondanks later de schepper van Clarisse\nHarlowe werd, en met den even levenslustigen als ridderlijken\nafstammeling uit het Huis der Habsburgs, die ten grave\ndaalde, eer hij volle vijftig jaren telde, doch lang genoeg had\ngeleefd, daar hij ons in Tom Jones een meesterstuk naliet,\ndat langer duren zal dan het paleis van het Escuriaal en Oostenrijks\nkeizerlijke adelaar, - de lofspraak is Gibbon\'s. O het lijdt\ngeen twijfel, dat, zoo zij de tijdgenoote van die beiden was geweest,\nBichardson en Tielding, die ge, hopen wij, hebt herkend, ieder\nvan deze harer op zijne wijze zou hebben gevierd; de eerste zou\nhaar tal van briefjens hebben geschreven, vol lof en vol lessen; de\nlaatste zou haar hoffelijk hebben bejegend, of hij haar minnaar\nware, dewijl zij de droeve dertig over was; maar.... de onverbiddelijke\nkritiek weet van geen plooijen: alledaagsch was zij niet.\nTrances Burney, want deze was dien dag de gast van Sir Joshua\nKeynolds, deze was de romancière die wij u hebben voor\nte stellen, - Frances Burney mag geene aanspraak maken in\néénen adem te worden genoemd met de beide groote meesters\nu vlugtig voor den geest herroepen, mag het even weinig doen\nmet de twee, vergun ons te zeggen, latere, want mindere zou\nonregtvaardig zijn, die gij in gedachte tegenover hen plaatst,\nïobias Smollet en Laurence Sterne. Twee lustrums nog, en\nhet zal eene eeuw geleden zijn, dat de aarde in haren moe»-\nderschoot het overblijfsel van den een als van den ander ontving,\ndat beide ruste vonden, de kloeke Schot, wiens schelmsche\nglimlach zoo vaak zijne moeder verrukte, en die toch zoo\nzwaarmoedig in den vreemde omdoolde en stierf; de schrale Ier,\ndie zijn gevoel ten speelbal gaf aan zijnen geest, en verre van\nvrouw en kind in de armen eener pleegzuster verscheidde, :—\ntwintig jaren zijn nog niet verstreken, sedert Trances Burney\nbegraven werd, wie der drie is vast vergeten, wie der drie leeft\nnog, niet alleen op de lippen der letterkundigen, neen, bok vooral\nin het hoofd, in het harte des volks? Als de dunne draad van Torick\'s\nwel wat aprilachtig leven gerekt ware geworden tot de vermaking\nvan Smelfungus in het licht verscheen, een traan van den\n.schrijver van T r i s t r am Shandy op de bladen vanHumphrey\nClinter gevallen, had de veete tusschen beide verzoend; het na*\ngeslacht waardeert, ondanks al zijne verscheidenheid, beider humor,\nmaar wie onzer, die in zijne jeugd\'Eveliné,<o£de geschiedenis teenét\n\n822 GEORGE CEABBE.\nEngelsche Juffer las, leest die nog over, of stemt, zoo hij het\ndoet, niet in met het vonnis, dat Erances Burney een der eerste\nnovèllisten was, die eene verlagende populariteit verwierven,\ndoor schimp en smaad uit te stooten over de zeden en gebruiken\nvan dien burgerlijken kring, waarin hunne vaders en hunne\nmoeders, als zij zeiven werden geboren en opgevoed?\nO tijdgenooten! wat zegt uw oordeel!\n“Evelina, of de geschiedenis hoe eene jonge jufvrouw derwe-\n"reld werd ingeleid," zoo heette het boek in het oorspronkelijke,\nwas uitgegeven zonder naam van auteur; Erances Burney\nwenschte, als zij niet slagen mogt, er door niemand voor te\nworden aangezien ; Eanny wilde, ook als zij lezers vond, geen\nblaauwkotts wezen. Vergeefsche voorzigtigheid, vruchteloos pogen\nhare bestemming te ontgaan. Evelina verscheen in het\nlicht en werd toegejuicht, toegejuicht boven mate; viel het van\nhaar te vergen dat zij zwijgen zou, dat zij het haren bloedverwanten,\ndat zij het haren vader vooral zou verhelen, dat zij\nden stouten stap had gewaagd een boek te schrijven, eeniboek,\ndat aller bewondering wegdroeg ? De goede, gelukkige Dr.*Burney\nwas in de wolken; hij won er bij de wereld een aanzien\ndoor, dat zijn leven lang les geven in de muzijk hem niet had verworven;\nzijne proeve eenerGeschiedenis van de Toonkunst\nmogt hem den doctorstitel hebben bezorgd, de vader der schrijfster\nvan Evelina te zijn, dat was eerst eene aanbeveling. Wie\ndie het niet prees ? Henry Crisp, zijn trouwe vriend, een\'uitstekend\ntreurspelgenie van dien tijd, kon het Eanny haast niet ten\ngoede houden, dat zij had nagelaten hem te raadplegen; Samuël\nJohnson, die bijwijle bij Doctor Burney thee dronk, en wien Erances\nvroeger naauwelijks een woord had durven toespreken, "tenzij\n"ze hem een negentiende of twintigste kopjen aanbood," hij\nverklaarde dat Richardson niet op zijn gemak zou zijn geweest,\nals hij de uitgave van dat boek had beleefd. En kleine Eanny\nzelve ? Wie durft er haar hard over vallen, zoo zij er zich een beetjen\nop liet voorstaan, zij die zoo lang voor de domste harer\nzusteren was aangezien; zij, die onder den staf harer stiefmoeder\nhad gezucht, die haar over het eeuwig schrijven zooveel\nverwijten deed, tot zij alle vroegere opstellen verscheurde?\nWel verre er van dat haar triomf zich binnen enge grenzen\nzou hebben beperkt, was het boek niet enkel in Londen, was\nhet weldra op het land evenzeer aan de orde van den dag,-\nMackenzie en Beckford, de romancier die haar voorafging en\n\nGEOBGE CBABBE. 823\nde romancier die haar volgde, zij werden meest en slechts door\nde letterkundigen gewaardeerd, Frances zag zich alom en door,allen\ngehuldigd; het was vier jaren geleden dat Evelina het licht zag\nen Evelina liep nog; de wereld verbeidde met ongeduld haar\ntweede werk! Sir Joshua Reynolds had beloofd haar met Burke in\nkennis te brengen; de gastheer had haar in vertrouwen medegedeeld,\ndat deze een gansenen nacht was opgebleven om haar roman uit te\nlezen. Die goede Edinund! - maar vooral, die gelukkige Fanny!\nMacknight heeft er zich\'in verlustigd, een tafereel dier ontmoeting\nte. schilderen; hem lachte de gedachte aan, Edmund\nBurke op te voeren, in den korten zonneschijn der zege van\nzijne partij, in de dagen van Lord Rockingham\'s bewind, hem\nte doen zien, zegevierend op staatkundig gebied, huidebrengend\nop dat der letteren. Wie lust heeft, sla het werk op, en zie\nwat wij overnemen; de verscheidenheid van doel der beide opstellen,\nzal het hem duidelijk doen worden, waarom wij slechts\nten deele navolgden, waarom wij veel wijzigden en meer nog\naanvulden. Welk een arbeid, zegt men, louter om het genoegen\nte hebben oordeel te vellen! Neen, om elk het zijne te laten\nen te geven, vrienden !\nSir Joshua, zegt Mackwight, Sir Joshua en zijne gasten\nkeerden, na eene wandeling over zijn buiten, in de huizinge\nweer - hij verklaarde aan Miss Burney, hoe zeer hij begon te vreezen,\ndat drokke bezigheden Burke zouden beletten te komen.\nDaar stond zij met Reynolds aan het venster der zaal, tot ontvangst\nder genoodigden bestemd, het heerlijk uitzigt te bewonderen,\ndat zich in de laagte aan hunne voeten verbreedde, en\nopen gingen de deuren achter hen: een groot gezelschap stoof\nonaangediend binnen, en naderde den gastheer met al de gemeenzaamheid\nvan vrienden, die van een gul onthaal gewis zich.\nvolkomen te huis gevo\'elden. Eene der binnentredenden, eene\nvrouw door Sir Joshua dadelijk even eerbiedig als hartelijk begroet,\nherkent gij; het is Mevrouw Burke. Even rustig als innemeiuL,\nmaakte Jane Mary dadelijk een gunstigen indruk op de\nschrijfster; Fanny las in die zachte oogen een gevoel, dat zij\nbenydde. Den jongen Richard Burke, hem had zij vroeger in\nde stad meermalen ontmoet; hij dweepte met Evelina; wie\nverwondert er zich over, dat hij onafscheidelijk van haar was,\nals hare schaduw? Er was nog een heer mede binnengekomen,\neèa klein dik manneke, dat blijkbaar moeite;deed, om zich: keu-4\nrig uit te drukken, en dat zich boog zao< goed -het.giAnr-.wildfr,\n\n824 GBOKGE CRABBE.\ntoen hij Miss Burney werd voorgesteld als Mr. Gibbon. De\nondeugende schrijfster, ze stelde hem in gedachte over tegen den\nlangen, schralen slungel, dien papa Johnson - hij stond daar\nin den hoek met haren vader te grommen, - haar straks als zijnen\nvriend had aanbevolen, den eerwaarden Mr. Crabbe. Hoe vernuftig\nzij was, den gansenen omvang der tegenstelling overzag\nzij zoo min, als zij al het onvergelijkbare van beide vermoedde.\nEen spotziek glimlachjen speelde echter maar een oogenblik om\nhare lippen, want onder nog eenige\' genoodigden, die zich met\nMiss Palmer bezig hielden, werd zij den man gewaar, die met\nMevrouw Burke was binnengekomen, die haar nog niet was\nvoorgesteld, hij moest het zijn! Zoo edel eene houding, zoo fier\neen voorkomen, die blik, allen die hem naderden door vriendelijkheid\nen bezieling verrukkend, wien anders konden zij toebehooren,\ndan den Onbekende, dien zij zoozeer verlangde zien, dan\nEdmund Burke?\nEr bleef geen twijfel aan over, toen hij Crabbe de hand drukte,\nof zij gemeenzame vrienden waren; toen hij dien bij Jane Marie\nbragt, hem beknorrende; maar daar ging de deur weer open, en de\nhofmeester des gastheers waarschuwde dezen, dat de disch gereed\nwas. Hoe de man, dien zij voor Burke hield, zich beijverde\nSir Joshua zijn arm aan te bieden, bij het afgaan van\nden trap die naar de eetzaal leidde, - wat zou zij er niet voor\nhebben gegeven, zoo zij, in plaats van de woorden, die Gibbon\nhoffelijk tot haar rigtte, had kunnen verstaan wat Burke in den\nhoorn des kunstenaars fluisterde ? Een oogenblik geduld en zij\nzou het weten.\nReynolds had zich aan het boveneinde van den disch neergezet.\n"Miss Burney!" vroeg hij, "wilt ge naast mij\n"plaats nemen? Dan zal Mr. Burke aan uw andere zijde\n"zitten."\n"Neen, neen!" viel de slanke, mooije, geleerde, scherpe Miss\nShipley, de dochter van den Bisschop van St. Asaph in, "dat\n"mag ik niet toestaan. Mr. Burke moet naast mij zitten, ik doe\n"geen afstand van hem. Kom dan toch, Mr. Burke! en zet u\n"rustig bij mij neer."\nBurke haastte zich, glimlagchende aan het bevel te gehoorzamen.\nHeuschelijk merkte Sir Joshua op:\n"Ik stelde het slechts voor, om met Mr. Burke mijn pais te\n"maken; onder het naar binnengaan heeft hij niets gedaan dan\n"mij beknorren, dat ik hem niet aan Miss Burney had voorge\n\nGEORGE CEABBE. 825\n"steld. Vergun mij," en de gastheer wendde zich tot Prances,\n"dat ik het dan nu doe. Mr. Burke - Miss Burney."\nCrabbe - we weten waarlijk niet waar hij geplaatst was -\nCrabbe vond dat beide, half oprijzende en zich buigende, een vrij\ngek figuur maakten.\n"Ik heb mij bij Sir Joshua er over beklaagd," zeï Burke,\n"dat hij mij zoo geheel aan mijn eigen scherpzinnigheid overgiet,\ndie mij echter hier niet bedroog."\nMiss Burney - wij wenschten dat Macknight gezegd had: Miss\nBurney bloosde, - hij getuigt slechts: Miss Burney was natuurlijk\ngestreeld, maar als altijd, ietwat schuw, en het groote woord\nmoet er uit, pimpelmeezig. Intusschen, hare gedenkschriften zijn\ndaar, ten bewijze, dat zij goed wist te luisteren.\n[…]\n\n[p.837]\n“Het gaat in de letteren als in het leven: wie wij groote\ngeniën heeten, dagen dikwijls te vroeg of te laat; de middelmatigheid,\nde ongelukkige middelmatigheid, schijnt ter regter\ntijd te worden geboren. Verbeeldt u, dat Miss Burney het licht\nhad gezien, tien, twintig, dertig jaren vroeger, dan onzen muzijkalen\ndoctor die dochter werkelijk geboren werd; dat zij eene\nvertelling had geschreven, eer voor Groot-Brittanjes vier meesters\nop romantisch en humoristisch gebied die wijle van vergetelheid\ninviel, welke den dood vergezelt; eer zelfs Goldsmith\nten grave was gedaald en het onovertroffen tafereel van eenvoud en\nliefde, ons in de eerste hoofdstukken van W a k e f i e 1 d\'s Vicari s\naangeboden, door zijn verscheiden in de schöduw gesteld, zoudt\ngij van de auteur van Evelina hebben gehoord?\n[…]\n\n[p.849]\nGe waart niet\ngelukkig geweest, tot in uwe gunstelingen toe; ge hadt Joseph\nEmin voortgeholpen, - wie ter wereld gedacht Joseph Emin meer?\nge hadt James Barry onsterfelijk willen zien, - de zonderling overleefde\nzijn roem; Miss Burney was hofdame geworden van koningin\nCharlotte, de gemalinne van George de ITIde, en schoon\nzij de dwaasheid duur had geboet, zij bleek er te meer de\nwaardige prototype door, der school van Theodore Hook, die\nniets lief had dan zich zelve en die allerliefste aristocratie!”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']

No works found

In this reception
mentions person Frances Burney
Via received works

No persons found