*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Jacob Nicolaas van Hall
Reference
Place
Date 1895
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['[p.386]\n “Tine. Brieven van Mevrouw E. H. Douwes Dekker-Van Wijnbergen\naan Mejuffrouw Stephanie Etzerodt, later Mevrouw\nOmboni. Uitgegeven door Dr. J u l i u s Pee. \'s Gravenhage,\nMartinus Nijhoff. 1895.\n\nAan den ingang van het werk van Multatuli, vóór de eerste\nuitgaaf van den Max Havelaar staan de initialen van de moedige\nvrouw, die, als T i n e , den roem van haren genialen echtgenoot\nheeft gedeeld; vóór de vierde uitgaaf van het boek, twee jaar na\nharen dood verschenen, luidt de opdracht: Aan de diep vereerde\nnagedachtenis van Everdine Huberte baronesse Van Wijnbergen, der\ntrouwe gade, der heldhaftige liefdevolle moeder^ der edele vrouw ; en\nnu, terwijl met de uitgaaf der laatste deelen van Multatuli\'s Brieven\nzijn werk staat gesloten te worden, is het nogmaals Tine die\ndaar voor ons treedt met al den moed van hare liefhebbende ziel,\nin al den grootschen eenvoud van haar edel, opofferend leven.\nHet eerst vinden wij haar als Havelaar\'s vrouw in het zesde\nhoofdstuk van het beroemde boek beschreven als een vrouw die\n„niet schoon was", maar „in blik en spraak iets zeer lieftalligs\nbezat en door de gemakkelijke ongedwongenheid van haar manieren\nhet onmiskenbaar teeken gaf, dat zij in de wereld was geweest en\nin de hoogere klassen der maatschappij tehuis behoorde*. En de\nvriendin, die wij te danken hebben voor deze thans voor het eerst\nuitgegeven brieven, schrijft in den als inleiding voor den bundel\ngeplaatsten brief aan Mevrouw von Müffling onder dagteekening\nvan 5 October 1894 uit Padua: ,/Elle donnait des lecons dans\nquelques unes des meilleures families de Padoue, et je voudrais,\nMadame, que vous pussiez entendre en quels termes on parle\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 387\nencore d\'elle, Ie souvenir qu\'on lui garde, je dirai presque de vénération,\ntant elle a su gagner toutes les sympathies, mériter 1\'estime\net 1\'admiration de tous ceux qui 1\'ont connue!,.. Sa pauvre\nrobe était bien souvent plus que fripée, ses souliers éculés, mais\nil n\'y avait pas de grande dame plus dame qu\'elle; rien ne pouvait\naltérer ses allures de parfaite dignité et de parfaite distinction.//\nIn het zevende hoofdstuk van den Havelaar vinden wij haar het\neerst Tine genoemd, en sedert hebben wij haar als Tine eerst in\n•dat prachtboek, later in de Minnebrieven, en nu het laatst in de\nvele bundels Brieven van Multatuli leeren liefhebben. En nu zij\nin deze hare eigene brieven, gesteld in gebrekkig Fransch, maar\nwaarin zij voor haar liefste vriendin haar geheele ziel uitstort, ons\nnog nader is getreden; nu wij uit haar eigen mond vernemen,\nwat er in haar omgaat in de kritiekste oogenblikken van haar\nleven, hoe zij denkt over haren man, op welke wijs zij meent\nhem te moeten steunen en moed te doen houden in den harden\nlevensstrijd, hoe haar, ook waar zij zijne liefde met een ander\nmoet deelen, geen opoffering, geen abnegatie te groot is, totdat het\nlijden en de marteling van eiken dag haar eindelijk te machtig\nworden en zij, niet om zichzelfs wil, maar om aan hare kinderen en\naan Multatuli zelf de rust te geven die hij voor zijn werk noodig\nheeft, van hem vlucht ten einde in Italië voor zich en de kinderen\nden kost te gaan winnen — nu wordt die Tine voor ons,\nwat zij voor hare vrienden en oud-leerlingen in Italië is, een voorwerp\nvan diepe veneratie.\n„Met al zijn afdwalingen (écarts) — zoo schrijft zij van haren\nman in November 1863 uit Brussel — bemint hij mij zooals weinig\nvrouwen bemind worden. Dat komt, geloof ik, omdat ik het voorrecht\nheb hem te begrijpen; niet dat ik zoo\'n groot verstand heb\n{que mon esprit est si élevé), maar ik geloof dat ik hem begrijp\n•door de intelligentie van het hart, en toch verwijt ik mij zoo dikwijls\ndat ik niet hoog genoeg sta, dat ik mij niet tot zijn grootheid\nvan ziel weet te verheffen, dat mij zooveel ontbreekt om de\nwaardige vrouw van een dichter, van een genie te zijn. Want dit\nis niet altijd gemakkelijk"....\nNeen zeker was het dat niet. Reeds in den Max Havelaar onder\nde opdracht aan E. H. v. W. had Multatuli — was het waarschuwing\nof confessie ? — in de door hem beroemd geworden bladzijde\nvan Henri de Pene herinnerd aan het moeilijke der taak die\n\n388 LETTERKUNDIGE KBONIEK.\nrust op de vrouw van een dichter, van een dier ^petit-fils d\'Homère",\ndie, op hun manier blind als hun voorvader, onbekwaam\nzijn om voor zich uit te zien en telkens over een kiezelsteentje\nzouden struikelen, wanneer zij zonder steun door het leven moesten\ndwalen.\nUien zoo noodigen steun — het blijkt ook uit deze brieven —•\nhad Tine haren dichter op allerlei wijs trachten te geven. Door\nvoor hem hare eigene droeve gedachten, haar eigen leed te verzwijgen\nen hem in alles te sparen (13 Jan. \'64); door hem steeds\nweer moed in te spreken; door aan zijn genie te gelooven, hem\nals man van genie alles, alles te vergeven (8 Sept. \'64), en\nzich gelukkig te toonen, wanneer zij hem of hun die hem lief\nwaren wat geluk kon geven. “Donner Ie bonheur, c\'est recevoir\nsoi-même plus qu\'on donne" (13 Nov. \'63).\nHoe dankbaar erkent zij Dekker\'s liefde voor haar en de kinderen.\nffHij zou het ons zoo gaarne goed willen geven — schrijft\nzij, in het Hollandsch ditmaal — en niet te kunnen ! Zijne liefde\nvoor mij en de kinderen is touchant; en wreed is \'t van de wereld\ndat te ontkennen.... Ik zoude zoo gaarne wenschen, dat gij ons\nintieme leven kendet, en dan zoudt gij zelve geïndigneerd zijn,,\nhoe men de waarheid te kort doet/\'\nIn den loop van 1866 is de financieele nood hoog gestegen en\nziet zij zich genoodzaakt uit Brussel te vluchten. *) Maar toch\nblijft zij moed houden. ,;Tu ne sais pas ce que je souffre\'\' —\nschrijft zij uit Amsterdam den 4en April 1866. /;Mais j\'ai un capital\nen moi qui porte un intérêt lent quelquefois, mais toujours\nsur: Ie courage / " En in latere brieven: ffik wil werken.... ik\nwil overwinnen, ik wil al mijn best doen om uit die ellende te\ngeraken en daarbij mijn gemoed niet al te veel te verbitteren. Car\nsi je perds les doux sentiments alors je dois mourir.*\nTwee en een half jaar vertoeft zij met Eduard en Nonnie in\nItalië, werkende voor hare kinderen, in hare correspondentie vol van deplannen\nen vooruitzichten van Dekker, die steeds naar hare terugkomst\nschijnt te verlangen en haar die aandoenlijk hartelijke brieven\nschrijft, die wij uit het 8e deel der Brieven (Multatuli-Busken\nHuet II) kennen. Dan, in het begin van \'69, laat zij, ondanks de-\n!) Zie over dien tijd de „Brieven van Multatnli", 7debundel (Multatuli-Busken\nHuet I) p. 57 en vv., en over haar eerste vertrek naar Italië p. 81 en vv.\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 389\nwaarschuwingen van hare vrienden, zich overhalen om terug te\nkeeren, en haar eerste brief uit den Haag vertelt hoe gelukkige\nDekker is hen weer bij zich te hebben. „Dekker est si heureux\nde nous avoir que c\'est vraiment touchant de 1\'observer. Il fait\ntout son possible pour nous rendre heureux. Il ne veut pas qu&\nje bouge ; a force d\'égards et de soins il espère rétablir ma santé."\nZoo is het in den eersten tijd, maar dan komen weer materieele\nzorgen — en andere.\nTine heeft haar die later Multatuli\'s tweede vrouw is geworden\nindertijd met liefde ontvangen, zooals zij het een ieder deed aan\nwien "Dekker zich gehecht had. Reeds in een brief van 13 November\n\'63 spreekt zij van het jonge meisje uit den Haag dat\ndoor haar enthousiasme voor Dekker met hare familie in onmin\nwas geraakt, en deelt zij mee hoe zij er in geslaagd is de ouders\nte overtuigen dat de geestdrift van hunne dochter goed geplaatst\nwas. Later komt de naam van Mimi nog enkele malen in deze\nbrieven voor en steeds laat Tine zich gunstig over haar uit. Zij\nspreekt over haar intelligentie (29 Dec. \'64) en roemt Mimi\'s houding\ntegenover haar in deze woorden: „Je dois dire qu\'elle est\ntres gentille pour moi et tout va a merveille. Pas un mot, pas un\nsigne malveillant." In een brief van Januari \'66 schrijft zij aan\nhare vriendin, na vermeld te hebben dat Mimi een geruimen tijd\nbij haar te Brussel vertoefde: r/Je sais ce que tu vas me diref\nmais ma Loutjou, connaissez ce que vous jugez, et si tu savais\ntout, tu me donnerais raison.7\'\nOver de verhouding van Multatuli tot zijn latere tweede vrouw,,\nin verband met de vereering die hij voor Tine koesterde en herhaaldelijk\nuitsprak, heb ik in de letterkundige kroniek van Januari\n1893 geschreven. Wat ik daar zeide zou ik kunnen herhalen.\nMaar thans, onder den diepen indruk van Tine\'s brieven, dringt zich\neen diepe bewondering op den voorgrond voor de vrouw, bij wie —\nhoeveel waardeering ook anderer toewijding aan Multatuli verdiene\n— de opoffering het grootst was en de daar tegenover\nstaande winst het geringst. Mevrouw Omboni zegt van haar terugkeer\nnaar Holland in 1869 en van haar samenwonen met Dekker\nen Mimi: r/Ik heb het niet goedgekeurd, ik heb getracht baaier\nvan terug te houden, voorziende wat zoo gemakkelijk te voorzien\nwas. Maar zij legde in die daad, plus sublime que raisonné,.\nheel die behoefte aan ten offer geven et de s\'éléver au dessus de\n\n390 LETTERKUNDIGE KRONIEK.\ntoutes les petitesses du coeur humain, qui avait été Ie pivot de\ntoute sa vie. Zij hoopte door hare tegenwoordigheid Dekker en\nzijne gezellin te rehabiliteeren en aan de kwade tongen en de\nvijanden van haren man het zwijgen op te leggen. Cette erreur,\nsi erreur il y a, a été cruellement escomptée, en hare brieven uit\ndien tijd dragen er de sporen van voor wie tusschen de regels\nweet te lezen al wat zij niet zegt. .. . wat zij mij gezegd heeft\ntoen zij in den zomer van 4870 bij mij terug is gekeerd, o zoo\nverouderd, zoo lijdend, zoo gedesillusioneerd ""\nHet moeten dagen van groote beproeving voor haar geweest\nrijn, van Eebruari 1869 tot Mei 1870. En indien de geschiedenis\nvan het ontstaan der Mülioenen-studiën — en van de praktische\nvoorstudiën daartoe — geschreven kon worden, van hoeveel bittere\ntranen zou zij niet spreken! Maar van Tine\'s lippen kwam,\nalthans buiten de woning waar liet drama werd afgespeeld, geen\nwoord van klacht of verwijt. „Si je perds les doux sentiments alors\nje dois mourir", had zij in Juni \'66 geschreven, maar de zachte\ngevoelens, die den grondtoon van haar wezen uitmaakten, blijken\nnog niet verloren. In deze brieven aan hare liefste en intiemste\nvriendin laat zij ons enkel tusschen de regels lezen, wat zij geleden\nmoet hebben. Uitdrukkingen als: /; Je me suis trop pressée\nde partir... Entre nous je n\'aurais pas du quitter Milan. Povere\nm e ! . . . . " kunnen nog op enkel geldelijke zorgen slaan. In\neen anderen brief leest men: ,/Non je ne puis écrire. Il me faudrait\nparier." Maar altijd blijft zij vol teedere genegenheid voor\'\nharen man: ^Dekker souffre trop; pauvre homme, il nous aime\ntant!"\nEn dan rijpt het plan om voor de tweede maal naar Italië te\nvertrekken, maar stil, buiten weten van Dekker. En dat niet om\neen onaangenamen toestand te ontloopen, maar in de eerste plaats\nom haren man het leven lichter te maken. Zij wil zich in Italië\neen positie scheppen: /Aje veux réussir cette fois ei pour de bon.\nMa santé est bonne. Ce pauvre Dekker a tant de contrariétés. Je\npuis Ie soulager, et je ne Ie ferais pas? Mais je dois Ie faire avec\ntin petit détour; après il m\'en remerciera/\'\nHet duurt nog eenige maanden eer zij haar plan kan ten uitvoer\nbrengen. Den lOen Maart 1870 schrijft zij : ffJ\'ai manqué\n«non coup d\'état pour Ie bien de tous, mais cela ne fait rien."\nMaar in denzelfden brief waarschuwt zij hare vriendin, zich in\n\nLETTERKUNDIGE KRONIEK. 391\nhare correspondentie in acht te nemen, daar zij niet zeker is dat\nde voor haar bestemde brieven niet worden onderschept! Eerst\nin Mei 1870 gelukt het Tine naar Italië te vertrekken en daar\ndoor de hulp van hare Italiaansche vrienden met les geven wat\ngeld te verdienen, terwijl haar zoon eerst te Padua, later te Venetië\neen betrekking vindt. In Juli \'73 installeert ook zij zich\nmet haar dochter te Venetië, waar zij, na herhaald ingewandslijden,\nden 13en September 1874 sterft.\n„Later zal Dekker mij er voor bedanken\'\', had zij aan mevrouw\nOmboni geschreven. Of hij haar daarvoor ooit dankbaar geweest\nis, of hij ooit beseft heeft dat haar vlucht naar Italië geschiedde\nin het belang van allen en in de eerste plaats in het belang van\nhem dien zij lief bleef hebben, ondanks alles, — misschien zullen\nlatere brieven van Multatuli het ons openbaren, misschien ook\nzullen wij het nooit te weten komen. Maar wie door Tine\'s brieven\neen dieperen blik mochten slaan in dit gemoed, zullen hunne\nbewondering hebben voelen klimmen voor haar die, hoe ook gegriefd\ndoor de bitterste teleurstellingen, hoe ook naar ziel en\nlichaam gefolterd, gebleven is tot het einde toe /7de trouwe gade,\nde heldhaftige liefdevolle moeder, de edele vrouw/\' en die, al\nhebben de omstandigheden haar ook gescheiden van den man, aan\nwien zij zich eens voor het leven verbond, voor ons en voor wie\nna ons komen niet van hem te scheiden is.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
Tine : brieven van Mevrouw E. H. Douwes Dekker-Van Wijnbergen aan Mejuffrouw Stephanie Etzerodt, later Mevrouw Omboni Tine Douwes Dekker - van Wijnbergen