Notes |
['[p.569]\n“Aquarellen door MARIE BODDAERT. \'s-Gravenhage, W. Cremer.\n1887.\n\nHet is ruim twee en een half jaar geleden, dat de lezers van dit\ntijdschrift verrast werden door het werk van een nieuwe dichteres,\ndie zich M a r i e B o d d a e r t teekende. Wat zij gaf waren\ngeen sentimenteele gedichtjes, geen bleeke schetsjes of miniatuurverhaaltjes\nvan huiselijk lief en leed, waarmede beginnende dichteressen\nplegen op te treden. Een breed gepenseeld landschap, op\nden Schönberg, een krachtig geschilderd natuurtafereel, Stormnacht,\neen flink opgezet en diep gevoeld tooneel uit den werkmansstand,\nIn de Smidse, deden de nieuwe dichteres kennen als eene die nauwkeurig\nopmerkte, die een oog had, zoowel voor het grootsche van\nde natuur, als voor de poëzie in het leven der menschen om haar\nheen, en die hetgeen zij waarnam dichterlijk wist weer.te geven.\nEr sprak uit deze stevig gebouwde rijmlooze jamben een rijpe\ngeest, men gevoelde dat er reeds veel arbeid, arbeid van den geest,\nzoowel als dichterlijke stijloefeningen, aan deze merkwaardige gedichten\nmoest zijn vooraf gegaan.\nDe drie gedichten, waarmede Marie Boddaert het eerst met haar\nnaam optrad, zijn kenschetsend voor haar talent, en zijn sedert door\nhaar soms geëvenaard, maar niet overtroffen. Op den Schönberg vond\nzijn pendant in In Praag; In de Smidse in Op de Avondmarkt.\nDaarbij voegden zich een paar kleinere schetsen Lentemorgen en\n\n570 LETTEKKUXDIGE KBON1EK.\nZm verjaardag, van welke vooral het laatste, als geestig van opvatting\nen keurig van teekening, de aandacht trok.\nSedert heeft Marie Boddaert, zoowel in de Gids als elders, ook\nin het berijmde gedicht hare proeven afgelegd. Ook hierin heeft\nzij voortreffelijks geleverd: het voortreffelijkst wel in dien Morgen,\naan H IJ, die later zijn pendant vond in het schoone Avond aan\nden Anutel {Gids van Januari 1887). Dat is (al kon een enkele\nuitdrukking, bijv. ude schoot van het watergewiegel", bedenking\nwekken) niet gedroomd, maar gezien. Gij ziet het mede, wanneer\nde dichteres in Morgen aan :t IJ schrijft :\n\'t Zilvergrijs van den plas vloeit ineen en versmelt\nMet de omsluierde verte, waar \'t wolkgrijs om zwelt;\nUit den schoot van het watergewiegel\nReit paleis aan paleis zich in zilveren dauw,\nBeurt zich kerkspits na spits, stijgt het mastenbosch, flauw\nWederkaatst op den scheemrenden spiegel.\nEn aan het slot:\nEn de zonne vermeit zich, kust luchtruim en vloed,\nMaar de keizerstad meest. Zij, in dubbelen gloed\nOp de deinende vlakte getooverd.\nDaagt, als schittrend visioen uit een eeuwe van kracht,\nAls een reuzenbouw op, door titanengeslacht\nAan de zilveren zoomen veroverd.\nNu en dan verleidt haar gemak van verzen schrijven de dichteres,\nnaar bekende wijzen te componeeren, gelijk in eenige van dé\nLenteminiaturen. (Tusschen twee haakjes: wat beduidt dat eigenlijk,\nLente-miniaturen?)\nDan hooren wij:\nDoor \'t blonde bosch, door \'t groene bosch,\n\'Vv\'aar de vogels zoo lustig zingen —,\neen liedje voor een kapelmeester om muziek op te maken, maar\nniet sprekend, niet natrillend in \'t gemoed,\nOf wel zij zingt een lied vol klanken, maar zonder beelden als\nMorgen aan zee, waarin zij wel met woorden als ^steigrend groen/\'\'\n\nLETTERKUNDIGE KBONIEK. 571\n,/tuimlend zilver" poogt te schilderen, maar zonder dat zij er in\nslaagt met die naast elkaar geplaatste kleuren een schilderij op het\ndoek te tooveren.\nWat wij Marie Boddaert het minst vergeven is gewrongenheid\nvan constructie, onduidelijkheid van taal en — gelijk in sommige\ngrootere gedichten als het zonderlinge Lasare\'s lieveling — ook\nvan voorstelling. Gewrongen is in het eenvoudige gedichtje In den\ntuin de derde regel van dit drietal:\nEi, bloemekens, verraadt mij niet,\nEn lisplend loover, staak aw duistren,\nGij, nachtegaal, mo zangen niet.\nOnduidelijk is in dat zelfde gedichtje de vraag in verband en\nhet daarop volgend antwoord:\nLaat \'t kerkje ginds zijn klokje benglen?\nNeen! — Lustig, lieflijk, vol en klaar\nRijst, jubelt reeds haar stem !\nWil dat zeggen, dat haar stem aan het benglen van een klok\ndoet denken? De vergelijking had vleiender kunnen zijn.\nMaar gansch onverstaanbaar is Marie Boddaert in het 3e en 4e\ncouplet van een sonnet getiteld: Stormvlaag. Een stormvlaag is\nlangs haar gegaan, waarvan zij nog de nagalm hoort, en dan luidt het:\nEn \'k denk aan \'t woord door smalersmond geuit,\nDat als een storm mijns harten bloesems blad\nVoor blad verstrooide en \'k in vertwijfling luid\nUitschreiend waande, dat mij nimmer ruste\nMeer dagen kon, toen ver reeds van mijn pad\nDe stormwind raasde en stilte zacht mij kuste.\nIn zulke verzen herkennen wij de dichteres van In de Smidse,\nMorgen aan \'t IJ, Op den ScMnberg niet. Wij missen er de bewijzen\nin van die strenge ^zelf-critiek", zonder welke geen ernstig\nkunstwerk tot stand komt.\nVolgens de methode van Dr. te Winkel behoorden wij al deze\ntekortkomingen onvermeld te laten, om slechts op het vele schoone\n\n572 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\nin den bundel de aandacht te vestigen. Zouden wij Marie Boddaert\ndaarmede inderdaad een dienst hebben bewezen ? Loopen wij gevaar,\nhaar door onze opmerkingen te ontmoedigen? Wij weigeren het te\ngelooven. Aan eene dichteres, die aan diep en zuiver gevoel zooveel\ngloed en bezieling paart, die de kracht en den rijkdom van\nde taal kent als zij, mogen wij hooge eischen stellen. Als Sigurd,\nde held van een harer gedichten, zit zij stevig genoeg in het zaal\nom, al is de rit ook moeilijk en gevaarlijk, al wondt ook haar soms\nhet scherp van den rotswand waar zij langs strijkt, zich harer roeping\nbewust, moedig voorwaarts te schrijden naar het verheven doel van\nhaar tocht."\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|