Notes |
['the literary subjects of Wolff en Deken are illustrated by a.o. Cornelia Wildschut:\n\n[264]\nEen belangwekkenden knoop te leggen, dat verstonden of zochten zij niet; maar waar zij in uitmuntten, het is in de schildering van zoodanige toestanden als zij rondom zich konden waarnemen 2) : daarvan vatten zij de pikante of karakteristieke trekken met veel fijnheid op, en gaven die met even groote levendigheid weer.\n[note]\n 2) Dat zij hare ‘origineelen in de samenleeving vonden, doch niemand in het byzonder schilderden,’ blijkt uit de voorrede van Willem Leevend; en dat de lotgevallen van Lotje Roulin uit het leven gegrepen zijn, mag men opmaken uit Cornelia Wildschut, I deel, bl. 208. Vergelijk daarbij Cd. Busken Huet, Oude Romans, I deel, bl. 127.\n\n[266]\nIn 1792 begonnen zij een derden roman, die van 1793 tot 1796 in zes deelen het licht zag, onder den titel: Cornelia Wildschut, \n[267]\nof de gevolgen der opvoeding. Hij was ‘in denzelfden smaak geschreven als de twee voorigen’ (Voorrede, bl. XIX); maar, het valt niet te ontkennen, hier is meer handeling. Zij zagen dat zelve in, en waren overtuigd, dat zij hier hare ‘schetsen en charakters’ tot ‘een wèl verbonden geheel’ gemaakt hadden. Zij hadden meer dan vroeger begrepen, dat een roman ‘eene versierde aaneenschakeling van gevallen’ moest zijn 1) , dat daarin dus ‘vinding’ evenmin mocht ontbreken als ‘charakterkunde.’ ‘(Z)ij wisten, dat alles waarin men geen of weinig belang stelt, ons niet of flaauwlyk aandoet, om die reden poogden (z)ij het ook belangrijk te maaken.’ Daartoe hadden zij wederom ‘eenheid met verscheidenheid, boert en scherts met ernst verbonden’ 2) .\n[notes]\n1) Cornelia Wildschut, deel II, bl. 67.\n2) Cornelia Wildschut, deel I, Voorrede, bl. VII, IV.']
|