*mention in Gesch. der Nederlandsche Letterkunde WORK Netherlands
Title | *mention in Gesch. der Nederlandsche Letterkunde |
---|---|
Is same as work | *mention in Gesch. der Nederlandsche Letterkunde |
Part of work | |
Author | W.J.A. Jonckbloet |
Reference | |
Place | Netherlands |
Date | 1891 |
Quotation | |
Type | WORK |
VIAF | |
Notes | ['...and: 112, 151,152, 305, 258, 301,304, 307, 308, 30, 106, 114, 133, 149\n\n30: about poet Kops dedicating a work of his to Van Merken\n\n[114]\n"Tal van lofdichten verzelden de uitgave. Het brommendst van alle was dat van Lucretia Wilhelmina Van Merken, die den vertaler [Feitama], als ‘des Aemstels hoofdpoëet,’ toeriep:\n\n ‘De dichter onzer eeuw, dien wy op \'t hoogst waerdeeren,.... \n Die \'t kunstorakel strekt der vrye Nederlanden, \n Is de eerste lauwerkroon, met Pope en Vondel, waerd. \n Met recht wordt u die kroon door \'t kunstchoor toegeheiligd, \n Beroemde Feitama! nu ge ons uw\' Henrik wydt.’ "\n\n[133]\n"en het is zeer merkwaardig, dat zijne nicht Lucretia Van Merken het noodig vond dien druk te doen voorafgaan van een Spoore aan de Poëten, dat zy mynen neve Frans de Haes wegens de uitgaef zyner Stichtelyke Gedichten, ter eere zingen, waaruit ik alleen dit couplet aanhaal, waarin van zijne ‘Bybeldichtnimf’ gezegd wordt:\n[p. 134]\n ‘Zy is gedaelt van \'s Hemels boogen; \n Haer afkomst schittert uit haere oogen, \n En blykt aen haer\' verheven zwier; \n Zy huwt, door wonderbaer vermogen, \n Elks aandacht aen heur gouden Lier.’ "\n\n149: her husband Van Winter is mentioned here together with her.\n\n225: mentioned is how Betje Wolff read her poems as a child\n\n246: in a note a letter by Betje Wolff to van Merken is partly mentioned:\n"In een brief aan Van Merken, van 4 Jan. 1776 (Nederland, 1878, II D., bl. 423), schreef zij: ‘Dat mijn Poëtisch leven een strijd op aarde is, weet gij: dat ik met de Hofstediaansche kudde, zo nu en dan, in zoetigheid een klein verschilletje had, weet gij,’"\n\n106, 253, 254, 257 are all small mentions in notes\n\n258: a mention of Van Merken in a verse by Betje Wolff:\n "Dit zyn geen vaersen van de keurige Van Merken."\n\n301: a mention on Dirk Smits by Van Merken:\n "‘de tooverende lier’, zooals van Merken hem noemde"\n\n[304]\n"2o. kwam daar dan het nadrukkelijk voorschrift bij, om zuiverheid, netheid, sierlijkheid van taal en vorm te bestudeeren bij de meesters, de ‘Apollo\'s’, der loopende eeuw, Hoogvliet, Feitama, Van Merken."\n(wat er van een dichter geeist werd, tweede punt)\n\n[307]\n"[...] Zoo wijst hij [ Hyronimus van Alphen] te dier plaatse op voorbeelden van gezwollenheid bij Antonides, Vondel, Van Merken, Hoogvliet, Frans De Haes;\n[308] \n[...] en op bl. 107 van het pathetieke bij Voet en Van Merken."\n\n\nNJong (about Van Merken in general 150): \'Maar ondanks den roep, die van haar is uitgegaan, een zeer middelmatig dichtgenie\'\n\n151: "Waar zij haren natuurlijken aanleg geen geweld aandoet, waar zij zich bepaalt tot eenvoudige schildering van hetgeen rondom haar viel waar te nemen, of tot ontboezeming van waarachtige gemoedsaandoeningen, laten hare verzen zich met genoegen lezen. Maar als zij hooger vliegen wil, vervalt zij of in klinkklank of in ondichterlijke redeneering. Haar gedicht op Het nut der Tegenspoeden, dat tweemaal gedrukt werd (1762, 1768), staat niet hooger dan De Waare Geluksbedeeling (1792); en de rijm-brieven, waarin zij veel smaak had, worden niet zonder inspannning doorgelezen."\n\n151: "Er bestaan twee groote, verhalende gedichten van hare hand. Vooreerst David, in twaalf boeken, hetwelk twee uitgaven beleefde (1767, 1768). Zij heeft haar held ‘van zyns Vaders huis af, door eene menigte van rampen en wederwaardigheden, naar den ryks zetel van Juda geleid’. Zij had ‘door het schroomachtig volgen van willekeurige kunstwetten een gewyde historie geen geweld willen aandoen of verduisteren’, maar toch ‘karakters uitgewerkt’ en ‘de eenvoudige schoonheden der bevallige natuur getracht te schilderen’. Zoo zegt zij in haar voorbericht."\n\n(Over David): "Die den moed gehad heeft de twaalf boeken door te worstelen, zal zich kwalijk beloond vinden. Het geheele gedicht is niets dan eene breedsprakige paraphrase van het Bijbelverhaal: het staat tot een Epos ongeveer als Vondel\'s dramatische gedichten tot de echte Tragedie; met dit onderscheid echter, dat men hier niet als bij Vondel schoonheden van behandeling vindt" XCCX CCM\n\n152: "Het gunstig oordeel, vroeger door de meeste Critici over dezen David geveld, toont wel, hoe weinig de aesthetische Critiek hier ontwikkeld was.\nNog minder vleiend moet ons oordeel zijn over den Germanicus, in zestien boeken, die in 1779 volgde. Hier is, zoo mogelijk, nog minder eenheid dan in den David. "\n\n153 (Over toneelstukken): "Grooten naam had de Dichteres ook als dramatisch schrijver. Zij heeft inderdaad een aantal zoogenoemde treurspelen vervaardigd en doen vertoonen, die eerst afzonderlijk uitgegeven, later, met enkele van haar echtgenoot, in twee bundels Tooneelpoëzy verzameld zijn (1774, 1786). Den roem, dien zij op dit gebied verwierf, had zij blijkbaar meer te danken aan den vaderlandschen inhoud van vele dier stukken, dan aan hunne dramatische waarde. Geen enkel voldoet aan de eischen eener ware Tragedie. "\n\n'] |
No works found
In this reception
mentions person | Lucretia Wilhelmina van Merken |
Via received works
No persons found