Notes |
['HOoms (codes) XGX 615; XSX 615; XOX 615; XCCFX 615; XXMX 615; XEX 616; XNMX 617; XEX 618\n\n[p.614]\n“Mevrouw Holtings vrienden, deor D. van Hasseld,\nschrijfster van Willem van Dalse, Amsterdam,, P. $, mn\nKampen en Zoon, 1878.\n\nBusken Huet heeft zeker nooit iets geschreven waardoor hij zoo\nalgemeen de sympathie zijner landgenooten wekte, als zijn Potgieter\nen zijne Oude Komans. Doet de piëteit voor den vader van dit\ntijdschrift, welke uit eiken regel van het eerste boekje spreekt, allen\ngoed die den zoo flinken Hollander lief hadden om het beminnelijke\nzijner persoonlijkheid en bezielende zijner werken, even weldadig is\n\'t voor ons nationaal gevoel wat hij in het tweede over Sara Burgerhart\nen Willem Leevend zegt. Volkomen erkent hij de juistheid\nvan jufvrouw Wolff\'s bewering, dat zij en hare vriendin "onvertaalbare\nromans" schrijven, want alleen zij die in Holland geboren\nen getogen zijn kunnen de teekening der personen en toestanden\ngenieten. En hij besluit zijn stuk met de woorden: "Van alles\n"hebben wij sedert het laatst der vorige eeuw bij de hand gehad;\n"aan alles hebben wij gedaan; aan het klassieke en aan de roman-\n"tiek, aan het idealisme en het realisme, aan navolging van het\n"buitenland en aan exploitatie van eigen bodein ; wij hebben getrompt,\n"hebben geruiterd, hebben gedweept met nieuwe en met oude kunst,\n"zijn ter school gegaan bij Shakespere en bij Gcethe, bij Scott en\n"bij Byron, bij Lamartine en bij Victor Huge; van het Wien Neêr-\n"lands bloed zijn wij in de citadel-poësie vervallen, van den histo-\n"rischen roman in de dorpsvertelling, van den Engelschen humor\n"in liet Mecklenburgsch patois; wij hebben den slag van Waterloo\n"en den Tiendaagschen veldtogt gehad, de grondwetsherziening en\n"de koloniale kwestie, de moderne theologie en de vrouwelijke\n"emancipatie. Doch zijn wij er origineler op geworden? Dat zal\n"niemand beweren."\nVolkomen overeenstemmende met die beschouwing, was het oordeel\ndat Huet voor korten tijd uitsprak over de eerste pennevrucht\neener jeugdige schrijfster onder ons. Hoog waardeerde hij het\ntalent dat zoo duidelijk uit den vorm van haar verhaal bleek, maar\nden roman zelf vergeleek hij bij een lekkeren schotel waarvoor ieder\nder tallooze Engelsche novellisten een stukje geleverd heeft, natuurlijk\nom door dat niet onaardig beeld zijn leedwezen te kennen te geven\n\nBIBLIOGEAFHISCH ALBUM.615\nover het weinig oorspronkelijke der gedachten. Ik meen echter te\nmogen beweren, dat hij in zijn hoffelijkheid meer belezenheid aan\nde jonge dame heeft toegekend dan waarop zij zelve aanspraak durft\nmaken XGX; maar ongetwijfeld zal een ieder onder ons dankbaar zijn\nwaarschuwend woord ter harte nemen, dat het kenmerk der oorspronkelijkheid\ntoch meer en meer door onze novellisten gewaardeerd\nworde als een onmisbaar element van hun arbeid. En omdat de\npas verschenen roman, waarvan ik den titel hierboven volledig heb\nweergegeven, naar mijne overtuiging zoo zeer uitmunt door oorspronkelijkheid\nen zoo echt Hollandsen is dat ze evenzeer "onvertaalbaar"\nmag heeten, vestig ik er de aandacht op.\nVoor de lezers van de Gids, is de schrijfster geene vreemdelinge.\nHaar Willem van\' Dalse heeft bij velen een zoo aangenarnen indruk\nachtergelaten, dat men wel algemeen zal opkomen tegen den blijkbaar\nverdichten naam waarachter ook deze jonge dame zich alweer verbergt XSX.\nVanwaar toch dat gebrek aan moed bij vele onzer vrouwen, om\nopenlijk met haar naam uit te komen voor de overtuiging welke zij\nblijkbaar de behoefte gevoelen te uiten en door de kinderen harer\neigen schepping laten verkondigen? XOX Hoe die zwakheid te rijmen\nmet de zelfstandigheid welke onmisbaar is voor een ieder die gehoor\nvraagt voor zijn oordeel, en waarom door dat schuchter wegschuilen\nachter den naam van vreemden den lezer te doen twijfelen aan het\nkrachtige eener meening welke men toch bij anderen wil doen post\nvatten? Ook hier aaji slaafsche navolging der Engelsche zusters te\ndenken zou mij allerminst voegen bij deze schrijfster, die immers\nboven hare medearbeidsters vóór heeft dat zij aan haar vroeger\ngunstig ontvangen werk het recht ontleent om op nieuw de aandacht\nvan het publiek te vragen. Daarenboven is \'t de begeerte om eere\nte geven aan wie etre toekomt die mij zoo doet spreken. Thans\nmag men er wel een woordenboek op nahouden om zich niet te\nvergissen hoe de dames werkelijk heeten, die zich niet eens meer\nmet voornamen tevreden stellen, maar boutweg den toenaam van\nonder ons levende personen gebruiken, zonder daartoe zelfs verlof\nte vragen.\nEcht nationaal en onvertaalbaar noem ik dit boek. En ik weet\ngeen beter middel om dat scherp te doen uitkomen, dan door te\nwijzen op het contrast tusschen dezen roman en die welke de tegenwoordig\nmeestgelezen Pransche novellisten ons leveren XCCFX XCCMX. Moeielijk\n\n616 BIBLIOGRAPHISCH ALBUM.\ntoch zou \'t zijn, boeken te noemen — die van Zola natuurlijk niet\nuitgezonderd, — welke zoo kras den stempel dragen van de eigenaardige\nomgeving welke ze voorstellen, als deze hollandsche en de\nnieuwste fransche romans. "Les gommeuses de haute futaie, pos-\n"sédant a, fond Ie javanais et les finesses de la langue verte" wil\nde Eranschman bij voorkeur teekenen, terwijl deze Nederlandsche\nschrijfster ons in de beschaafde maar kleinsteedsche burgerkringen\nvan een hollandsche provinciestad binnenleidt. Beide doen dat op\nuitnemende wijze.. Even onmogelijk als \'t zijn zou de Fransche\ncoquette voor een hollandsche juffer te laten doorgaan, even ondenkbaar\nis \'t zich het gezellig kringetje van mevrouw Holting ergens\nanders voor te stellen dan in een onzer binnensteden.\nMen zal dat geen kleinen lof noemen. Maar nog hooger stel ik\nhet talent der schrijfster, altijd de juiste woorden en den meest\npassenden vorm te vinden voor hare gedachten en tafereelen XEX. Er\nis een losheid en een gemakkelijkheid, een natuurlijkheid en een\neenvoud in haar wijze van schrijven, die elke gedachte aan blokken\nen jacht maken op fraaie woorden en gekunstelden zinbouw niet\neens laat opkomen, maar die voldingend getuigen hoe luide het\nhart spreekt wat de pen weergeeft. De opvatting van de natuur,\nvan het leven, van de menschen, alles is even frisch en onbesmet,\nzoodat inderdaad een reine adem ons uit deze bladzijden tegenwaait.\nBeweren enkele lezers soms, dat die benijdenswaardige gaaf van\ngemakkelijk schrijven blijkbaar het euvel heeft van dikwijls aan gesprekken\nen beschouwingen en geheele hoofdstukken een onnoodige\nlengte bij te zetten, dan zal ik die aanmerking te minder onjuist\nnoemen, omdat \'t voor een schrijfster gemakkelijker is zich te beperken\nin haar vlucht dan zich zonder vleugelen toch boven de\naarde te verheffen. Bij een volgenden arbeid staat zulk een opmerking\ndan wel duidelijk voor den geest. En meenen anderen weer,\ndat die weelderigheid van fantasie en diepte van gevoel hier soms\nschade hebben gedaan aan het scherp teekenen der karakters, zoodat\nde personen wel beminnelijk zijn en vol gevoel maar dikwijls\nzelfs al heel onbeduidend, dan wijs ik ook die kritiek niet af als\nonbillijk, want reeds een der hoofdpersonen, de ongelukkige Anton,\nis daarvan het toonbeeld. Wanneer die knaap werkelijk zoo onvatbaar\nis voor alle ontwikkeling van den geest dat alleen handenarbeid\nvoor hem gepast moet heeten, dan is zijne genegenheid voor\n\nBIBLIOGKAPHISCH ALBUM. 6l7\nEva veel te edel, en onmogelijk is \'t voor zulk een individu de\nbeteekenis der verschillende bouwstijlen niet alleen te begrijpen\nmaar die zelfs aan anderen te verklaren, zoo als wij blz. 187 lezen.\nIk heb er natuurlijk niet tegen, dat een jonge dame in haar eersten\nroman de mode van den dag volgt en eene harer heldinnen in de\nmedicijnen laat promoveeren, maar elke afwijking in de samenleving\nmoet op flinker wijze gewettigd worden dan hier in de teekening\nvan dit meisje geschiedt. Over \'t geheel zijn de mannelijke karakters,\n— en daaronder rangschik ik de vrouwelijke studenten in de\nmedicijnen, — wel wat zwak geteckend XNMX. Vandaar dat die goedige\nrector veel beter gelukt is dan professor Holting en de heer van\nHaarsfeld vooral, wiens geldbluf al zeer weinig strookt met het\nkarakter van een gentleman. Een advocaat met toenemende praktijk\nzal nooit het beheer van zijn eigen vermogen aan anderen overlaten,\nen vrij wat krasser zou een hooghartig oom den neef behandelen\nwiens schulden hij gedurig betaalt, alleen om in hem later den\nvervlogen roem van een oud geslacht te doen herleven.\nMaar tegenover die wel wat zwakke teekening der mannen staat\nhet zoo uitnemend welgelukte beeld van zulk een aantal vrouwen\nvan de meest verschillende karakters, dat ik inderdaad blij ben met\nhet enkele woord van berisping te hebben afgedaan en ongestoord\nlof te kunnen geven aan haar, die een mevrouw Holting en een Eva\nen een Melanie en een mevrouw van Tonsbergen en een Leonietje\nop het papier met zooveel waarheid heeft weten te teekenen, dat wij\nmet hen als levende personen hebben omgegaan. Een echte goedige\nzorgende huismoeder is die mevrouw Holting, een vrouw waaraan\ngeen enkele wetenschap gelukkig nog iets veranderd heeft, maar die\naan de geleerdste onder de geleerden dat schijnbaar zoo eenvoudige —\nmaar blijkens de ervaring zoo ontzettend moeielijke geheim zou kunnen\nleeren, hoe een zegen te zijn voor man en kind en het gansehe\ngezin, het zonnetje van warmte en liefde en vroolijkheid waaraan\nallen zich koesteren. Haar voortreffelijkheid leeft voort, lange en\nlange jaren nog nadat zij rust van haren arbeid. Want de wereld\ngetuigt \'t luide wanneer zij hare kinderen ziet, dat alleen een uitnemende\nmoeder hen zoo heeft kunnen opvoeden.\nEvenmin als ik den loop van den roman wensch weer te geven,\nzal ik de verschillende tafereelen noemen die mij \'t meest getroffen\nhebben. Ui zou dan ook te breedvoerig worden. Meer wil ik niet\n\n618 BIBLIOÖBAPHISCH ALBUM.\ndan dezen roman aanbevelen aan de zoo velen hier te lande die\neindelijk genoeg hebben van de vertaalde romans onzer Engelsche\nnaburen, wier schrijvers de slaafsche en haast ploertige vefgoding\nvan dat, anders zoo fiere, Britsche volk voor alles wat adellijk en\nrijk is op de lafste wijze prikkelen en dreigen er ook ons mede te\nbesmetten. Hier geen schijn of schaduw van zulk een oogendienst,\nen reeds dat stempelt dezen roman als echt Hollandsch XEX. Het sterfbed\nvan de kleine Leonine en de bekentenis der rijke vrouw, waarom\nzij ongelukkig was met den man van aanzien en fijne vormen en\nzoo fraai van uiterlijk zal de een, en tal van andere even gelukkig\ngedachte en met denzelfden fijnen tact geschetste tafereelen zal de\nander als de beste momenten van dezen roman noemen. Maar\ndat een ieder die het boek gelezen heeft begeerig is om aan de\nschrijfster onder haren waren naam zijne erkentelijkheid te betuigen,\ndaarvan ben ik zeker,”\n\n(credits:De Digitale Gids, www.arik.nl (non-OCRed scans of original pages))']
|