*Art. in De Gids ARTICLE

Title *Art. in De Gids
Is same as work *Art. in De Gids
Author Unknown journalist (to be identified)
Reference
Place
Date 1872
Quotation
Type ARTICLE
VIAF
Notes ['Journalist: d. B.\n\n[p.541]\n“L. Mühlbach. Brieven uit Egypte, vertaald door A. A.\nBeenik M.Lz. Haarlem, de Erven Loosjes.\n\nLuischen Mühlbach sitzt und strickt\nAm weltgeschichtlichen Strumpfe, enz.\n\nDit liedje van Heine dreunt mij altijd in de ooren waar ik van\nLouise Mühlbach hoor spreken. Zou de kous thans afgebreid\nzijn? — In alle geval heeft de onvermoeide breister haar voor\neenigen tijd ter zijde gelegd "toen zij op uitnoodiging van Egypte\'s\nonderkoning een paar jaren achtereen den winter in Cairo\nheeft doorgebragt. In het voorjaar van dit jaar is zij evenwel voor\ngoed teruggekomen — volgens het zeggen van sommigen met de\nkous op den kop. Maar laat ons van L. Mühlbach leeren om\nniet te veel aan praatjes te gelooven.\nDe onderkoning is gastvrij en niet ongevoelig voor den lof van\nhet beschaafde Europa. Kan hij nu en dan eens een Westersch\nvernuft in zijn koninkrijk als gast ontvangen, dan blijft hij niet in\ngebreke dit te doen. Alles waar een Oostersch alleenheerscher over\nte beschikken heeft wordt dan den gelukkigen westerling toegeworpen\n: pacha\'s en bey\'s draven voor hem, koninklijke stoombooten\nbrengen hem naar Thebe en Assouan, de keurigste voortbrengselen\nder fransche kookkunst en de geurigste wijnen van Europa staan\ndagelijks op zijn tafel; alles natuurlijk zonder onkosten voor den\nreiziger. Slechts ééne stilzwijgende voorwaarde verbindt de vorstelijke\ngastheer aan zijn gunstbewijzen. Er wordt bij de terugkomst\neen kleine douceur verlangd in den vorm van een boekje dat de\nwonderen opsomt van het land der Farao\'s, waar de weelde en overvloed\nvan het Oosten thands hand in hand gaan met de beschaving\nen verlichting van het Westen en dat den lof zingt van Ismail den\nKhedive, den vader en weldoener van het volk der Egyptenaren. —\n\n542 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nDat het vervullen dezer bilaterale overeenkomst iflet eigenaardige\nmoeijelijkheden gepaard gaat, heeft Edmond About in de opdragt\nvan zijn roman Ahmet Ie fellah aan den schilder Leon Gerome niet\nonaardig laten doorschemeren. *—\nLouise Mühlbach heeft de zaak niet zoo zwaar opgenomen; zij\nis ligtgeloovig; wat men haar verhaalt gelooft zij en wil zij ook\nhare lezers doen gelooven. Zij gelooft aan de statistieke berekening\n— die iemand haar schijnt te hebben medegedeeld — dat de\ngrond van Egypte aan verborgen schatten in zilveren en gouden\nmuntstukken alleen twintig millioen pd. sterling bevat, en zoo zij\nhet verhaal van Joseph en de vrouw van Potifar niet meer gelooft\n— anders een niet te versmaden onderwerp voor een nieuwen\nhistorischen roman — is het alleen omdat zij zich van zulk een\nk,uischheid, die walgelijk en onnatuurlijk zoude zijn geweest, geen\nvoorstelling kan maken. Dat zij zich dus in Egypte wel het een\nen ander op de mouw zou laten spelden was door ieder die eenigzins\nmet het Oosten en de Oosterlingen bekend is reeds voor haar\nvertrek naar Alexandrië gemakkelijk te voorspellen. Doch wij willen\ner haar in het algemeen geen verwijt van maken; evenmin als\nwij hare historische romans aan onze jeugd zullen geven om er de\ngeschiedenis uit te leeren, zullen wij hare beschrijving van Egypte\naan hen aanraden, die zich een juist en waar begrip van den tegenwoordigen\ntoestand van dat land willen vormen. Mijn pligt van\nverslaggever noodzaakt mij evenwel te bekennen dat ik een leelijk\ntrekje ontdekt heb in het hart van de gevierde romanschrijfster.\nDat men eene onwaarheid gelooft is begrijpelijk, dat men die laat\ndrukken verschoonbaar, maar de zaak verandert zoo die onwaarheid\naan bepaalde personen een smet aanwrijft. In dat geval is vporzigtigheid\nnoodzakelijk en een onbevooroordeeld onderzoek pligtmatig.\nLouise Mühlbach die altijd met de dooden verkeert had moeten begrijpen\ndat men tegenover levenden behoedzaam moet zijn. Zoo zij Kaunitz\nwat zwarter schildert dan hij werkelijk was, of aan een Duisch\nvorstje wiens overblijfselen sinds jaren in den voorvaderlijken grafkelder\ntot stof zijn wedergekeerd een minnarijtje toedicht waaraan\nhij zich nooit heeft schuldig gemaakt, dan willen wij dat gaarne vergeven\nen vergeten; maar zoo zij een harer tijd- en voormalige stadgenoten\nvan een misdaad beschuldigt die Art. 211 van het Noord\nDuitsche strafwetboek met den dood bedreigt, dan kan zij zich niet\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 543\nverontschuldigen met te zeggen dat men haar dat verhaal heeft verteld.\nZulk een handeling noemen wij eenvoudigweg een schandelijke\nbelastering en de persoon die er zich aan schuldig maakt\nmaar wij willen ons bij het feit bepalen. —\nDe lezers der Brieven uit Egypte zullen begrijpen dat wij het\noog hebben op het verhaal dat op pag. 46 voorkomt. Wie de\npersoon is, die daar als de jeugdige schoone Kreoolsche wordt aangeduid,\nzal ieder begrijpen die eenigzins met de Alexandrynsche\nwereld bekend is. Zij is niet meer of minder dan de gemalin van\nden laatsten gezant van Napoleon III bij den koning van Pruissen,\nden al te bekenden Benedetti. Waarlijk dit echtpaar behoeft de\nhoofdstad der intelligentie niet meer te bezoeken. Bismarck beschuldigde\ner den gemaal van poging tot diefstal en Louise Miihlbach\nde gemalin van volbragten moord door vergiftiging. Over de\nwaarheid der eerste beschuldiging zullen nog wel ettelijke vellen\npapier volgeschreven worden eer de zaak tot klaarheid is gebragt,\nmaar wat de tweede aangaat meen ik voor de waarheid der hier\nvolgende feiten te mogen instaan. —\nEen kleine veertig jaar geleden gaf een fransch officier twee\njonge Grieksche kinderen aan een rijken koopman in Alexandrië ten\ngeschenke. Die meisjes waren door een toeval aan het bloedbad\ndoor de Turken in 1826 in Missolonghi aangerigt, ontkomen, en de\nfransche officier had zich de arme schapen van wier afkomst of familie\nniemand iets wist mede te deelen uit medelijden aangetrokken.\nDe heer d\'Anastasi — zoo heette de Alexandrynsche koopman —\ndie ongehuwd was, nam de beide meisjes als dochters aan en liet\nhun zijn aanzienlijk vermogen bij zijnen dood na. Beiden traden\nin het huwelijk, de eene met een Griekschen bankier die zich later\nte Weenen vestigde waar hij en zijn vrouw nog leven, de andere\nwerd de echtgenoot van den Heer Benedetti, toen fransch Vice-\nConsul in Alexandrië. Om het fortuin van hunnen pleegvader te\nverkrijgen behoefden de meisjes geen moord te bedrijven, want\nniemand stond hun in den weg. De slavin met welke d\'Anastasi\ngeleefd had was reeds overleden toen de twee kinderen op tien of\ntwaalfjarigen leeftijd in zijn huis liefderijk opgenomen werden.\nNu twijfel ik er niet aan of het dopr Louise Mühlbach medegedeelde\nfeit is haar door den een of ander verhaald. De Alexandrynen\nzijn bekend als kwaadsprekend en de ligtzinnigheid waar\n\n544 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\nmede men in het \'Oosten de ongeloofelijkste verhalen verzint en\nrondvent, laat alles wat op dat gebied in Europa verrigt wordt\nnog ver achter zich; maar zulke verhalen voor een zoo uitgebreiden\nkring van lezers- te brengen zonder naar de waarheid onderzoek\nte doen is inderdaad onverantwoordelijk. Ik weet niet of\nLouise Mühlbach wel eens een oog heeft geslagen in de werken\nvan een der edelste vrouwen van dat Frankrijk, dat —m zoo zij\nmeent — zijn hooge beteekenis in de politiek, in de litteratuur en\nin de kunst reeds sinds lang verloren heeft, en die ook als schrijfster\nin begaafdheid en talenten voor hare Duitsche collega\'s zeker\nniet behoeft onder te doen. Zoo zij de beschrijving der reis die\nMevr. de Gasparin in 1848 in Egypte deed, gelezen had, zou zij\ngezien hebben hoe deze het zich volstrekt niet tot oneer rekende\nmet Mevrouw Benedetti om te gaan en haar met achting vermeldt.\nIndien de afschuwelijke verdenking waarheid bevatte dan\nzou toch in 1848, toen alles nog verscher in het geheugen was, wel\neen of andere gedienstige geest de vrome en eerbiedwaardige schrijf"\nster der Horizons célestes voor den omgang met eene giftmengster\ngewaarschuwd hebben.\nOver het verhaal van den bankier die ook door een reeks van\nmisdaden tot het bezit van een groot vermogen zou zijn gekomen\nwil ik zwijgen. Wie de bedoelde persoon is, is wel te gissen; hjj\nleeft — heb ik het wel — op dit oogenblik in Parijs. Maar ook\ndit verhaal vindt zonder nadere inlichtingen voorshands weinig geloof\nbij mij. Waar aldus met de grootste ligtvaardigheid de meest\nlasterlijke geruchten over levende personen als waarheid worden uitgekraamd,\nkan men nagaan hoe betrouwbaar de berigten over zaken\nvan meer onschuldigen aard zijn.\nHet is verdrietig om dit boekje te lezen zoo vol valsche beschouwingen\nwanneer men weet dat de naam van de schrijfster het in\nieders handen zal brengen, vooral in die van hen die zelden een\ndegelijk boek lezen, en dat al die verkeerde voorstellingen de geheele\nwereld door weer zullen worden nagebauwd. De onderkoning\nis een der grootste mannen onzer eeuw, hij is bestemd tot het\nvolbrengen van groote dingen, zijn ongeluk is alleen dat hij slechts\nfransch spreekt. Frankrijk isr zijn kwade geest, fransche invloed belet\ndat hij zich vrij maakt van Constantinopel. Met de meest angstige\nnaauwgezetheid getroost hij zich de grootste opofferingen om\n\nBIBLIOGRAPHISCH ALBUM. 545\nop goeden voet met den Sultan te blijven. Alles op raad van die\nverwaande en onbeschaamde Franschen. Maar er zal een einde aan\nkomen: de Khedive zal Duitsch gaan leeren — misschien heeft\nLouise Mühlbach hem reeds een eerste les gegeven — en\ndan. . . . een nieuwe Siciliaansche vesper wacht de Franschen in\nEgypte. Nu wil ik den onderkoning volstrekt niet veroordeelen;\ndoch ik houd hem niet voor een groot man, maar voor iemand die\nmisschien bestemd, maar zeker ongeschikt is om groote dingen te\nvolbrengen. Hij is geheel oostersch vorst gebleven, niettegenstaande\nhet westersche blanketsel waarmede hij zich opsmukt. Hij heeft\nals de meeste Oosterlingen niet het minste gevoel van zedelijkheid\nen leeft voornamelijk voor het overdadigst zinnelijk genot. Hij is\nvoorstander der westersche beschaving in zoo ver dat hij schouwburgen\nen cirques gebouwd en fransche en italiaansche zangeressen\nen tooneelspeelsters naar Cairo gelokt heeft, dat hij een\nfranschen kok heeft, zich kleedt in Parijs en fransche wijnen drinkt\ntrots het verbod van den Koran, — alles voor het geld bijeengebragt\ndoor een bevolking die van al die weldaden der westersche\nbeschaving verstoken blijft, die geen onderwijs ontvangen kan, geen\nwapens mag dragen en zoo veel mogelijk belasting moet opbrengen.\nIk wil hier den onderkoning geen verwijt van maken; het\nzou een dwaasheid zijn een oostersch vorst in het Oosten opgegroeid\nte midden van een onontwikkeld volk, met den maatstaf te\nmeten dien wij voor westersche regenten plegen te gebruiken.\nMaar de krachtige geest van den wreeden maar genialen Mohamed\nAli leeft niet in Ismail Pacha, en evenmin behoort hij tot het geslacht\ndier hervormers, die door krachtig voorgaan en doorzettenden\nijver een volk van het laagste peil van ontwikkeling tot een hooger\nen edeler standpunt weten te verheffen. Ik maak er hem geen verwijt\nvan — zeide ik — want waarlijk meer dan op de binnenlandsche\ntoestanden moet zijn oog bestendig op het buitenland gerigt zijn.\nVan alle zijden wordt hij bestookt. Gedurende al den tijd der\ndoorgraving van Suez landengte heeft hij gedobberd tusschen Engeland\nen Frankrijk. . Steeds moest hij op zijn hoede zijn voor de\nstrikken die in Parijs en in Londen voor hem gespannen werden,\nterwijl de groote heer in Constantinopel bedaard het geschikte\noogenblik afwachtte om den afgevallen vasal onder zijne magt terug\nte brengen. De rol die Frankrijk in Egypte gespeeld heeft zal in\n\n546 BIBUOGRAPHISCH ALBUM,\nmij geen onbépaalden verdediger vinden. Louis Philippe en Napoleon\nIII handelden bijna uitsluitend uit eigenbelang, maar Engeland\nevenzeer, en heeft het vaderland van Louise Mühlbach altijd\neen politiek gevolgd vrij van baatzuchtigheid en wars van eigen\nvoordeel? — Dat de Franschen eene zekere suprematie in Egypte\nvoeren, dat de fransche consuls in Alexaudrië en Cairo niet soms,\nmaar dikwijls vrij aanmatigend zijn geweest, zal niemand ontkennen;\nmaar hebben ook niet Egypte\'s onderkoningen veel aan Frankrijk\nte danken,* hebben niet fransche troepen geheel Egypte van de\nMiddellandsche Zee tot het land der zwarte Nubiërs met den\nroem hunner krijgsbedrijven vervuld, en is niet de grootste gebeurtenis\ndie Egypte in de laatste vijftig jaren beleefd heeft, tot stand\ngekomen door fransch geld en franschen ondernemingsgeest? En\nwat nu den band aangaat die Egypte aan Turkije verbindt, zoo de\nRhedive dien roekeloos verbreekt, zal hij zich zelf het meeste schade\ntoebrengen; hij zal de souvereiniteit der Verheven Porte afschudden\nom onder de souvereiniteit der Europeesche groote mogendheden\nof van een hunner te vervallen, nadat zijn staten naar alle waarschijnlijkheid\neerst den druk van een geweldigen oorlog te lijden\nzullen hebben gehad. Zoo Frankrijk en de andere Europeesche\nmogendheden den onderkoning dwingen den Sultan als leenheer in\nnaam te blijven erkennen, dan is het omdat zij voor alles den vrede\nin het Oosten wenschen te bewaren. —\nOm Egypte in werkelijkheid te verjongen en tot een krachtigen\nstaat te herscheppen zou allereerst verbetering van den maatschappelijken\ntoestand dringend noodzakelijk zjn. Een hervorming van\nhet Moharaedanisme zou moeten voorafgaan, de vrouw zou aan\nde zamenleving moeten worden teruggegeven en aan de kinderen\ngelegenheid tot onderwijs worden verschaft. De fellah zou verder\nvoor zich zelf mogen arbeiden, zekerheid zou hem moeten gegeven\nworden dat de gouverneur zijner provincie zijn zuur verdiende penningen\nniet meer zou opeischen voor den vorst en voor zich zelf.\nMaar van de oostersche vorsten die, al geven zij niets om de voorschriften\nvan den profeet, voor den invloed zijner priesters op hét\nvolk beducht zijn, die honderden vrouwen willen onderhouden, en\nin al hunne steden paleizen en tuinen begeeren, die als bedorven\nkinderen ter naauwernood tevreden zijn met het duurste en fijnste\nwat Parijs en Londen opleveren, en een weelde ten toon spreiden\n\nBIBLIOGBAPHISCH ALBUM. 547\nwaar het meest verkwistende Europeesche hof bij verbleekt, is zulk\neen hervorming niet te verwachten. Het aanleggen van spoorwegen,\nhet bouwen van fabrieken en invoeren van stoommachines, het\nstichten van musea en schouwburgen ; ziedaar handelingen die allen\nlof verdienen, maar voor de zedelijke en staatkundige wedergeboorte\nvan een volk is nog iets meer noodig. — Maar over de\ntoekomst van het Egyptische volk schijnt de schrijfster zich niet\nveel te bekommeren; zij was immers ook gast van den vorst niet\nvan het volk. —\nLouise Mühlbach heeft volgens hare eigen bekentenis één kwade\ngewoonte in Egypte afgeleerd, namelijk om \'s morgens lang te slapen.\nWij wenschen er haar geluk mede, maar wij vreezen dat zij\nandere dingen aangeleerd heeft die minder gelukkig zijn. Zij heeft\nveel cigarettes gerookt in Egypte — zoo verhaalt zij — iets waarvoor\nik hoop dat zij zich in Berlijn zal wachten. Wat zullen anders\ndie vorstinnen zeggen met welke zij zoo vriendschappelijk omgaat,\ndat zij eerst in Egypte moest ondervinden, hoe men bij gekroonde\nhoofden wel eens in de antichambre moet wachten. Maar\ner is nog iets ergers. Eeeds op hare reis van Triest naar Alexandrië\nriep de waarschuwende stem van een harer medereizigers haar\ntoe: "Gij zult alles in Egypte vinden behalve zedelijkheid." En\nnu vrees ik inderdaad dat alle onzedelijkheid die zij gezien heeft\naan haar zedelijkheidsgevoel een verbazenden knak heeft gegeven.\nHoe anders is het te verklaren dat zij het ballet "la Charmeuse" in\nden Italiaanschen schouwburg te Cairo "het bekoorlijkste aller balletten\ndie zij immer gezien heeft" noemt. Ik zou op dat ballet van\ndie danseressen in "hunne bekoorlijke costumes en niet-costumes"\neer den superlativus van een ander bij voegelijk naamwoord, dat ik liefst\nniet schrijven wil, toepassen. Dames, die jaren in Cairo gewoond\nhadden, heb ik hopren verklaren dat zij in Egypte veel gezien hadden\nen veel hadden leeren door de vingers zien; maar la Charmeuse\n"en effet c\'était trop fort." —\nEén weldaad ondertusschen heeft Louise Mühlbach met dit boek\nongetwijfeld bewezen. De Berlijners die in hunne domme zelfveïgoding\nthans alles wat in Frankrijk geschreven wordt voor nietabeduidend\nen oppervlakkig uitkrijten, en slechts de letterkundige voortbrengselen\nvan hun eigen land als belangrijk en "gediegen" prijzen, kunnen\nmisschien door de brieven uit Egypte van hunnen jammerlijken\n\n548> BIBLIOGRAPEOSCH ALBUM.\nwaan genezen worden en leeren inzien dat zelf» in de hoofdstad\nder intelligentie niet alles goud is wat blinkt. En niet alleen zij\ndie Egypte kennen of bezocht hebbed zullen zich die ervaring\'eigen\nkunnen maken, maar zelfs de Berlijnsche gymnasiast zal, zoo hij\nzijn Virgilius met vrucht bewerkt heeft, moeten lagchen om de\nAtheniensers die Louise Mühlbach zoo bang laat zijn voor de Danaers\nals die geschenken brengen, en zoo hij dan het Egyptisch museum\neens doordrentelt dan bedenke hij dat al de daar verzamelde\nschatten afkomstig zijn van de graven der koningen te Thebe en\nandere gedenkteekenen der oudheid in Opper Egypte die daartoe\nopzettelijk geplunderd en misvormd werden, niet door een franschen\nconsul of veldoverste of door "barbaarsche engelsche touristen",\nmaar door een duitsch professor.\nDat dit oppervlakkige en onnauwkeurige boekje eigenlijk geen\nhollandsche vertaling waardig was, moet ik gulweg erkennen; ook\nde vertaler schijnt van die meening te zijn geweest en zich daarom\nzoo vlugtig mogelijk van zijn taak gekweten te hebben. Er zijn\ndan ook nog al eenige taalfouten — ik meen natuurlijk drukfouten\nin de vertaling aan te wijzen. Dat de vertaler geen Arabisch verstaat\nzal niemand bevreemden, maar dat het Duitsch ook hier en\ndaar voor hem Arabisch schijnt te zijn is een bedenkelijker verschijnsel.\nZoo schijnt hij het woord "altan" voor een arabisch\nwoord te hebben aangezien en heeft het als de andere in het boekje\nvoorkomende arabische woorden niet alleen niet vertaald, maar\nook met grootere letters laten drukken. Zoo ook, "atlas" (satyn) en\n"dolmetscher"; zelfs van een Arabisch werkwoord "dolmetschen"\nschijnt hij het bestaan vermoed te hebben, p. 244. Ernstiger verwijt\nevenwel maken wij er hem van dat hij den argeloozen lezer\nin den waan wil brengen dat de kuische Louise Mühlbach in haar\nslaapsalet bezoek van krijgslieden ontvangt en dat nog wel van\nmousquetaires, p. 257. Waarschijnlijk hebben wij hier echter aan\nkortswijl te denken.\nWij willen van dit werkje geen afscheid nemen zonder er jets\ngoeds van te hebben gezegd. Druk en uiterlijke vorm doen den\nuitgevers eer aan. —\nAmsterdam, Dec. 1871. D. B..\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
In this reception

No persons found

Via received works
Reisebriefe aus Aegypten Klara Mundt