Notes |
['[p.170]\n“Patricia Kemball, door Mrs. Lynn Linton, schrijfster\nvan Jozua Davids. Uit het Engelsch door Holda.\n\nBij het leveren, bij het lezen zelfs, van iedere recensie, moest\nmen eigenlijk beginnen met voorop te zetten, hoe een persoonlijk,\nsubjectief iets, uit den aard der zaak, toch elke kritiek is. Niét\nalleen die van hen die alles wat van de pers komt even mooi en\ngoed vinden, en eenvoudig boekverkoopers-réclames leveren; of van\nhen die op alles wat af te dingen hebben, en in wier oog niemand\ngenade vindt; maar ook van de gemoedelijkste, de trouwhartigste\nbeoordeelaars. Van hen die, volgens hun beste weten, trachten\nniet enkel uit eigen oogen te zien, maar zich in de plaats van een\nander te stellen, en hun persoonlijke opvattingen aan de algemeene\nondergeschikt te maken.\nHoe ook, in dat geval, de opinies in lijnrechte tegenspraak\nkunnen zijn, dat bewezen nog onlangs de recensies over Wanda,\nFrancisca Gallé\'s jongste pennevrucht. Terwijl men in geachte tijd\n\nBIBLI0GRAPHI8CH ALBUM. 171\nschriften meende niet genoeg daarover den staf te kunnen breken,\nzong Busken Huet er een lofzang op, vol Oosterschen gloed. En\nzeer zeker werd geen dier heeren door persoonlijke beweegredenen\ngeleid.\nTrouwens, met hoeveel zaken is er niet rekening te houden!\nVooreerst met de stemming waarin wij een boek lezen; maar zeer\nweinig boeken zijn daar geheel onafhankelijk van, en grijpen dermate\nden lezer aan, dat diens eigen gemoedsleven in dat van den\nauteur zich oplost. De meesten gaan daarmee op of neer. Sommigen\nvinden ons hart bijzonder week, onze verbeelding bijzonder\nlevendig gestemd; iets in het boek doet verborgen snaren in ons\ntrillen, wij raken aan het dwepen en droomen, lezen van alles\ntusschen de regels; en als wij later een ander of ons zelf, nogmaals\naan de schoonheden van het eigenmachtig gestoffeerd landschap\nwillen laven, dan blijkt, als de zon onzer fantasie is ondergegaan,\ndat wat ons zoo verrukte, niets was dan luchtspiegelingen en\nnevelbeelden.\nOf wel onze geest is gedrukt of ovormatig bezwaard, de denkbeeldige\npersonen en toestanden laten ons koud, zelfs de schoonste\nbladzijden verliezen haar betoovering. Daarbij ons oordeel richt\nzich onwillekeurig naar den indruk door \'s schrijvers levensopvatting\nop de onze gemaakt.\nHet boek ademt een geest die ons weldadig aandoet, en in dat\nzachte licht worden zelfs scherpe lijnen afgerond; of het pleegt heiligschennis\ntegen wat ons het dierbaarst is, en over alles valt een\nvalsch licht, waarin ook reine, schoone tinten haar aantrekkingskracht\nverliezen.\nEn zoo zijn het vaak de geurigste vruchten waaraan de wespen\nknagen, en is bijna iedere recensie onwillekeurig een zelfopenbaring.\nAls ik dus van Patricia Kemball ga zeggen dat ik het met gretigheid\nopvatte, gedeeltelijk met groote instemming las, en eindelijk\nmet bittere onvoldaanheid neerlegde, en dat oordeel nader ga motiveeren,\ndan zeg ik misschien uit gewoonte "wij", maar dan meen ik: ik.\nMet gretigheid zal het wel door de meesten worden opgevat;\nwant het is afkomstig van de zoolang in anonymiteit gehulde, vaak\ntot meer dan vrouw verheven, schrijfster van Joshua Davids.\nAl liep ik, voor mij, geenszins hoog met dat boek; al liet het mij\n\n172 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nzonderling koud, omdat ik er noch, zooals zoovelen, een hooger\nleyensopenbaring, noch, gelijk anderen, een hoon den Christus\nder Evangeliën aangedaan, in vond, maar enkel een geenszins\n"waarachtige", integendeel klaarblijkelijk voor de gelegenheid vervaardigde,\ngeschiedenis van een fantasiechristus; al verwondert het\nmij geenszins dat die opwinding reeds geheel voorbij is; en al\nhoud ik het er voor dat dit boek geenerlei blij venden indruk\nop den loop der tijden zal achterlaten, omdat het op onware stellingen\nvoortredeneert; voor het oogenblik was het toch een gebeurtenis.\nVan de schrijfster van een boek dat, zooals H. C. Balsem \'\nzegt "in alle talen overgebracht, in alle tijdschriften besproken, op\nalle leestafels aangetroffen werd", verwacht men althans iets dat de\naandacht spant, en dit verdient. Wel had ik gehoord dat zij sedert\neen allerzonderlingst en onpraktisch boek over dienstboden leverde,\nvan "piano spelende keukenmeiden", of zoo iets; en wel las ik onlangs\nin een Engelsch tijdschrift dat "de auteur van Jöshua Davids\ndruk bezig was haar reputatie te bederven, door a la minute romans\nte schrijven", — ieder die een sedert in het Nieuws van den Dag\nverschenen novelle van haar hand gelezen heeft, zal het met dien\nman eens zijn; —• maar persoonlijk kende ik niets van haar als het\nboek, en was dus uiterst begeerig met Patricia kennis te maken en\nreeds van te voren gunstig voor haar gestemd.\nEn het eerste deel boeide mij ook zeer. Er is een aantrekkelijke\nfrischheid in de schildering van den ouden zeeman, het krachtige,\nfiere, mannelijk opgevoede meisje, hun eigenaardige huishouding,\nen de welmeenende pogingen van den ouden oom om wat hij misschien\njegens haar te kort schoot, nog te elfder ure goed te maken.\nOok het tooneel van de schipbreuk met de Zeemeermin is met degelijk\ntalent geschetst. Wij hebben ons aan het tweetal gehecht; met\nhuivering zien wij den slag aankomen die weldra valt, en Patricia\nkan niet bedroefder zijn, dan wij, als zij hem den volgenden morgen\nin zijn nat pak (waarom heeft Gordon hem niet beter verzorgd? dat\nnatte pak is een doorn in mijn oog) dood op zijn bed vinden liggen.\nOok als oom Hamley, overigens een vrij alledaagsche, afgezaagde\n\n1 Zie zijn stuk over Charles Kingsley in Mannen van Beteekenis, te\nHaarlem bij Kruseman & Tjeenk Willink, afl. 2, 1875.\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 173\nfiguur, door geen enkele kenmerkende eigenaardigheid van den gewonen\nparvenu-millionair onderscheiden — haar komt halen, en zij de huisgenoote\nwordt van de stijve, bekrompen zuster haars vaders en de\n"lieve Dora", mr. Hamley\'s aangenomen nichtje, volgen wij met belangstelling\nhaar bevindingen. De strijd van haar vrijen, onafhankelijken,\nwaarheidlievenden gee3t, tegen de bekrompen alledaagschheid\nharer wereldsche omgeving, boezemt ons belang in; en met\nhaar lijden wij onder de vernederende beuzelarijen door dit zonderling\ndrietal tot \'s levens hoogste doel verheven, en waarvan zij, Patricia,\nnog minder begrip heeft dan een blinde van de kleuren. Ook haar\nvereering voor de huichelachtige, en toch zoo fluweelige Dora,. die\nhaar vriendschap op de hoogste wijze misbruikt, is roerend, en tot\nomstreeks de helft van het tweede deel was er, naar mijn smaak, de\nmeesterhand in het boek; maar daar neemt mijn ergernis de overhand,\nen de eenige indruk dien het achterlaat is ten hoogste pijnlijk.\nMijn ergernis; want, al hebben dergelijke aanvallen niet meer uitwerking\ndan Thors slagen op den reus, het hindert mij onuitsprekelijk,\ndat ook dit romannetje al weer dienen moet om den Christenen\nen het Christendom onverdiende smaadheid aan te doen.\nDat iemand, na jaren van diepzinnig en wetenschappelijk onderzoek,\naan grondwaarheden van het Christendom meent te moeten\ntwijfelen, daar kan ik in treden, ar zijn even diep wijsgeerige denkers\ntot lijnrecht tegenstrijdige conclusies gekomen; dat er schijnvromen\nen schijnchristenen bestaan, zal wel niemand ontkennen; en dat er\nonder vrijgeesten en godloochenaars edele, onzelfzuchtige karakters\ngevonden worden, zij mede toegegeven, hoewel het laatste eenigszins\nschoorvoetend; maar het gaat niet aan, om altijd en altijd weer in\neen verdicht verhaal — want dat dit verhaal verdicht is, een belichaming\nvan theoriën, en niet een greep uit het leven, dat\nspreekt uit iederen regel — "christelijk" gelijkluidend te maken\nmet verwaande bekrompenheid, en altijd en altijd Ie beau róle aan\nzoogenaamde vrijgeesten toe te bedeelen.\nHet gaat niet aan, om altijd en altijd een predikant, hier zelfs\nook \'s mans vrouw, te maken tot het voertuig van kleingeestigen\nlaster, van schromelijk plichtverzuim. Hel gaat niet aan, om een\nverzuurde oude vrijster, die een twintig jaar jongeren geldbuidel\ntrouwt, die huiselijke godsdienstoefening houdt, om te zien of haar\n\n174 BIBLIOGBAFHISCH ALBUM.\nmeiden wel in huis, haar knechts ook dronken zijn, en die een\nedele, ware persoonlijkheid miskent en zedelijk vermoort, daarbij al\nde liefde waarover zij te beschikken heeft, uitgietend over een flikflooiende\nbedriegster, zich telkens en telkens te laten beroemen op\nhaar "christelijkheid". Ik vraag u, waar vindt zij teksten die zelfs\nals dekmantel kunnen dienen voor een zoo domme, onwaardige\nhouding P\nEn het gaat niet aan, om Patricia, wier betrekkelijk onbeteekenende\nfiguur dan toch den lichten achtergrond moet vormen, tegen\ndat samenweefsel van bedrog en misleiding, van geld- en eerzucht,\nvatf bigamie, moord en meineed, tot de onuitgesproken vertegenwoordigster\nte maken van vrijgeesterij. Er is niets in haar geheele\nhouding, dat niet het uitvloeisel zou kunnen wezen van rein, waarachtig\nchristendom.\n-* Ik noemde Patricia daar een onbeteekenende figuur, en dat wordt zij\nook, mijns inziens, van het oogenblik af dat zij in Dora\'s netten verward\nraakt. Op geen enkele persoon of gebeurtenis uit haar omgeving\noefent zij daarna invloed uit, noch ten goede, noch ten kwade;\nhaar houding tegenover de vrouw die haar vriendschap misbruikt,\nwordt Donquichotterie; geen enkele ongerechtigheid wordt door haar\nzielenadel voorkomen; zelfs de man die haar lief had, en op wiens\nhoogere natuur zij een oogenblik gewerkt heeft, geeft haar een adellijke\nnul tot opvolgster, en wenscht zich geluk dat hij aan zijn eerste\nliefde ontsnapt is, voor "die après tout, toch zeer ordinaire vrouw" —\nNB. omdat hij haar een hand ziet geven aan een "ongewasschen\nboer\'. En als zij eindelijk met haar zeeofficier naast het rijtuig van\nde Lowe\'s staande, "waarheid tegenover schijn" moet verkondigen,\ndan zijn wij door de koortsachtige belangstelling waarmee wij Dora\'s\nlotgevallen volgden, bijna heelemaal vergeten, dat er ergens in een\nhoekje bij de Eletchers, nog een Patricia bestond, aan een Gordon\nverloofd.\nEn daarin ligt mijns inziens mede een fout van het boek. Hoewel\nstreng zedelijk in de gewone beteekenis van het woord, is het\nbijna onzedelijk door de schijnbaar overmachtige heerschappij van\nhet kwade over het goede. Streng zedelijk volgens de gewone opvatting\n, want met onnavolgbare kieschheid is de twijfelachtige verhouding\ngeschetst tusschen den man in de kracht van het leven,\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 175\nmet zijn bejaarde gade, en het bevallige nichtje, dat hij sedert jaren\nvoor haar opvolgster bestemd heeft; en zoo wonderschoon de\nvervoerende kracht der waarachtige liefde, dat de hatelijke ploert\nons belang begint in te boezemen, en wij diep meelij met hem\ngevoelen als hij, na die "jarenlange onthouding," nog niets dan\neen schaduwbeeld in de armen sluit.\nMaar ons ingeschapen rechts- en zedelijkheidsgevoel wordt verkracht\ndoor den afloop der gebeurtenissen.\nHet is ons alsof, bij die drie deelen, nog een vierde gevoegd\nhad moeten worden, met tafereelen uit haar beider huwlijksleven.\nGeen banale tooneelontknooping had ter elfder uur de boosheid\nbehoeven te ontmaskeren, of den moordenaar aan de galg brengen.\nIk weet het, dat de schrijfster dikwijls gelijk heeft, als zij zegt:\n"Maar zoo gaat het in dit wonderlijk leven, wij worden meer gestraft\nvoor onze deugden, dan voor onze ondeugden; en die het\nbest in de wereld vooruitkomen, zijn gewoonlijk zij, die meer kwaad\ndoen dan de meesten, maar het ook met meer list en behendigheid\ndoen dan de meesten."\nZij had dus volle recht om aan James Garth een gerechtelijken\nmoord te laten plegen, en Dora en Lowe te laten trouwen en goeden\nsier maken met het geld van Hamley.\nMaar het is slechts een halve waarheid.\nZij had een tegenhanger moeten leveren in feiten, niet in woorden\nen bespiegelingen. Zij had ons Patricia moeten toonen, ook waar\neen gelukkig huwelijk geen panacee bleek tegen alle kwalen, liefde\nen zegen rondom zich verspreidend, met mannenmoed den schijn\nbekampend, en, ook waar miskenning misschien hun deel bleef, in\nwederzijdsche liefde en hoogachting, en bovenal in gemoedsvrede,\nvergoeding vindend.\nZij had van Dora niet alleen een "verwelkte schoonheid" moeten\nmaken, en van Lowe iemand bevreesd voor de "eeuwige verdoemenis"\n(een schrikbeeld waaraan de schrijfster zelve klaarblijkelijk\nniet gelooft); maar zij had ons moeten toonen, hoe een menschenpaar,\naldus saamgebracht, uit den aard der zaak elkaar het leven\nvergalt, door wederzijdsche geringachting en wantrouwen; zij had\nhen al meer en meer van elkaar moeten laten vervreemden, en\neindelijk gezworen vijanden laten worden, en had eindelijk, als een\n\n176 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nwrekende Nemesis, in hun kinderen hen moeten straffen, hem verdorven\nlichtmissen tot zonen, haar doortrapte bedriegsters tot dochters\nmoeten geven. Dat zou in den loop der menschelijke dingen volkomen\nverklaarbaar, en ons beleedigd rechtsgevoel een voldoening\ngeweest zijn.\nZooals het nu is, kunnen wij enkel met een tweeden zucht,\nditmaal van verlichting, het boek neerleggend, zeggen: "Al schrijft\nMevrouw L. L. nog honderd romans, en al zullen die, vooral als\nze zoo goed vertaald zijn als deze, ook hier in Holland gretige\nlezers vinden; haar voorstellingen van het christendom zijn partijdig,\nen haar teekeningen van de menschheid en het leven veel te eenzijdig\nsomber gekleurd.\nEr is nog zielegrootheid ook onder rijkdom en adelstand; het zijn\nde Christelijke deugden die de wereld voor zedelijken ondergang\nbehoeden, en huichelaarsters als Dora, vinden meestal reeds op\naarde haar straf.”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|